Olazax 10 mg

BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 5 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,23 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant ‘B’ ingeperst.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
2
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
3
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
4
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (≥0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥ 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het
in vitro
dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
5
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).
Fenylalanine
De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
6
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-
vivo-onderzoeken
waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in “steady-state” werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
7
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij ≥ 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10), soms (≥ 1/1.000,
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Soms
Zelden
Trombocytopenie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met fatale
afloop (zie rubriek
4.4)
11
Onderkoeling
12
8
Zeer vaak
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen, een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies gemeld
is
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
11
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Zelden
Maligne
Neuroleptica
Syndroom (MNS)
(zie rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijnselen
7, 12
Niet bekend
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibril-
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
Speekselhypersecreti
anticholinerge
e
11
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransferas
en (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)
Pancreatitis
11
Hepatitis (inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
9
Zeer vaak
Vaak
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag
Soms
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Zelden
Niet bekend
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Rabdomyolyse
11
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
mannen
Verminderd libido
bij mannen en
vrouwen
Amenorroe
Vergroting van de
borsten
Galactorroe bij
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
10
plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase
bilirubine
8
gels
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
1
Priapisme
12
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), ≥ 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van ≥ 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van ≥ 7%, ≥ 15% en ≥ 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
10
3
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥ 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥ 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥ 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
6
7
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
12
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 – 10 %) waargenomen.
11
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥ 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), ≥ 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % ≥ 7%, 55,3% ≥ 15% en
29,1% ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥ 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l).
15
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
12
aanvang (≥ 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
;
100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor
serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-vivo-
13
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een “anxiolytische” test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT
2A
-receptorbezetting dan dopamine D
2
-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D
2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
14
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en
1
-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring
10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
15
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).
Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
16
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
30 maanden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30
C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
17
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/001
EU/1/09/597/006
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
18
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 7,5 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,35 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant ‘C’ ingeperst.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
19
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
20
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
21
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (≥0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥ 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het
in vitro
dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
22
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).
Fenylalanine
De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
23
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-
vivo-onderzoeken
waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in “steady-state” werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
24
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij ≥ 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10), soms (≥ 1/1.000,
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Soms
Zelden
Trombocytopenie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met fatale
afloop (zie rubriek
4.4)
11
Onderkoeling
12
25
Zeer vaak
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen, een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies gemeld
is
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Zelden
Maligne
Neuroleptica
Syndroom (MNS)
(zie rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijnselen
7, 12
Niet bekend
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibril-
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransferas
en (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)
Pancreatitis
11
Hepatitis (inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
26
Zeer vaak
Vaak
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag
Soms
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Zelden
Niet bekend
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Rabdomyolyse
11
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
mannen
Verminderd libido
bij mannen en
vrouwen
Amenorroe
Vergroting van de
borsten
Galactorroe bij
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
10
plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase
bilirubine
8
gels
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
1
Priapisme
12
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), ≥ 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van ≥ 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van ≥ 7%, ≥ 15% en ≥ 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
27
3
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥ 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥ 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥ 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
6
7
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
12
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 – 10 %) waargenomen.
28
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥ 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), ≥ 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % ≥ 7%, 55,3% ≥ 15% en
29,1% ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥ 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l).
15
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
29
aanvang (≥ 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
;
100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor
serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-vivo-
30
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een “anxiolytische” test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT
2A
-receptorbezetting dan dopamine D
2
-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D
2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
31
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en
1
-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring
10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
32
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).
Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
33
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
30 maanden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30
C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
34
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/002
EU/1/09/597/007
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
35
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 10 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,46 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘D’ aan
de andere kant ingeperst.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
36
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
37
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
38
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (≥0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥ 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het
in vitro
dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
39
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).
Fenylalanine
De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
40
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-
vivo-onderzoeken
waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in “steady-state” werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
41
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij ≥ 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10), soms (≥ 1/1.000,
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Soms
Zelden
Trombocytopenie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met fatale
afloop (zie rubriek
4.4)
11
Onderkoeling
12
42
Zeer vaak
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen, een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies gemeld
is
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Zelden
Maligne
Neuroleptica
Syndroom (MNS)
(zie rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijnselen
7, 12
Niet bekend
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibril-
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransferas
en (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)
Pancreatitis
11
Hepatitis (inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
43
Zeer vaak
Vaak
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag
Soms
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Zelden
Niet bekend
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Rabdomyolyse
11
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
mannen
Verminderd libido
bij mannen en
vrouwen
Amenorroe
Vergroting van de
borsten
Galactorroe bij
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
10
plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase
bilirubine
8
gels
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
1
Priapisme
12
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), ≥ 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van ≥ 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van ≥ 7%, ≥ 15% en ≥ 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
44
3
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥ 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥ 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥ 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
6
7
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
12
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 – 10 %) waargenomen.
45
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥ 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), ≥ 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % ≥ 7%, 55,3% ≥ 15% en
29,1% ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥ 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l).
15
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
46
aanvang (≥ 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
;
100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor
serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-vivo-
47
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een “anxiolytische” test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT
2A
-receptorbezetting dan dopamine D
2
-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D
2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
48
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en
1
-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring
10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
49
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).
Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
50
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
30 maanden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30
C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
51
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/003
EU/1/09/597/008
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
52
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 15 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,69 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘E’ aan
de andere kant ingeperst.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
53
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
54
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
55
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (≥0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥ 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het
in vitro
dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
56
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).
Fenylalanine
De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
57
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-
vivo-onderzoeken
waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in “steady-state” werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
58
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij ≥ 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10), soms (≥ 1/1.000,
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Soms
Zelden
Trombocytopenie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met fatale
afloop (zie rubriek
4.4)
11
Onderkoeling
12
59
Zeer vaak
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen, een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies gemeld
is
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Zelden
Maligne
Neuroleptica
Syndroom (MNS)
(zie rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijnselen
7, 12
Niet bekend
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibril-
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransferas
en (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)
Pancreatitis
11
Hepatitis (inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
60
Zeer vaak
Vaak
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag
Soms
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Zelden
Niet bekend
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Rabdomyolyse
11
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
mannen
Verminderd libido
bij mannen en
vrouwen
Amenorroe
Vergroting van de
borsten
Galactorroe bij
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
10
plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase
bilirubine
8
gels
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
1
Priapisme
12
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), ≥ 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van ≥ 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van ≥ 7%, ≥ 15% en ≥ 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
61
3
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥ 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥ 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥ 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
6
7
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
12
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 – 10 %) waargenomen.
62
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥ 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), ≥ 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % ≥ 7%, 55,3% ≥ 15% en
29,1% ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥ 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l).
15
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
63
aanvang (≥ 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
;
100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor
serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-vivo-
64
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een “anxiolytische” test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT
2A
-receptorbezetting dan dopamine D
2
-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D
2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
65
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en
1
-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring
10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
66
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).
Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
67
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
30 maanden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30
C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
68
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/004
EU/1/09/597/009
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
69
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 20 mg olanzapine
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,92 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘F’ aan
de andere kant ingeperst.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2
Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
70
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen
Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
71
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
72
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine
in vitro
een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (≥0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] ≥ 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (≥0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het
in vitro
dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
73
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).
Fenylalanine
De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de C
max
van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
74
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen
in vitro
(bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van
in-
vivo-onderzoeken
waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in “steady-state” werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).
75
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij ≥ 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10), soms (≥ 1/1.000,
1/100), zelden (≥1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Eosinofilie
Leukopenie
10
Neutropenie
10
Immuunsysteemaandoeningen
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename
1
Verhoogde
cholesterolspiegels
2,3
Verhoogde
glucosespiegels
4
Verhoogde
triglyceridespiegels
2,5
Glucosurie
Toegenomen eetlust
Soms
Zelden
Trombocytopenie
11
Niet bekend
Overgevoeligheid
11
Ontwikkeling of
exacerbatie van
diabetes, soms
geassocieerd met
ketoacidose of coma,
waaronder enkele
gevallen met fatale
afloop (zie rubriek
4.4)
11
Onderkoeling
12
76
Zeer vaak
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Acathisie
6
Parkinsonisme
6
Dyskinesie
6
Soms
Convulsies waarbij
in de meeste van
deze gevallen, een
voorgeschiedenis van
convulsies of
risicofactoren voor
convulsies gemeld
is
11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen)
11
Tardieve dyskinesie
11
Amnesie
9
Dysartrie
Stotteren
11
Restless legs
syndroom
Bradycardie
QT
c
-verlenging (zie
rubriek 4.4)
Zelden
Maligne
Neuroleptica
Syndroom (MNS)
(zie rubriek 4.4.)
12
Ontwennings-
verschijnselen
7, 12
Niet bekend
Hartaandoeningen
Ventriculaire
tachycardie/fibril-
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4)
11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
hypotensie
10
Trombo-embolie
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Epistaxis
9
Maagdarmstelselaandoeningen
Lichte,
Opgezwollen buik
9
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen
Voorbijgaande,
asymptomatische
verhogingen van
leveraminotransferas
en (ALAT, ASAT),
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)
Pancreatitis
11
Hepatitis (inclusief
hepatocellulair,
cholestatisch of
gemengd
leverletsel)
11
77
Zeer vaak
Vaak
Huid- en onderhuidaandoeningen
Huiduitslag
Soms
Fotosensitieve
reactie
Alopecia
Zelden
Niet bekend
Geneesmiddelen-
reactie met
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Artralgie
9
Nier- en urinewegaandoeningen
Urine-incontinentie
Urineretentie
Vertraagde
urinelozing
11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium
Rabdomyolyse
11
Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Erectiestoornis bij
mannen
Verminderd libido
bij mannen en
vrouwen
Amenorroe
Vergroting van de
borsten
Galactorroe bij
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Asthenie
Moeheid
Oedeem
Koorts
10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale
10
plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase
bilirubine
8
gels
Hoge
creatinefosfokinase
11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase
10
Hoog urinezuur
10
1
Priapisme
12
Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), ≥ 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van ≥ 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van ≥ 7%, ≥ 15% en ≥ 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2
Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
78
3
Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang (≥ 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4
Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
(≥ 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen (≥ 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang (≥ 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
6
7
Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8
In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.
9
Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11
Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
12
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 – 10 %) waargenomen.
79
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename (≥ 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100,
1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename
13
, verhoogde triglyceridespiegels
14
, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels
15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels
16
.
Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van ≥ 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), ≥ 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % ≥ 7%, 55,3% ≥ 15% en
29,1% ≥ 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
13
14
Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
(≥ 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen (≥ 1,467 mmol/l).
15
Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen (≥ 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
80
aanvang (≥ 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel (≥ 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16
Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.
5.
5.1.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (K
i
;
100 nM)
voor serotonine 5HT
2A/2C
-, 5HT
3
- en 5HT
6
-receptoren, dopamine D
1
-, D
2
-, D
3
-, D
4
- en D
5
-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M
1
-M
5
),
1
-adrenerge receptoren en histamine H
1
-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere
in-vitro-affiniteit
voor
serotonine 5HT
2
- dan dopamine D
2
-receptoren en grotere 5HT
2
-activiteit dan D
2
-activiteit in
in-vivo-
81
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een “anxiolytische” test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT
2A
-receptorbezetting dan dopamine D
2
-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D
2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
82
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en
1
-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren
in vivo
significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring
10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
83
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 – 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).
Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.
Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
84
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en
in-vitro-
en
in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
Houdbaarheid
30 maanden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30
C.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>
Geen bijzondere vereisten.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
85
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/005
EU/1/09/597/010
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
86
BIJLAGE II
A.
B.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
C.
D.
87
A. FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o
Fibíchova 143, 566 17
Vysoké M½to
Tsjechië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNINGVOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
Op het moment van het verlenen van de vergunning, wordt de indiening van periodieke
veiligheidsverslagen niet vereist voor dit geneesmiddel. Echter, zal de vergunninghouder in te dienen
periodieke veiligheidsverslagen voor dit geneesmiddel, indien het product wordt opgenomen in de lijst
van uniale referentiedata (EURD lijst) als bedoeld in artikel 107 quater (7), van Richtlijn 2001/83/EG
en gepubliceerd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG
EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
Niet van toepassing.
88
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
89
A.
ETIKETTERING
90
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 5 mg olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
Tablet
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30
C
91
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/001
EU/1/09/597/006
13.
PN
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 5 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
92
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten
olanzapine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
PN
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
93
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5mg tabletten
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 7,5 mg olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30
C
94
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/002
EU/1/09/597/007
13.
PN
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 7,5 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
95
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5mg tabletten
olanzapine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
PN
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
96
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
.
Elke tablet bevat 10 mg olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30
C
97
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/003
EU/1/09/597/008
13.
PN
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 10 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
98
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten
olanzapine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
PN
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
99
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 15 mg olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet 28 tabletten
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30
C
100
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/004
EU/1/09/597/009
13.
PN
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 15 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
101
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten
olanzapine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
PN
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
102
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
DOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten
olanzapine
2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 20 mg olanzapine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30
C
103
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/005
EU/1/09/597/010
13.
PN
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 20 mg tabletten
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
104
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten
olanzapine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
PN
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
105
B. BIJSLUITER
106
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Olazax 5 mg tabletten
Olazax 7,5 mg tabletten
Olazax 10 mg tabletten
Olazax 15 mg tabletten
Olazax 20 mg tabletten
Olanzapine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Waat is Olazax en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Olazax en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Olazax bevat de werkzame stof olanzapine. Olazax behoort tot een groep geneesmiddelen die
antipsychotica worden genoemd en wordt gebruikt teer behandeling van de volgende aandoeningen:
Schizofrenie, een ziekte met verschijnselen als het horen, zien of waarnemen van dingen die
er niet zijn, waangedachten, ongewone achterdocht en in zichzelf gekeerd raken. Mensen
met deze ziekte kunnen zich ook depressief, angstig of gespannen voelen.
Matige tot ernstige manische episoden, een aandoening met verschijnselen van opwinding of
euforie.
Gebleken is dat Olazax herhaling van deze verschijnselen voorkomt bij patiënten met bipolaire
stoornis bij wie de manische episode reageerde op behandeling met olanzapine.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor één van de stoffen die in dit geneesmiddel zitten. Deze stoffen kunt u
vinden onder rubriek 6. Een allergische reactie kan herkend worden aan huiduitslag, jeuk, een
gezwollen gezicht, gezwollen lippen of kortademigheid. Als dit op u van toepassing is, vertel dit
dan aan uw arts.
Er zijn bij u oogproblemen zoals bepaalde vormen van glaucoom (verhoogde druk in het oog)
vastgesteld.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel gebruikt.
Het gebruik van Olazax door oudere patiënten met dementie wordt niet aanbevolen aangezien er
ernstige bijwerkingen kunnen optreden.
107
Geneesmiddelen van dit type kunnen abnormale bewegingen van met name het gezicht of de
tong veroorzaken. Als dit optreedt terwijl u Olazax gebruikt, moet u dit aan uw arts vertellen.
In zeer zeldzame gevallen kunnen geneesmiddelen van dit type een combinatie van koorts, een
snellere ademhaling, transpiratie, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid veroorzaken. Indien
dit voorkomt, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts.
Bij patiënten die Olazax gebruiken, is gewichtstoename geconstateerd. U en uw arts moeten
regelmatig uw gewicht controleren. Overweeg, indien nodig, verwijzing naar een diëtist of hulp
bij het opstellen van een dieet.
Bij patiënten die Olazax gebruiken, is een hoog bloedsuikergehalte en een hoog vetgehalte
(triglyceriden en cholesterol) geconstateerd. Voordat u begint met het gebruik van Olazax, en
regelmatig tijdens de behandeling, moet uw arts bloedtesten doen om uw bloedsuiker en
bepaalde vetgehalten te controleren.
Vertel het uw arts als u of iemand in uw familie bloedstolsels heeft gehad, omdat
geneesmiddelen als deze in verband zijn gebracht met de vorming van bloedstolsels.
Als u lijdt aan een van de volgende ziekten, vertel dit dan zo snel mogelijk aan uw arts:
beroerte of “kleine” beroerte (tijdelijke symptomen van beroerte)
ziekte van Parkinson
prostaatklachten
belemmerde darmpassage (paralytische ileus)
lever- of nierziekte
bloedstoornissen
hartaandoening
diabetes
toevallen
als u weet dat u een zouttekort kunt hebben door langdurige ernstige diarree en braken of door
gebruik van plaspillen (diuretica)
Indien u lijdt aan dementie, dient u of uw verzorger/familie aan uw arts te vertellen of u ooit een
beroerte of “kleine” beroerte hebt gehad.
Indien u ouder dan 65 jaar bent, kan als voorzorgsmaatregel regelmatig uw bloeddruk door uw arts
gecontroleerd worden.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Olazax is niet bestemd voor patiënten die jonger zijn dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruik alleen andere geneesmiddelen indien u Olazax gebruikt als uw arts zegt dat dit kan. U kunt
zich slaperig voelen als u Olazax samen gebruikt met geneesmiddelen tegen depressie of
geneesmiddelen tegen angst of slaapmiddelen (tranquillizers).
Gebruikt u naast Olazax nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kortgeleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts.
Vertel het met name aan uw arts wanneer u:
geneesmiddelen tegen de ziekte van Parkinson gebruikt
carbamazepine (gebruikt bij epilepsie en om de stemming in evenwicht te houden), fluvoxamine
(een geneesmiddel tegen depressie) of ciprofloxacine (een antibioticum) gebruikt; het kan nodig
zijn om uw dosis Olazax aan te passen.
Waarop moet u letten met alcohol?
Drink geen alcohol als u Olazax gebruikt omdat Olazax en alcohol samen u suf kunnen maken.
108
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Men dient dit geneesmiddel
niet aan u voor te schrijven indien u borstvoeding geeft, aangezien kleine hoeveelheden Olazax in de
moedermelk terecht kunnen komen.
De volgende symptomen kunnen optreden bij pasgeboren baby's van moeders die Olazax in het laatste
trimester (laatste drie maanden van hun zwangerschap) hebben gebruikt: trillen, stijve en/of zwakke
spieren, slaperigheid, opwinding, ademhalingsproblemen en problemen met voeden. Als uw baby last
krijgt van een van deze symptomen, neem dan contact op met uw arts.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Er bestaat een risico op sufheid als u Olazax gebruikt. Als dit optreedt dient u geen voertuigen te
besturen of gereedschappen of machines te bedienen. Vertel dit aan uw arts.
Olazax bevat Aspartaam
Olazax bevat een bron van fenylalanine. Dit kan schadelijk zijn voor mensen met fenylketonurie.
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat verteld heeft. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Uw arts zal u vertellen hoeveel Olazax tabletten u dient in te nemen, en voor hoelang. De dagelijkse
dosis Olazax is tussen 5 mg en 20 mg. Raadpleeg uw arts indien de symptomen terugkeren maar stop
niet met het innemen van Olazax tenzij uw arts u vertelt dat te doen.
Olazax tabletten dienen éénmaal daags te worden ingenomen volgens advies van de arts. Probeer uw
tabletten iedere dag op hetzelfde tijdstip in te nemen. Het maakt niet uit of u dit met of zonder voedsel
doet. Olazax omhulde tabletten zijn voor oraal gebruik. U moet de tabletten in hun geheel met water
doorslikken.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Patiënten die meer Olazax hebben ingenomen dan voorgeschreven, hebben de volgende symptomen
ervaren: versneld kloppen van het hart, agitatie/agressie, problemen met spraak, ongewone
bewegingen (met name van gezicht of tong) en een verminderd bewustzijn. Andere symptomen
kunnen zijn: acute verwardheid, convulsies (epilepsie), coma, een combinatie van koorts, versnelde
ademhaling, transpireren, verstijfde spieren en een suf gevoel of slaperigheid, vertraging van de
ademhaling, zich verslikken, hoge bloeddruk of lage bloeddruk, abnormale hartritmes. Neem direct
contact op met uw arts of het ziekenhuis als u een van bovenstaande verschijnselen krijgt. Laat de arts
uw verpakking met tabletten zien.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw tabletten zodra u dat opmerkt. Neem geen 2 doses in op een dag.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Stop niet met het innemen van deze tabletten alleen omdat u zich beter voelt. Het is van belang dat u
ze blijft gebruiken voor zolang als uw arts dit aangeeft.
Indien u plotseling stopt met het gebruik van Olazax kunnen symptomen optreden zoals zweten, niet
kunnen slapen, beven, angst of misselijkheid en overgeven. Uw arts kan u adviseren om geleidelijk de
dosis te verminderen voordat u stopt met de behandeling.
109
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Informeer uw arts meteen als u een van de volgende verschijnselen heeft:
ongebruikelijke bewegingen vooral van gezicht en tong (een vaak voorkomende bijwerking die
kan voorkomen bij 1 op de 10 mensen);
bloedstolsels in de aderen (een soms voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij 1 op de
100 mensen), met name in de benen (verschijnselen zijn onder andere zwelling, pijn en
roodkleuring van het been), die zich door de bloedvaten kunnen verplaatsen naar de longen,
waardoor ze pijn op de borst en moeilijkheden bij het ademen kunnen veroorzaken. Als u een
van deze verschijnselen constateert, win dan onmiddellijk medisch advies in;
een combinatie van koorts, sneller ademen, zweten, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid (hoe
vaak deze bijwerking voorkomt, is op basis van de beschikbare gegevens niet te berekenen)
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen) zijn onder
andere gewichtstoename, slaperigheid en toename van de prolactinespiegel in het bloed. In de vroege
stadia van de behandeling kunnen sommige mensen zich duizelig voelen of flauwvallen (met een trage
hartslag), vooral wanneer men overeind komt vanuit een liggende of zittende positie. Dit gaat
gewoonlijk vanzelf over, maar als dit niet het geval is, raadpleeg dan uw arts.
Vaak gemelde bijwerkingen (kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) zijn veranderingen
in de concentraties van sommige bloedcellen en circulerende vetten in het bloed, tijdelijke verhogingen
van de leverenzymen in het begin van de behandeling, verhogingen in de suikerspiegel in het bloed en
de urine, verhogingen van de spiegels van urinezuur en creatinefosfokinase in het bloed, meer
hongergevoel, duizeligheid, rusteloosheid, beven, ongebruikelijke bewegingen (dyskinesie), ,
verstopping, droge mond, huiduitslag, krachtsverlies, extreme vermoeidheid, vasthouden van vocht
wat leidt tot zwelling van de handen, enkels of voeten, koorts, gewrichtspijn en seksueel
disfunctioneren zoals afgenomen libido bij mannen en vrouwen of erectiestoornis bij mannen.
Soms voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bijmaximaal 1 op de 100 mensen) zijn
overgevoeligheid (bijvoorbeeld zwelling in de mond en keel, jeuk, huiduitslag), diabetes of erger
worden van diabetes, soms geassocieerd met ketoacidose (ketonen in het bloed en de urine) of coma,
toevallen, gewoonlijk geassocieerd met een voorgeschiedenis van toevallen (epilepsie), spierstijfheid
of spasmen (met inbegrip van oogbewegingen), rusteloze benen syndroom, problemen met praten,
stotteren, langzame hartslag, gevoelig zijn voor zonlicht, neusbloeding, opgezwollen buik, kwijlen,
geheugenverlies of vergeetachtigheid, urine-incontinentie, niet kunnen plassen, haaruitval,
afwezigheid of afname van menstruele perioden, en veranderingen in de borsten bij mannen en
vrouwen zoals een abnormale productie van melk of abnormale groei.
Zelden voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) zijn
onder meer verlaging van de normale lichaamstemperatuur, afwijkende hartritmes, plotselinge
onverklaarbare dood, ontsteking van de alvleesklier die ernstige buikpijn, koorts en ziekte kan
veroorzaken, leveraandoening die tot uiting komt als geel worden van de huid en van de witte
gedeelten in de ogen, spierziekte tot uiting komend als onverklaarbare pijn, en langdurige en/of
pijnlijke erectie.
110
Zeer zelden voorkomende bijwerkingen zijn ernstige allergische reacties zoals een
geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). DRESS begint met
griepachtige verschijnselen met uitslag in het gezicht, daarna met uitgebreide huiduitslag, koorts,
vergrote lymfeklieren, verhoogde waarden van leverenzymen bij bloedtesten en een toename van een
bepaald soort witte bloedcellen (eosinofielie).
Tijdens olanzapinebehandeling hebben oudere patiënten met dementie een verhoogde kans op een
beroerte, longontsteking, urine-incontinentie, extreme vermoeidheid, dingen zien die er niet zijn,
verhoging van de lichaamstemperatuur, roodheid van de huid en kunnen ze vallen en problemen
ondervinden met lopen. Er zijn enkele fatale gevallen gemeld bij deze specifieke patiëntengroep.
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan Olazax de symptomen verergeren.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan . U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag vandie maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren beneden 30
C.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is olanzapine:
Elke Olazax -tablet bevat 5 mg, 7,5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg olanzapine
De andere stoffen in dit middel zijn mannitol (E 421), microkristallijne cellulose, aspartaam (E
951), crospovidon, magnesiumstearaat
-
-
-
Hoe ziet Olazax eruit en hoeveel zit er in een verpakking
Olazax wordt geleverd als geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant
‘B’ ingeperst.
Olazax 7,5 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant ‘C’ ingeperst.
Olazax 10 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘D’ aan
de andere kant ingeperst.
Olazax 15 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘E’ aan
de andere kant ingeperst.
Olazax 20 mg:
111
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant ‘OL’ ingeperst en ‘F’ aan
de andere kant ingeperst.
Olazax, 5 mg, 7,5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg zijn verkrijgbaar in aluminiumfoliedoordrukverpakkingen
van 28 & 56 tabletten
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
Fabrikant
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvězdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
{MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau
http://www.ema.europa.eu
112













BIJLAGE I

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten

2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 5 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,23 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant `B' ingeperst.

4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.

Speciale patiëntengroepen

Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.

In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken
, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het in vitro dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).

Fenylalanine

De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-
vivo
-onderzoeken waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in 'steady-state' werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).

4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10), soms ( 1/1.000, 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen

Eosinofilie
Trombocytopenie11
Leukopenie10
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen

Overgevoeligheid 11



Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1
Verhoogde
Ontwikkeling of
Onderkoeling 12
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met fatale
Toegenomen eetlust
afloop (zie rubriek
4.4) 11

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen, een
Syndroom (MNS)
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (zie rubriek 4.4.) 12
convulsies of
Ontwennings-
risicofactoren voor
verschijnselen7, 12
convulsies gemeld
is11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom11
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibril-
rubriek 4.4)
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4) 11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie

hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen

Epistaxis9

Maagdarmstelselaandoeningen

Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
Speekselhypersecreti
anticholinerge
e11
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen

Voorbijgaande,
Hepatitis (inclusief
asymptomatische
hepatocellulair,
verhogingen van
cholestatisch of
leveraminotransferas
gemengd
en (ALAT, ASAT),
leverletsel) 11
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Huid- en onderhuidaandoeningen

Huiduitslag
Fotosensitieve

Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen

Artralgie9

Rabdomyolyse11

Nier- en urinewegaandoeningen


Urine-incontinentie

Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium

Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen

Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12

mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen

Asthenie



Moeheid
Oedeem
Koorts10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale

plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase10 bilirubine
gels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
7Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.

9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 ­ 10 %) waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1.
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit voor
serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-vivo-
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een 'anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT2A-receptorbezetting dan dopamine D2-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en 1-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren in vivo significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 ­ 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).

Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.

Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.

6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
30 maanden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>

Geen bijzondere vereisten.

7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië


8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/001
EU/1/09/597/006

9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST

Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5 mg tabletten

2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 7,5 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,35 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant `C' ingeperst.

4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen

Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken
, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het in vitro dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).

Fenylalanine

De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-
vivo
-onderzoeken waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in 'steady-state' werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).

4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10), soms ( 1/1.000, 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen

Eosinofilie
Trombocytopenie11
Leukopenie10
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen

Overgevoeligheid 11



Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1
Verhoogde
Ontwikkeling of
Onderkoeling 12
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met fatale
Toegenomen eetlust
afloop (zie rubriek
4.4) 11

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen, een
Syndroom (MNS)
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (zie rubriek 4.4.) 12
convulsies of
Ontwennings-
risicofactoren voor
verschijnselen7, 12
convulsies gemeld
is11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibril-
rubriek 4.4)
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4) 11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie

hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen

Epistaxis9

Maagdarmstelselaandoeningen

Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen

Voorbijgaande,
Hepatitis (inclusief
asymptomatische
hepatocellulair,
verhogingen van
cholestatisch of
leveraminotransferas
gemengd
en (ALAT, ASAT),
leverletsel) 11
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Huid- en onderhuidaandoeningen

Huiduitslag
Fotosensitieve

Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen

Artralgie9

Rabdomyolyse11

Nier- en urinewegaandoeningen


Urine-incontinentie

Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium

Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen

Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12

mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen

Asthenie



Moeheid
Oedeem
Koorts10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale

plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase10 bilirubine
gels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
7Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.

9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 ­ 10 %) waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1.
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit voor
serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-vivo-
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een 'anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT2A-receptorbezetting dan dopamine D2-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en 1-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren in vivo significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 ­ 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).

Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.

Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.

6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
30 maanden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>

Geen bijzondere vereisten.

7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië


8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/002
EU/1/09/597/007

9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST


Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten

2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 10 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,46 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `D' aan
de andere kant ingeperst.

4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen

Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken
, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het in vitro dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).

Fenylalanine

De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-
vivo
-onderzoeken waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in 'steady-state' werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).

4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10), soms ( 1/1.000, 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen

Eosinofilie
Trombocytopenie11
Leukopenie10
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen

Overgevoeligheid 11



Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1
Verhoogde
Ontwikkeling of
Onderkoeling 12
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met fatale
Toegenomen eetlust
afloop (zie rubriek
4.4) 11

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen, een
Syndroom (MNS)
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (zie rubriek 4.4.) 12
convulsies of
Ontwennings-
risicofactoren voor
verschijnselen7, 12
convulsies gemeld
is11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibril-
rubriek 4.4)
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4) 11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie

hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen

Epistaxis9

Maagdarmstelselaandoeningen

Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen

Voorbijgaande,
Hepatitis (inclusief
asymptomatische
hepatocellulair,
verhogingen van
cholestatisch of
leveraminotransferas
gemengd
en (ALAT, ASAT),
leverletsel) 11
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Huid- en onderhuidaandoeningen

Huiduitslag
Fotosensitieve

Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen

Artralgie9

Rabdomyolyse11

Nier- en urinewegaandoeningen


Urine-incontinentie

Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium

Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen

Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12

mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen

Asthenie



Moeheid
Oedeem
Koorts10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale

plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase10 bilirubine
gels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
7Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.

9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 ­ 10 %) waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1.
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit voor
serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-vivo-
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een 'anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT2A-receptorbezetting dan dopamine D2-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en 1-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren in vivo significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 ­ 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).

Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.

Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.

6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
30 maanden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>

Geen bijzondere vereisten.

7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië


8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/003
EU/1/09/597/008

9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST


Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten

2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 15 mg olanzapine.
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,69 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `E' aan
de andere kant ingeperst.
4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen

Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken
, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het in vitro dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).

Fenylalanine

De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-
vivo
-onderzoeken waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in 'steady-state' werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).

4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10), soms ( 1/1.000, 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen

Eosinofilie
Trombocytopenie11
Leukopenie10
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen

Overgevoeligheid 11



Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1
Verhoogde
Ontwikkeling of
Onderkoeling 12
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met fatale
Toegenomen eetlust
afloop (zie rubriek
4.4) 11

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen, een
Syndroom (MNS)
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (zie rubriek 4.4.) 12
convulsies of
Ontwennings-
risicofactoren voor
verschijnselen7, 12
convulsies gemeld
is11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibril-
rubriek 4.4)
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4) 11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie

hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen

Epistaxis9

Maagdarmstelselaandoeningen

Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen

Voorbijgaande,
Hepatitis (inclusief
asymptomatische
hepatocellulair,
verhogingen van
cholestatisch of
leveraminotransferas
gemengd
en (ALAT, ASAT),
leverletsel) 11
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Huid- en onderhuidaandoeningen

Huiduitslag
Fotosensitieve

Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen

Artralgie9

Rabdomyolyse11

Nier- en urinewegaandoeningen


Urine-incontinentie

Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium

Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen

Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12

mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen

Asthenie



Moeheid
Oedeem
Koorts10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale

plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase10 bilirubine
gels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
7Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.

9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 ­ 10 %) waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1.
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit voor
serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-vivo-
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een 'anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT2A-receptorbezetting dan dopamine D2-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en 1-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren in vivo significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 ­ 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).

Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.

Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.

6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
30 maanden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>

Geen bijzondere vereisten.

7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië


8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/004
EU/1/09/597/009

9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST

Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten

2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 20 mg olanzapine
Hulpstof met bekend effect: Elke tablet bevat 0,92 mg aspartaam
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3.
FARMACEUTISCHE VORM
Tablet
Geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `F' aan
de andere kant ingeperst.

4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Volwassenen
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van schizofrenie.
Olanzapine is effectief in het handhaven van de klinische verbetering bij voortgezette behandeling
van patiënten die in het beginstadium reageerden op de behandeling.
Olanzapine is bestemd voor de behandeling van matig tot ernstige manische episode.
Bij patiënten wier manische episode heeft gereageerd op behandeling met olanzapine, is olanzapine
bestemd ter voorkoming van een recidief bij patiënten met bipolaire stoornis (zie rubriek 5.1).
4.2 Dosering en wijze van toediening
Volwassenen
Schizofrenie: de aanbevolen startdosering voor olanzapine is 10 mg per dag.
Manische episode: de startdosering is 15 mg als eenmaal daagse dosis bij monotherapie of 10 mg
dagelijks in combinatietherapie (zie rubriek 5.1).
Ter voorkoming van een recidief bij bipolaire stoornis: de aanbevolen startdosering is 10 mg per dag.
Bij patiënten die olanzapine hebben gekregen voor de behandeling van een manische episode dient een
behandeling ter voorkoming van een recidief te worden voortgezet met dezelfde dosis. Indien zich een
nieuwe manische, gemengde of depressieve episode voordoet, dient de therapie met olanzapine te
worden voortgezet (met optimalisering van de dosis indien noodzakelijk) met aanvullende therapie om
de stemmingssymptomen te behandelen, op geleide van het klinisch beeld.
Tijdens de behandeling van schizofrenie, een manische episode en ter voorkoming van een recidief bij
bipolaire stoornis kan de dagelijkse dosis worden aangepast op basis van het individuele klinisch beeld
binnen een bereik van 5-20 mg per dag. Een verhoging tot een dosering hoger dan de aanbevolen
startdosering wordt uitsluitend aanbevolen na een juiste medische herbeoordeling en dient normaal
gesproken alleen plaats te vinden met intervallen van niet minder dan 24 uur. Olanzapine kan worden
toegediend onafhankelijk van maaltijden, omdat de absorptie niet wordt beïnvloed door voedsel.
Geleidelijk afbouwen van de dosering dient te worden overwogen wanneer de behandeling met
olanzapine wordt gestaakt.
Speciale patiëntengroepen

Ouderen
Een lagere startdosering (5 mg/dag) wordt niet routinematig aanbevolen, maar dient overwogen te
worden voor personen van 65 jaar en ouder indien klinische factoren dit rechtvaardigen (zie rubriek
4.4).
Verminderde nier- en/of leverfunctie
Een lagere startdosering (5 mg) dient overwogen te worden voor deze patiënten. In geval van matige
leverinsufficiëntie (cirrose, Child-Pugh Klasse A of B) dient de startdosering 5 mg te zijn en slechts
met voorzichtigheid te worden verhoogd.
Rokers
De startdosering en het doseringsbereik hoeven niet routinematig aangepast te worden voor niet-rokers
t.o.v. rokers. Het metabolisme van olanzapine kan geïnduceerd worden door roken. Klinische controle
wordt aanbevolen en een verhoging van de olanzapinedosis kan, indien nodig, overwogen worden (zie
rubriek 4.5).
Wanneer meer dan 1 factor aanwezig is die kan leiden tot een trager metabolisme (vrouwelijk
geslacht, bejaarden, niet-rokerstatus) dient overwogen te worden de startdosering te verlagen. Een
verhoging in dosering, indien aangewezen, dient bij deze patiënten met de nodige voorzichtigheid
plaats te vinden.
(Zie rubrieken 4.5 en 5.2)
Pediatrische patiënten
Olanzapine wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar als
gevolg van een gebrek aan gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Een grotere mate van
gewichtstoename, veranderingen in lipiden en prolactine zijn gemeld in kortetermijn onderzoeken bij
adolescente patiënten, vergeleken met onderzoeken bij volwassen patiënten (zie rubrieken 4.4, 4.8, 5.1
en 5.2).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met een bekend risico op nauwekamerhoekglaucoom.
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Tijdens behandeling met antipsychotica kan het een aantal dagen tot enkele weken duren voordat de
klinische toestand van de patiënt verbetert. Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden tijdens
deze periode.
Dementiegerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen
Door een toename in mortaliteit en het risico op CVA (cerebrovasculair accident) wordt olanzapine
niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met dementiegerelateerde psychose en/of
gedragsstoornissen. In placebogecontroleerde klinische onderzoeken (6-12 weken durend) bij oudere
patiënten (gemiddelde leeftijd 78 jaar) met dementiegerelateerde psychose en/of gestoord gedrag,
kwam het 2 keer vaker voor dat patiënten overleden wanneer ze met olanzapine werden behandeld
vergeleken met placebo (3,5 % versus 1,5 %). De hogere incidentie van overlijden was niet gerelateerd
aan de dosis olanzapine (gemiddelde dagdosering 4,4 mg) of de duur van de behandeling.
Risicofactoren die deze patiëntenpopulatie vatbaar kunnen maken voor verhoogde mortaliteit zijn:
leeftijd > 65 jaar, dysfagie, sedatie, ondervoeding en dehydratatie, longaandoeningen (bijvoorbeeld
pneumonie, met of zonder aspiratie) of gelijktijdig gebruik van benzodiazepines. Echter, de hogere
incidentie van overlijden in de groep die behandeld werd met olanzapine vergeleken met de met
placebo behandelde patiënten was onafhankelijk van deze risicofactoren.
In dezelfde klinische onderzoeken waren cerebrovasculaire bijwerkingen (bijvoorbeeld CVA,
beroerte, transient ischemic attack [TIA]), waaronder gevallen met dodelijke afloop, gemeld. Er was
een 3-voudige toename in cerebrovasculaire bijwerkingen bij patiënten behandeld met olanzapine
vergeleken met patiënten die met placebo werden behandeld (1,3 % versus 0,4 %, respectievelijk).
Alle olanzapine- en placebobehandelde patiënten die een cerebrovasculaire bijwerking hadden
ervaren, hadden voorafgaand aan deze bijwerking bestaande risicofactoren. Leeftijd > 75 jaar en
vasculair/gemengde dementie werden geïdentificeerd als risicofactoren voor cerebrovasculaire
bijwerkingen geassocieerd met olanzapinebehandeling. De werkzaamheid van olanzapine was niet
bewezen in deze onderzoeken.
Ziekte van Parkinson
Het gebruik van olanzapine wordt niet aanbevolen voor de behandeling van een door geneesmiddelen
geïnduceerde (dopamineagonist) psychose bij patiënten met de ziekte van Parkinson. In klinische
onderzoeken werd verergering van de parkinsonsymptomen en hallucinaties zeer vaak gemeld en
vaker dan bij placebo (zie rubriek 4.8), en olanzapine was niet effectiever dan placebo in de
behandeling van psychotische symptomen. In deze onderzoeken was het vereist dat patiënten in het
begin stabiel waren op de laagste effectieve dosis van antiparkinsongeneesmiddelen
(dopamineagonist) en gedurende het gehele onderzoek dezelfde antiparkinsongeneesmiddelen bleven
gebruiken in dezelfde dosering. Olanzapine werd gestart met 2,5 mg/dag en opgebouwd tot een
maximum van 15 mg/dag, gebaseerd op de beoordeling van de onderzoeker.
Maligne Neurolepticasyndroom(MNS)
MNS is een potentieel levensbedreigende aandoening die geassocieerd wordt met antipsychotica.
Zeldzame gevallen, gemeld als MNS, zijn ook ontvangen in relatie tot olanzapine. Klinische
manifestaties van MNS zijn hyperpyrexie, spierrigiditeit, veranderde mentale status en aanwijzingen
voor autonome instabiliteit (onregelmatige pols of bloeddruk, tachycardie, diaforese en cardiale
dysritmie). Bijkomende verschijnselen kunnen zijn een verhoogd creatinefosfokinase, myoglobinurie
(rabdomyolyse) en acuut nierfalen. Wanneer een patiënt klachten en symptomen ontwikkelt die duiden
op MNS, of onverklaarde hoge koorts heeft zonder aanvullende klinische verschijnselen van MNS,
dienen alle antipsychotica, inclusief olanzapine, gestaakt te worden.
Hyperglykemie en diabetes
Hyperglykemie en/of ontwikkeling van of exacerbatie van diabetes, in enkele gevallen geassocieerd
met ketoacidose of coma, is soms gemeld, waaronder enkele met een fatale afloop (zie rubriek 4.8). In
sommige gevallen werd een voorafgaande toename van het lichaamsgewicht gemeld. Dit kan een
predisponerende factor zijn. Geadviseerd wordt om patiënten klinisch adequaat te volgen zoals
beschreven wordt in de gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld door het meten van
bloedglucose bij baseline, 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna jaarlijks.
Patiënten die behandeld worden met een antipsychoticum, inclusief OLAZAX, dienen te worden
geobserveerd op tekenen en symptomen van hyperglykemie (zoals polydipsie, polyurie, polyfagie en
zwakte). Patiënten met diabetes mellitus of met risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes
mellitus dienen regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van verslechtering van de
glucosecontrole. Daarnaast dient ook regelmatig het gewicht te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld bij
baseline, 4, 8 en 12 weken na de start van de olanzapinebehandeling en daarna ieder kwartaal.
Lipidenveranderingen
Ongewenste veranderingen in de lipiden zijn gezien bij met olanzapine behandelde patiënten in
placebogecontroleerd klinisch onderzoek (zie rubriek 4.8). Lipidenveranderingen dienen klinisch
adequaat gereguleerd te worden, in het bijzonder bij dyslipidemische patiënten en patiënten met
risicofactoren voor de ontwikkeling van lipidenstoornissen. Patiënten die behandeld worden met een
antipsychoticum, inclusief Olazax, dienen regelmatig gecontroleerd te worden op afwijkende lipiden
in overeenstemming met gebruikte richtlijnen voor antipsychotica, bijvoorbeeld bij baseline, 12 weken
na de start van de olanzapinebehandeling en daarna iedere 5 jaar.
Anticholinergische activiteit
Hoewel olanzapine in vitro een anticholinerge activiteit vertoonde, toonden de klinische onderzoeken
een lage incidentie van dergelijke gevallen. Aangezien klinische ervaring met olanzapine bij patiënten
die lijden aan een bijkomende aandoening beperkt is, wordt geadviseerd dit met voorzichtigheid voor
te schrijven aan patiënten met prostaathypertrofie of paralytische ileus en aanverwante aandoeningen.
Hepatische functie
Voorbijgaande, asymptomatische verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT, ASAT) werden
vaak waargenomen, vooral aan het begin van de behandeling. Voorzichtigheid is geboden, de ALAT
en/of ASAT waarden dienen periodiek te worden gecontroleerd bij patiënten met verhoogde ALAT
en/of ASAT waarden; bij patiënten met klachten en symptomen van leverstoornissen; bij patiënten
met reeds bestaande aandoeningen met beperkte functionele leverreserve en bij patiënten die
behandeld worden met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen. In gevallen waarin hepatitis
(inclusief hepatocellulair, cholestatisch of gemengd leverletsel) is gediagnosticeerd dient de
behandeling te worden gestaakt.
Neutropenie
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een laag aantal leukocyten en/of neutrofielen, om welke
reden dan ook, bij patiënten met co-medicatie waarvan bekend is dat deze neutropenie kan
veroorzaken
, bij patiënten met een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde
beenmergdepressie/toxiciteit, bij patiënten met beenmergdepressie t.g.v. een bijkomende ziekte,
radiotherapie of chemotherapie en bij patiënten met hypereosinofilie of met myeloproliferatieve
ziekte. Bij gelijktijdige toediening van olanzapine met valproaat is vaak neutropenie gerapporteerd
(zie rubriek 4.8).
Beëindiging van de behandeling
Acute symptomen zoals transpireren, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid of braken zijn zelden
gemeld (0,01% en < 0,1%) wanneer olanzapine abrupt wordt gestaakt.
QT-interval
In klinisch onderzoek werd een klinisch betekenisvolle QTc-verlenging (Fridericia QT-correctie
[QTcF] 500 milliseconden [msec] op een willekeurig moment na baseline bij patiënten met een
baseline QTcF < 500 msec) soms (0,1 tot 1 %) gemeld bij patiënten behandeld met olanzapine zonder
een significant verschil in cardiovasculaire voorvallen in vergelijking met placebo behandelde
patiënten. Er is echter voorzichtigheid geboden wanneer olanzapine wordt voorgeschreven met
geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, vooral bij ouderen, bij patiënten met een congenitaal
verlengd QT-syndroom, congestief hartfalen, hypertrofie van het hart, hypokaliëmie of
hypomagnesiëmie.
Trombo-embolie
Een tijdelijk verband tussen behandeling met olanzapine en veneuze trombo-embolie is soms (0,1%
en <1%) gemeld. Er is geen causaal verband vastgesteld tussen het optreden van veneuze trombo-
embolie en behandeling met olanzapine. Echter, aangezien patiënten met schizofrenie vaak verworven
risicofactoren voor veneuze trombo-embolie vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE
(bijvoorbeeld immobilisatie van patiënten) te worden geïdentificeerd en preventieve maatregelen
dienen te worden genomen.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Aangezien olanzapine voornamelijk op het centrale zenuwstelsel werkt, is voorzichtigheid geboden
wanneer het in combinatie met andere centraal werkende geneesmiddelen dan wel alcohol wordt
gebruikt. Omdat het in vitro dopamineantagonisme vertoont, kan olanzapine de effecten van directe en
indirecte dopamineagonisten tegenwerken.
Convulsies
Olanzapine dient met voorzichtigheid gebruikt te worden bij patiënten met een voorgeschiedenis van
convulsies of voor wie factoren gelden die de convulsiedrempel kunnen verlagen. Het optreden van
convulsies is soms gemeld bij patiënten die worden behandeld met olanzapine. In de meeste van deze
gevallen werden een voorgeschiedenis van convulsies of risicofactoren voor convulsies gemeld.
Tardieve dyskinesie
In vergelijkende onderzoeken van één jaar of minder werd olanzapine geassocieerd met een statistisch
significant lagere incidentie van behandelingsgerelateerde dyskinesie. Het risico op tardieve
dyskinesie neemt echter toe bij langdurige therapie; als er daarom klachten of symptomen van tardieve
dyskinesie optreden bij een patiënt die olanzapine gebruikt, dient een verlaging van de dosering of
staking overwogen te worden. Deze symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs verschijnen na het
staken van de behandeling.
Orthostatische hypotensie
Tijdens klinische onderzoeken met olanzapine werd orthostatische hypotensie af en toe waargenomen
bij ouderen. Het wordt aanbevolen de bloeddruk regelmatig te meten bij patiënten ouder dan 65 jaar.
Plotselinge hartdood
In rapporten na het op de markt brengen van olanzapine is het optreden van plotselinge hartdood
gerapporteerd bij patiënten met olanzapine. In een retrospectieve observationele cohortstudie was de
kans op vooronderstelde plotselinge hartdood bij patiënten behandeld met olanzapine ongeveer twee
keer zo groot als bij patiënten die geen antipsychotica gebruikten. In de studie was het risico van
olanzapine vergelijkbaar met het risico van atypische antipsychotica die in een samengevoegde
analyse waren geïncludeerd.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten. Onderzoeken bij
patiënten tussen 13-17 jaar lieten diverse ongewenste bijwerkingen zien, zoals gewichtstoename,
veranderingen in metabole parameters en toename van prolactinespiegels(zie rubrieken 4.8 en 5.1).

Fenylalanine

De Olazax tablet bevat aspartaam, dit is een bron van fenylalanine. Kan schadelijk zijn voor mensen
met fenylketonurie.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Onderzoek naar interacties is alleen uitgevoerd bij volwassenen.
Mogelijke interacties met invloed op olanzapine
Aangezien olanzapine wordt gemetaboliseerd door CYP1A2, kunnen stoffen die dit iso-enzym
specifiek kunnen induceren of remmen, de farmacokinetiek van olanzapine beïnvloeden.
Inductie van CYP1A2
Het metabolisme van olanzapine kan worden geïnduceerd door roken en carbamazepine, wat kan
leiden tot verminderde concentraties van olanzapine. Er is slechts lichte tot matige verhoging van de
klaring van olanzapine waargenomen. De klinische consequenties zijn waarschijnlijk beperkt, maar
klinische controle wordt aanbevolen en een verhoging van de dosis olanzapine kan, indien
noodzakelijk, overwogen worden (zie rubriek 4.2).
Remming van CYP1A2
Van fluvoxamine, een specifieke CYP1A2-remmer, is aangetoond dat het metabolisme van olanzapine
significant remt. De gemiddelde toename in de Cmax van olanzapine, volgend op fluvoxamine, was
54 % bij vrouwelijke niet-rokers en 77 % bij mannelijke rokers. De gemiddelde toename van de AUC
van olanzapine, was respectievelijk 52 % en 108 %. Een lagere startdosis van olanzapine dient te
worden overwogen bij patiënten die fluvoxamine of enige andere CYP1A2-remmers gebruiken, zoals
ciprofloxacine. Een lagere dosis olanzapine dient te worden overwogen als wordt begonnen met een
behandeling met een remmer van CYP1A2.
Verminderde biologische beschikbaarheid
Geactiveerde kool vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal olanzapine met 50 tot 60 % en
moet ten minste 2 uur voor of na olanzapine worden ingenomen.
Van fluoxetine (een remmer van CYP2D6), een enkele dosis antacidum (aluminium, magnesium) of
cimetidine is niet aangetoond dat deze de farmacokinetiek van olanzapine significant beïnvloeden.
Mogelijkheid van olanzapine om andere geneesmiddelen te beïnvloeden
Olanzapine kan een antagonistisch effect hebben op directe en indirecte dopamineagonisten.
Olanzapine remt niet de belangrijkste CYP450-iso-enzymen in vitro (bijvoorbeeld 1A2, 2D6, 2C9,
2C19, 3A4). Er wordt dus geen specifieke interactie verwacht, zoals bevestigd met behulp van in-
vivo
-onderzoeken waar geen remming van het metabolisme van de volgende actieve stoffen werd
gevonden: tricyclische antidepressiva (die voornamelijk de CYP2D6-route vertegenwoordigen),
warfarine (CYP2C9), theofylline (CYP1A2) of diazepam (CYP3A4 en 2C19).
Olanzapine liet geen interactie zien wanneer het gelijktijdig werd toegediend met lithium of
biperideen.
Therapeutische controle van de valproaatplasmaspiegels gaf geen indicatie dat aanpassing van de
valproaatdosis noodzakelijk is na de start van gelijktijdige toediening van olanzapine.
Algemene werking op het zenuwstelsel
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten die alcohol gebruiken of geneesmiddelen krijgen die
depressie van het centrale zenuwstelsel kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig gebruik van olanzapine met antiparkinsongeneesmiddelen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson en dementie wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
QTc-interval
Voorzichtigheid is geboden wanneer olanzapine gelijktijdig wordt toegediend met geneesmiddelen die
het QTc-interval kunnen verlengen (zie rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen adequate, goedgecontroleerde onderzoeken bij zwangere vrouwen beschikbaar. Patiënten
dienen te worden aangeraden hun arts te informeren wanneer zij zwanger raken of zwanger willen
worden tijdens de behandeling met olanzapine. Desondanks, omdat de humane ervaring beperkt is,
dient olanzapine slechts gebruikt te worden tijdens de zwangerschap wanneer het mogelijke voordeel
het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt.
Pasgeboren kinderen die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan
antipsychotica (waaronder olanzapine), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder
extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur.
Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of
voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd.
Borstvoeding
In een onderzoek bij gezonde vrouwen die borstvoeding gaven, werd olanzapine uitgescheiden in de
moedermelk. De gemiddelde blootstelling van het kind (mg/kg) in 'steady-state' werd geschat op
1,8% van de maternale olanzapinedosis (mg/kg). Patiënten dienen te worden geadviseerd hun kind
geen borstvoeding te geven tijdens het gebruik van olanzapine.
Vruchtbaarheid
Er zijn geen effecten op de vruchtbaarheid bekend (zie rubriek 5.3 voor preklinische informatie).

4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen
om machines te bedienen. Aangezien olanzapine slaperigheid en duizeligheid kan veroorzaken, dienen
patiënten gewaarschuwd te worden voor het gebruik van machines, waaronder motorvoertuigen.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Volwassenen
De meest frequent (gezien bij 1 % van de patiënten) gemelde bijwerkingen tijdens de behandeling
met olanzapine in klinisch onderzoek waren slaperigheid, gewichtstoename, eosinofilie, verhoogde
prolactine-, cholesterol-, glucose- en triglyceridespiegels (zie rubriek 4.4), glucosurie, toegenomen
eetlust, duizeligheid, acathisie, parkinsonisme, leukopenie, neutropenie (zie rubriek 4.4), dyskinesie,
orthostatische hypotensie, anticholinerge effecten, voorbijgaande asymptomatische verhogingen van
leveraminotransferasen (zie rubriek 4.4), huiduitslag, asthenie, moeheid, koorts, artralgie, verhoogd
alkalische fosfatase, hoog gammaglutamyltransferase, hoog urinezuur, hoog creatinefosfokinase en
oedeem.
Lijst met bijwerkingen in tabelvorm
De volgende tabel geeft een overzicht met bijwerkingen en laboratoriumonderzoeken die zijn gemeld
via spontane meldingen en tijdens de klinische onderzoeken. Binnen elke frequentie groep, worden de
bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. De frequenties zijn als volgt gedefinieerd:
zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10), soms ( 1/1.000, 1/100), zelden (1/10.000, < 1/1.000),
zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald).
Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Bloed- en lymfestelselaandoeningen

Eosinofilie
Trombocytopenie11
Leukopenie10
Neutropenie10
Immuunsysteemaandoeningen

Overgevoeligheid 11



Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Gewichtstoename1
Verhoogde
Ontwikkeling of
Onderkoeling 12
cholesterolspiegels2,3 exacerbatie van
Verhoogde
diabetes, soms
glucosespiegels4
geassocieerd met
Verhoogde
ketoacidose of coma,
triglyceridespiegels2,5 waaronder enkele
Glucosurie
gevallen met fatale
Toegenomen eetlust
afloop (zie rubriek
4.4) 11

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Zenuwstelselaandoeningen
Somnolentie
Duizeligheid
Convulsies waarbij
Maligne
Acathisie6
in de meeste van
Neuroleptica
Parkinsonisme6
deze gevallen, een
Syndroom (MNS)
Dyskinesie6
voorgeschiedenis van (zie rubriek 4.4.) 12
convulsies of
Ontwennings-
risicofactoren voor
verschijnselen7, 12
convulsies gemeld
is11
Dystonie (inclusief
oogdraaiingen) 11
Tardieve dyskinesie11
Amnesie9
Dysartrie
Stotteren11
Restless legs
syndroom
Hartaandoeningen
Bradycardie
Ventriculaire
QTc-verlenging (zie
tachycardie/fibril-
rubriek 4.4)
latie
plotselinge dood
(zie rubriek 4.4) 11
Bloedvataandoeningen
Orthostatische
Trombo-embolie

hypotensie10
(inclusief
longembolie en diepe
veneuze trombose)
(zie rubriek 4.4)
Ademhalings-, borstkas- en mediastinumaandoeningen

Epistaxis9

Maagdarmstelselaandoeningen

Lichte,
Opgezwollen buik9
Pancreatitis11
voorbijgaande
anticholinerge
effecten inclusief
constipatie en droge
mond
Lever- en galaandoeningen

Voorbijgaande,
Hepatitis (inclusief
asymptomatische
hepatocellulair,
verhogingen van
cholestatisch of
leveraminotransferas
gemengd
en (ALAT, ASAT),
leverletsel) 11
vooral in het begin
van de behandeling
(zie 4.4)

Zeer vaak
Vaak
Soms
Zelden
Niet bekend
Huid- en onderhuidaandoeningen

Huiduitslag
Fotosensitieve

Geneesmiddelen-
reactie
reactie met
Alopecia
eosinofilie en
systemische
symptomen
(DRESS)

Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen

Artralgie9

Rabdomyolyse11

Nier- en urinewegaandoeningen


Urine-incontinentie

Urineretentie
Vertraagde
urinelozing11
Zwangerschap, perinatale periode en puerperium

Neonataal
geneesmiddel-
onttrekkings-
syndroom (zie
rubriek 4.6)
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen

Erectiestoornis bij
Amenorroe
Priapisme12

mannen
Vergroting van de
Verminderd libido
borsten
bij mannen en
Galactorroe bij
vrouwen
vrouwen
Gynecomastie/vergro
-ting van de borsten
bij mannen

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen

Asthenie



Moeheid
Oedeem
Koorts10
Onderzoeken
Verhoogde
Verhoogde
Verhoogde totale

plasmaprolactinespie-
alkalische fosfatase10 bilirubine
gels8
Hoge
creatinefosfokinase11
Hoge
gammaglutamyl-
transferase10
Hoog urinezuur10
1 Klinisch significante gewichtstoename werd gezien bij alle Body Mass Index (BMI)-categorieën. Na
kortetermijnbehandeling (mediane behandelingsduur 47 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van
het lichaamsgewicht na start van de behandeling zeer vaak voor (22,2%), 15% van het
lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam vaak voor (4,2%) en gewichtstoename van 25%
van het lichaamsgewicht na start van de behandeling kwam soms voor (0,8%). Bij langdurige
blootstelling (ten minste 48 weken), kwam gewichtstoename van 7%, 15% en 25% zeer vaak
voor (respectievelijk 64,4%, 31,7% en 12,3%).
2 Gemiddelde verhogingen in nuchtere lipidenwaarden (totaal cholesterol, LDL-cholesterol en
triglyceriden) waren groter bij patiënten zonder bewijs van dysregulatie van lipiden bij aanvang.
3 Er werd gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 5,17 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 6,2 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 5,17 mmol/l - < 6,2 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 6,2 mmol/l) kwamen zeer vaak voor.
4 Er werd gezien dat normale nuchtere glucosespiegels bij aanvang (< 5,56 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 7 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere glucosespiegels bij aanvang
( 5,56 - < 7 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 7 mmol/l) kwam zeer vaak voor.
5 Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (<1,69 mmol/l) naar een hoge
spiegel toenamen ( 2,26 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij
aanvang ( 1,69 mmol/l - < 2,26 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 2,26 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
6 In klinische onderzoeken was de incidentie van Parkinsonisme en dystonie bij patiënten behandeld
met olanzapine numeriek hoger, maar niet statistisch significant verschillend van placebo. Patiënten
behandeld met olanzapine hadden een lagere incidentie van Parkinsonisme, acathisie en dystonie
vergeleken met getitreerde doses van haloperidol. Door gebrek aan gedetailleerde informatie over de
voorgeschiedenis van individuele acute en tardieve extrapiramidale bewegingsstoornissen, kan men op
dit ogenblik niet concluderen dat olanzapine minder tardieve dyskinesie en/of andere tardieve
extrapiramidale syndromen voortbrengt.
7Acute symptomen zoals zweten, slapeloosheid, tremor, angst, misselijkheid en overgeven zijn gemeld
wanneer olanzapine plotseling wordt gestaakt.
8 In klinische onderzoeken tot 12 weken overschreden de plasmaprolactineconcentraties de bovenste
limiet van de normale range bij ongeveer 30% van de met olanzapine behandelde patiënten met een
normale uitgangsprolactinewaarde. Bij de meerderheid van deze patiënten waren de verhogingen in
het algemeen bescheiden en bleven beneden twee keer de bovenste limiet van de normale range.

9Bijwerking geïdentificeerd in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
10Beoordeeld via gemeten waarden in klinisch onderzoek uit de geïntegreerde olanzapinedatabase.
11Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen waarbij de frequentie is
vastgesteld met gebruik van de geïntegreerde olanzapinedatabase.
12Bijwerking geïdentificeerd uit spontane post-marketing meldingen met een frequentie geschat op de
bovenste limiet van het 95% betrouwbaarheidsinterval, gebruikmakend van de geïntegreerde
olanzapinedatabase.
Langdurige blootstelling (ten minste 48 weken)
Het aandeel van de patiënten die klinische significante negatieve veranderingen ondervonden met
betrekking tot gewichtstoename, glucose, totaal/LDL/HDL-cholesterol of triglyceriden nam in de loop
van de tijd toe. Bij volwassen patiënten die gedurende 9-12 maanden werden behandeld, was de
snelheid waarmee de gemiddelde bloedglucose toenam, vertraagd na ongeveer 6 maanden.
Aanvullende informatie over speciale patiëntenpopulaties
In klinische onderzoeken bij oudere patiënten met dementie werd behandeling met olanzapine in
verband gebracht met een hogere incidentie van mortaliteit en cerebrovasculaire bijwerkingen
vergeleken met placebo (zie ook 4.4).
Zeer vaak (> 10 %) voorkomende bijwerkingen die geassocieerd worden met het gebruik van
olanzapine in deze patiëntengroep waren een abnormaal looppatroon en vallen. Pneumonie, verhoogde
lichaamstemperatuur, lethargie, erytheem, visuele hallucinaties en urine-incontinentie werden vaak
(1 ­ 10 %) waargenomen.
Uit klinische onderzoeken bij patiënten met een geneesmiddelgeïnduceerde (dopamineagonist)
psychose bij de ziekte van Parkinson werd een verergering van de parkinsonsymptomatologie en
hallucinaties zeer vaak gemeld en vaker dan bij placebo.
In één klinisch onderzoek bij patiënten met bipolaire manie resulteerde de combinatietherapie van
valproaat met olanzapine in een neutropenie incidentie van 4,1 %; mogelijk hebben hoge
valproaatspiegels hiertoe bijgedragen. Olanzapine gaf, in combinatie met lithium of valproaat, een
toename ( 10%) van tremor, droge mond, toename in eetlust en gewicht. Spraakstoornis werd
eveneens vaak gerapporteerd. Tijdens de behandeling met olanzapine in combinatie met lithium of
valproaat werd een gewichtstoename van 7 % of meer gezien ten opzichte van het lichaamsgewicht bij
start van de behandeling bij 17,4 % van de patiënten tijdens acute therapie (tot 6 weken).
Langetermijnbehandeling met olanzapine (tot 12 maanden) ter preventie van een recidief bij patiënten
met bipolaire stoornis werd in verband gebracht met een gewichtstoename van 7 % of meer ten
opzichte van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling bij 39,9 % van de patiënten.
Pediatrische patiënten
Olanzapine is niet geïndiceerd voor de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Hoewel er geen klinische onderzoeken zijn uitgevoerd om adolescenten te vergelijken met
volwassenen, zijn gegevens uit onderzoeken met adolescenten vergeleken met die uit onderzoeken met
volwassenen.
De volgende tabel geeft een samenvatting van de bijwerkingen die met grotere frequentie zijn gemeld
bij adolescente patiënten (leeftijd 13-17 jaar) dan bij volwassen patiënten of bijwerkingen die enkel
gemeld zijn tijdens kortetermijn klinisch onderzoek met adolescente patiënten. Klinisch significante
gewichtstoename ( 7 %) lijkt vaker op te treden in de adolescente populatie in vergelijking met
volwassenen met een vergelijkbare blootstelling. De omvang van de gewichtstoename en het aandeel
van de adolescente patiënten die een klinisch significante gewichtstoename hadden waren groter na
langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) dan na blootstelling gedurende korte tijd.
Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. De
terminologie van de frequentie is als volgt gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100, 1/10).
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Zeer vaak: Gewichtstoename13, verhoogde triglyceridespiegels14, toegenomen eetlust.
Vaak: Verhoogde cholesterolspiegels15
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak: Sedatie (met inbegrip van: hypersomnie, lethargie, slaperigheid).
Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak: Droge mond
Lever- en galaandoeningen
Zeer vaak: Verhogingen van leveraminotransferasen (ALAT/ASAT; zie rubriek 4.4).
Onderzoeken
Zeer vaak: Afgenomen totaal bilirubine, toegenomen GGT, verhoogde plasmaprolactinespiegels16.
13Na kortetermijnbehandeling (mediane duur 22 dagen) kwam gewichtstoename van 7% van het
lichaamsgewicht (kg) bij aanvang zeer vaak voor (40,6%), 15% van het lichaamsgewicht bij
aanvang kwam vaak voor (7,1 %) en 25% van het lichaamsgewicht bij aanvang kwam vaak voor
(2,5%). Bij langdurige blootstelling (ten minste 24 weken) kwam 89,4 % 7%, 55,3% 15% en
29,1% 25% van het lichaamsgewicht bij start van de behandeling aan.
14Er werd gezien dat normale nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang (< 1,016 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l), en dat borderline nuchtere triglyceridenspiegels bij aanvang
( 1,016 mmol/l-< 1,467 mmol/l) naar een hoge spiegel toenamen ( 1,467 mmol/l).
15Er werd vaak gezien dat normale nuchtere cholesterolspiegels bij aanvang (< 4,39 mmol/l) naar een
hoge spiegel toenamen ( 5,17 mmol/l). Veranderingen van borderline nuchtere cholesterolspiegels bij
aanvang ( 4,39 mmol/l-< 5,17 mmol/l) naar een hoge spiegel ( 5,17 mmol/l) kwamen zeer vaak
voor.
16Verhoogde plasmaprolactinespiegels werden gemeld in 47,4 % van de adolescente patiënten.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Klachten en symptomen
Zeer vaak voorkomende symptomen bij overdosering (incidentie > 10 %) zijn tachycardie,
agitatie/agressiviteit, dysartrie, verschillende extrapiramidale symptomen en een verminderd
bewustzijn variërend van sedatie tot coma.
Andere medisch significante gevolgen van overdosering zijn delirium, convulsie, coma, mogelijke
maligne neurolepticasyndroom, ademhalingsdepressie, aspiratie, hypertensie of hypotensie,
cardiale aritmieën (< 2 % van de gevallen van overdosering) en hart- en ademstilstand. Dodelijke
aflopen zijn gemeld bij acute overdoses vanaf 450 mg maar overleving is ook gemeld na acute
overdosis van ongeveer 2 g olanzapine oraal.
Behandeling
Er bestaat geen specifiek antidotum tegen olanzapine. Het induceren van braken wordt niet
aanbevolen. De standaardprocedures voor de behandeling van overdosering kunnen van
toepassing zijn (dat wil zeggen maagspoeling, toediening van geactiveerde kool). Het is
aangetoond dat de gelijktijdige toediening van geactiveerde kool de orale biologische
beschikbaarheid van olanzapine met 50 tot 60 % vermindert.
Symptomatische behandeling en controle van de vitale orgaanfuncties dienen te worden ingesteld op
geleide van het klinisch beeld, waaronder behandeling van hypotensie en circulatoire collaps en
ondersteuning van de ademhalingsfunctie. Gebruik geen adrenaline, dopamine, of andere
sympathicomimetica met beta-agonistische activiteit, omdat stimulering van de bètareceptoren de
hypotensie kan verergeren. Het volgen van de cardiovasculaire functies is noodzakelijk om mogelijke
aritmieën te detecteren. Zorgvuldige medische supervisie en monitoren dienen te worden voortgezet
totdat de patiënt is hersteld.

5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1.
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: psycholeptica, diazepines, oxazepines, thiazepines en oxepines,
ATC code: N05A H03.
Farmacodynamische effecten
Olanzapine is een antipsychoticum, een middel tegen manie en een stemmingsstabilisator dat een
breed farmacologisch profiel vertoont in een aantal receptorsystemen.
In preklinische onderzoeken vertoonde olanzapine een reeks van receptoraffiniteiten (Ki; 100 nM)
voor serotonine 5HT2A/2C-, 5HT3- en 5HT6-receptoren, dopamine D1-, D2-, D3-, D4- en D5-receptoren,
cholinerge muscarinereceptoren (M1-M5), 1-adrenerge receptoren en histamine H1-receptoren.
Diergedragsonderzoeken met olanzapine duidden op 5HT-, dopamine-, en cholinerg antagonisme,
consistent met het receptorbindingsprofiel. Olanzapine vertoonde een hogere in-vitro-affiniteit voor
serotonine 5HT2- dan dopamine D2-receptoren en grotere 5HT2-activiteit dan D2-activiteit in in-vivo-
modellen. Electrofysiologische onderzoeken toonden aan dat olanzapine selectief het vuren van de
mesolimbische (A 10) dopaminerge neuronen reduceert, terwijl het weinig effect heeft op de striatale
(A 9) banen betrokken bij motorische functies. Olanzapine verlaagde een geconditioneerde
vermijdingsreactie, een test die voorspellend is voor antipsychotische activiteit, bij doses lager dan die
welke katalepsie veroorzaken, een effect dat wijst op motorische bijwerkingen. Anders dan bij
sommige andere antipsychotica neemt bij olanzapine de respons toe in een 'anxiolytische' test.
In een Positron Emissie Tomografie (PET) onderzoek bij gezonde vrijwilligers met een éénmalige
orale dosis (10 mg) had olanzapine een grotere 5HT2A-receptorbezetting dan dopamine D2-
receptorbezetting. Bovendien bleek uit een Single Photon Emission Computed Tomography (SPECT)
onderzoek in schizofrene patiënten dat patiënten gevoelig voor olanzapine een lagere striatale D2
bezetting hadden dan patiënten gevoelig voor sommige andere antipsychotica en risperidon, terwijl
deze vergelijkbaar waren met patiënten gevoelig voor clozapine.
Klinische werkzaamheid
In 2 op 2 placebo en 2 op 3 gecontroleerde vergelijkende onderzoeken met meer dan 2900 schizofrene
patiënten die zowel positieve als negatieve symptomen vertoonden werd olanzapine geassocieerd met
statistisch significant grotere verbeteringen van zowel negatieve als positieve symptomen.
In een multinationaal, dubbelblind, vergelijkend onderzoek van schizofrenie, schizoaffectieve en
aanverwante stoornissen, waarbij 1481 patiënten met verschillende graad van geassocieerde
depressieve symptomen (gemiddelde uitgangswaarde van 16,6 op de Montgomery-Asberg Depression
Rating Scale-MADRS) betrokken waren, toonde een prospectieve secundaire analyse een statistisch
significante verbetering aan (p = 0,001) in de verandering van de gemoedsscore van uitgangswaarde
tot eindwaarde, in het voordeel van olanzapine (- 6,0) ten opzichte van haloperidol (- 3,1).
Bij patiënten met een manische of gemengde episode van bipolaire stoornis vertoonde olanzapine
superieure werkzaamheid ten opzichte van placebo en valproaatseminatrium, terwijl de manische
symptomen over een periode van 3 weken afnamen. Olanzapine vertoonde vergelijkbare
werkzaamheidresultaten qua werkzaamheid als haloperidol, uitgedrukt in de proportie patiënten die
een symptomatische remissie van manie en depressie hadden bij 6 en 12 weken. In een comedicatie
onderzoek waarbij patiënten ten minste 2 weken werden behandeld met lithium of valproaat,
resulteerde de gelijktijdige toediening van 10 mg olanzapine in een grotere afname van symptomen
van manie dan met lithium- of valproaatmonotherapie na 6 weken.
In een 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode, die in
remissie waren gekomen met olanzapine en vervolgens gerandomiseerd werden naar olanzapine of
placebo, liet olanzapine een statistisch significante superioriteit boven placebo zien, gemeten volgens
het primaire eindpunt van een bipolair recidief. Olanzapine liet ook een statistisch significant voordeel
boven placebo zien in termen van preventie van ofwel een recidief van manie ofwel een recidief van
depressie.
In een tweede 12-maanden durend recidiefpreventieonderzoek bij patiënten met een manische episode,
die in remissie waren gekomen met een combinatie van olanzapine en lithium en vervolgens
gerandomiseerd werden naar enkel olanzapine of lithium, was olanzapine statistisch niet inferieur aan
lithium volgens het primaire eindpunt van een bipolair recidief (olanzapine 30,0%, lithium 38,3%;
p = 0,055).
In een 18-maanden durend onderzoek met combinatietherapie bij patiënten met een manische of
gemengde episode, die in remissie waren gekomen met olanzapine in combinatie met een
stemmingsstabilisator (lithium of valproaat), was langetermijn olanzapine combinatietherapie met
lithium of valproaat niet statistisch significant superieur ten opzichte van enkel lithium of valproaat in
het uitstellen van een bipolair recidief, gedefinieerd volgens (diagnostische) criteria van het syndroom.
Pediatrische patiënten
Gecontroleerde werkzaamheidsgegevens bij adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar) zijn beperkt tot
kortetermijnstudies bij schizofrenie (6 weken) en manie geassocieerd met bipolaire I-stoornis
(3 weken), waar minder dan 200 adolescenten bij betrokken waren. Olanzapine werd gebruikt in een
flexibele dosering beginnend met 2,5 en oplopend tot 20 mg/dag. Tijdens de behandeling met
olanzapine namen de adolescenten significant veel meer in gewicht toe dan volwassenen. De omvang
van veranderingen in nuchter totaal cholesterol, LDL-cholesterol, triglyceriden en prolactine (zie
rubriek 4.4 en 4.8) was groter bij adolescenten dan bij volwassenen. Er zijn geen gecontroleerde
gegevens over het behoud van effect of over de veiligheid op de langetermijn (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Informatie over langetermijnveiligheid is primair beperkt tot open label, ongecontroleerde data.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Absorptie
Olanzapine wordt goed geabsorbeerd na orale toediening, waarbij de piek plasmaconcentraties worden
bereikt na 5 tot 8 uur. De absorptie wordt niet beïnvloed door voedsel. De absolute orale biologische
beschikbaarheid t.o.v. intraveneuze toediening is niet vastgesteld.
Distributie
De plasma-eiwitbinding van olanzapine bedroeg ongeveer 93% over het concentratiebereik van
ongeveer 7 tot ongeveer 1000 ng/ml. Het wordt voornamelijk gebonden aan albumine en 1-zure
glycoproteïne.
Biotransformatie
Olanzapine wordt gemetaboliseerd in de lever via conjugatie en oxidatie. De belangrijkste metaboliet
is het 10-N-glucuronide, dat de bloedhersenbarrière niet passeert. Cytochroom P450-CYP1A2 en
P450-CYP2D6 dragen bij tot de vorming van de N-desmethyl en 2-hydroxymethyl metabolieten, die
beide in onderzoeken bij dieren in vivo significant minder farmacologische activiteit vertoonden dan
olanzapine. De overheersende farmacologische activiteit komt van de moederstof olanzapine.
Eliminatie
Na orale toediening varieerde de terminale eliminatie-halfwaardetijd van olanzapine bij gezonde
personen met leeftijd en geslacht.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij gezonde ouderen (65 jaar en ouder)
verlengd vergeleken met niet-ouderen (51,8 uur t.o.v. 33,8 uur) en de klaring was afgenomen (17,5
t.o.v. 18,2 l/uur). De farmacokinetische variabiliteit waargenomen bij ouderen valt binnen de
variabiliteit bij niet-ouderen. Bij 44 schizofrene patiënten ouder dan 65 jaar was een dosis van 5 tot
20 mg niet geassocieerd met een afwijkend profiel van ongewenste effecten.
De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd van olanzapine is bij vrouwen enigszins verlengd (36,7 uur
t.o.v. 32,3 uur) vergeleken met mannen, en de klaring was afgenomen (18,9 t.o.v. 27,3 l/uur). Echter,
olanzapine (5-20 mg) vertoonde een vergelijkbaar veiligheidsprofiel bij zowel vrouwelijke (n = 467)
als bij mannelijke patiënten (n = 869).
Nierfunctiestoornis
Bij patiënten met een nierfunctiestoornis (creatinine klaring 10 ml/min) was er t.o.v. gezonde
personen geen significant verschil in gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd (37,7 t.o.v. 32,4 uur) of
klaring (21,2 t.o.v. 25,0 l/uur). Een massabalansonderzoek toonde aan dat ongeveer 57% van
radiogelabelled olanzapine in de urine verscheen, hoofdzakelijk als metabolieten.
Leverfunctiestoornis
Een kleine studie naar het effect van een leverfunctiestoornis bij 6 personen met klinisch significante
cirrose (Child-Pugh score A (n = 5) en B (n = 1)) toonde weinig effect aan op de farmacokinetiek van
oraal toegediend olanzapine (enkelvoudige dosis van 2,5 ­ 7,5 mg): personen met een milde tot matige
leverfunctiestoornis hadden een licht verhoogde systemische klaring en een snellere
eliminatiehalfwaardetijd in vergelijking met personen zonder leverfunctiestoornis (n = 3). Er waren
meer rokers onder de personen met cirrose (4/6; 67%) dan onder personen zonder leverfunctiestoornis
(0/2; 0%).

Roken
Bij niet-rokers was t.o.v. de rokers (mannen en vrouwen) de gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd
(38,6 uur t.o.v. 30,4 uur) verlengd en de klaring (18,6 t.o.v. 27,7 l/uur) afgenomen.
De plasmaklaring van olanzapine is lager bij ouderen dan bij jongeren, in vrouwen dan in mannen en
in niet-rokers dan in rokers. Echter, de grootte van de invloed van leeftijd, geslacht of roken op de
klaring en halfwaardetijd van olanzapine is klein in vergelijking met de totale inter-individuele
variabiliteit.
In een onderzoek van Kaukasische, Japanse en Chinese personen waren er geen verschillen in de
farmacokinetische parameters tussen de 3 populaties.
Pediatrische patiënten
Adolescenten (leeftijd 13 tot 17 jaar): De farmacokinetiek van olanzapine is vergelijkbaar tussen
adolescenten en volwassenen. In klinisch onderzoek was de gemiddelde olanzapineblootstelling bij
adolescenten ongeveer 27 % hoger. Demografische verschillen tussen adolescenten en volwassenen
omvatten een lager gemiddeld lichaamsgewicht en er waren minder rokers onder de adolescenten.
Dergelijke factoren dragen mogelijk bij aan een hogere gemiddelde blootstelling bij adolescenten.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Acute toxiciteit (na eenmalige dosis)
De symptomen van toxiciteit bij knaagdieren na orale toediening waren karakteristiek voor potente
neuroleptica: hypoactiviteit, coma, tremoren, clonische convulsies, speekselvloed en gereduceerde
gewichtstoename. De mediane letale doses waren ongeveer 210 mg/kg (muizen) en 175 mg/kg
(ratten). Honden verdroegen eenmalige orale doses tot 100 mg/kg zonder mortaliteit. De klinische
symptomen omvatten sedatie, ataxie, tremoren, verhoging van de hartfrequentie, bemoeilijkte
ademhaling, miosis en anorexia. Bij apen veroorzaakten eenmalige orale doses tot 100 mg/kg
prostratie, en in hogere doses, een verlaagd bewustzijn.

Toxiciteit na herhaalde toediening
Bij onderzoeken met een duur tot 3 maanden bij muizen en tot 1 jaar bij ratten en honden werden
voornamelijk depressie van het centrale zenuwstelsel (CZS), anticholinerge effecten en perifere
hematologische stoornissen gezien. Er ontwikkelde zich tolerantie voor de CZS-depressie.
Groeiparameters verminderden bij hoge doses. Bij ratten zijn reversibele effecten gezien passend bij
een verhoogde prolactinespiegel. Zij omvatten een gewichtsvermindering van de ovaria en uterus en
morfologische veranderingen in het vaginaal epitheel en in borstklieren.
Hematologische toxiciteit
Effecten op hematologische parameters werden gevonden in alle species, waaronder dosisafhankelijke
afnamen in circulerende leukocyten in muizen en aspecifieke verlagingen van circulerende leukocyten
in ratten; er was echter geen beenmergcytotoxiciteit aantoonbaar. Er ontwikkelde zich bij enkele
honden die behandeld werden met 8 of 10 mg/kg/dag (totale olanzapineblootstelling [AUC] is 12-
15 maal groter dan die bij een dosis van 12 mg aan de mens) reversibele neutropenie, trombocytopenie
of anemie. Bij cytopenische honden werden geen ongewenste effecten waargenomen op moedercellen
en prolifererende cellen in het beenmerg.
Voortplantingstoxiciteit
Olanzapine had geen teratogene effecten. Sedatie beïnvloedde de paringsprestatie van mannelijke
ratten. Bij ratten werden de oestruscycli beïnvloed bij doses van ten minste 1,1 mg/kg (3 maal de
maximale dosis bij de mens) en de voortplantingsparameters werden beïnvloed bij doses van ten
minste 3 mg/kg (9 maal de maximale dosis bij de mens). De nakomelingen van met olanzapine
behandelde ratten bleken in foetale ontwikkeling vertraagd te zijn en bij deze werden voorbijgaande
dalingen in activiteit gezien.
Mutageniciteit
In een volledige reeks van standaardtesten, waaronder bacteriële mutatietesten en in-vitro- en in-vivo-
zoogdiertesten, was olanzapine niet mutageen noch veroorzaakte het een chromosoombreuk.
Carcinogeniteit
Op basis van de resultaten van onderzoeken bij muizen en ratten werd geconcludeerd dat olanzapine
niet carcinogeen is.

6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Mannitol E 421
Microkristallijne cellulose
Aspartaam E 951
Crospovidon
Magnesiumstearaat
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
30 maanden.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren beneden 30 C.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Aluminium/aluminiumblisterverpakkingen in dozen van 28 & 56 tabletten per doos
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen <en andere instructies>

Geen bijzondere vereisten.

7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië


8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/005
EU/1/09/597/010

9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 11.12.2009
Datum van laatste hernieuwing: 11.12.2014

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST

Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu






BIJLAGE II

A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK


C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN


D.

VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL



A. FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE

Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o
Fibíchova 143, 566 17
Vysoké Mýto
Tsjechië

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK

Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel

C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNINGVOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN



Periodieke veiligheidsverslagen

Op het moment van het verlenen van de vergunning, wordt de indiening van periodieke
veiligheidsverslagen niet vereist voor dit geneesmiddel. Echter, zal de vergunninghouder in te dienen
periodieke veiligheidsverslagen voor dit geneesmiddel, indien het product wordt opgenomen in de lijst
van uniale referentiedata (EURD lijst) als bedoeld in artikel 107 quater (7), van Richtlijn 2001/83/EG
en gepubliceerd op het Europese webportaal voor geneesmiddelen.

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG
EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL



Risk Management Plan (RMP - risicobeheerplan)
Niet van toepassing.














BIJLAGE III

ETIKETTERING EN BIJSLUITER















A.
ETIKETTERING

GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD

DOOS

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten
olanzapine

2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 5 mg olanzapine.

3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie

4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)

Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik

6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden

7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 C


10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië

12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/001
EU/1/09/597/006
13. PARTIJNUMMER
PN

14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.

15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK

16. INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 5 mg tabletten
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE

2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS


PC
SN
NN


GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen


1.

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 5 mg tabletten
olanzapine

2.

NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN


Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.

3.

UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP

4.
PARTIJNUMMER
PN

5.
OVERIGE

GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD

DOOS

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5mg tabletten
olanzapine

2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 7,5 mg olanzapine.

3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie

4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)

Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik

6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden

7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 C


10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië

12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/002
EU/1/09/597/007
13. PARTIJNUMMER
PN

14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.

15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK

16. INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 7,5 mg tabletten
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE

2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS


PC
SN
NN

GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen


1.

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 7,5mg tabletten
olanzapine

2.

NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN


Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.

3.

UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP

4.
PARTIJNUMMER
PN

5.
OVERIGE

GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD

DOOS

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten
olanzapine

2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
.
Elke tablet bevat 10 mg olanzapine.

3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie

4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)

Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik

6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden

7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 C

10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië

12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/003
EU/1/09/597/008
13. PARTIJNUMMER
PN

14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.

15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK

16. INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 10 mg tabletten
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE

2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS


PC
SN
NN

GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen


1.

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 10 mg tabletten
olanzapine

2.

NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN


Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.

3.

UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP

4.
PARTIJNUMMER
PN

5.
OVERIGE

GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD

DOOS

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten
olanzapine

2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 15 mg olanzapine.

3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie

4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet 28 tabletten
28 tabletten
56 tabletten

5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)

Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik

6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden

7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 C

10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië

12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/004
EU/1/09/597/009
13. PARTIJNUMMER
PN

14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.

15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK

16. INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 15 mg tabletten
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE

2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS


PC
SN
NN


GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen


1.

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 15 mg tabletten
olanzapine

2.

NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN


Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.

3.

UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP

4.
PARTIJNUMMER
PN

5.
OVERIGE


GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD

DOOS

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten
olanzapine

2.
GEHALTE AAN WERKZA(A)M(E) BESTANDDE(E)L(EN)
Elke tablet bevat 20 mg olanzapine.

3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Bevat aspartaam.
Zie de bijsluiter voor verdere informatie

4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Tablet
28 tabletten
56 tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)

Voor gebruik de bijsluiter lezen
Oraal gebruik

6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden

7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren beneden 30 C

10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië

12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/09/597/005
EU/1/09/597/010
13. PARTIJNUMMER
PN

14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift.

15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK

16. INFORMATIE IN BRAILLE
Olazax 20 mg tabletten
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE

2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.

18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS


PC
SN
NN

GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
Aluminium blisterverpakkingen


1.

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Olazax 20 mg tabletten
olanzapine

2.

NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN


Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.

3.

UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP

4.
PARTIJNUMMER
PN

5.
OVERIGE













B. BIJSLUITER

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker

Olazax 5 mg tabletten
Olazax 7,5 mg tabletten
Olazax 10 mg tabletten
Olazax 15 mg tabletten
Olazax 20 mg tabletten

Olanzapine

Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
- Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.

Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Waat is Olazax en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Olazax en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Olazax bevat de werkzame stof olanzapine. Olazax behoort tot een groep geneesmiddelen die
antipsychotica worden genoemd en wordt gebruikt teer behandeling van de volgende aandoeningen:
Schizofrenie, een ziekte met verschijnselen als het horen, zien of waarnemen van dingen die
er niet zijn, waangedachten, ongewone achterdocht en in zichzelf gekeerd raken. Mensen
met deze ziekte kunnen zich ook depressief, angstig of gespannen voelen.
Matige tot ernstige manische episoden, een aandoening met verschijnselen van opwinding of
euforie.
Gebleken is dat Olazax herhaling van deze verschijnselen voorkomt bij patiënten met bipolaire
stoornis bij wie de manische episode reageerde op behandeling met olanzapine.

2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?

Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?

U bent allergisch voor één van de stoffen die in dit geneesmiddel zitten. Deze stoffen kunt u
vinden onder rubriek 6. Een allergische reactie kan herkend worden aan huiduitslag, jeuk, een
gezwollen gezicht, gezwollen lippen of kortademigheid. Als dit op u van toepassing is, vertel dit
dan aan uw arts.
Er zijn bij u oogproblemen zoals bepaalde vormen van glaucoom (verhoogde druk in het oog)
vastgesteld.


Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts of apotheker voordat u dit middel gebruikt.
Het gebruik van Olazax door oudere patiënten met dementie wordt niet aanbevolen aangezien er
ernstige bijwerkingen kunnen optreden.

Geneesmiddelen van dit type kunnen abnormale bewegingen van met name het gezicht of de
tong veroorzaken. Als dit optreedt terwijl u Olazax gebruikt, moet u dit aan uw arts vertellen.
In zeer zeldzame gevallen kunnen geneesmiddelen van dit type een combinatie van koorts, een
snellere ademhaling, transpiratie, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid veroorzaken. Indien
dit voorkomt, neem dan onmiddellijk contact op met uw arts.
Bij patiënten die Olazax gebruiken, is gewichtstoename geconstateerd. U en uw arts moeten
regelmatig uw gewicht controleren. Overweeg, indien nodig, verwijzing naar een diëtist of hulp
bij het opstellen van een dieet.
Bij patiënten die Olazax gebruiken, is een hoog bloedsuikergehalte en een hoog vetgehalte
(triglyceriden en cholesterol) geconstateerd. Voordat u begint met het gebruik van Olazax, en
regelmatig tijdens de behandeling, moet uw arts bloedtesten doen om uw bloedsuiker en
bepaalde vetgehalten te controleren.
Vertel het uw arts als u of iemand in uw familie bloedstolsels heeft gehad, omdat
geneesmiddelen als deze in verband zijn gebracht met de vorming van bloedstolsels.
Als u lijdt aan een van de volgende ziekten, vertel dit dan zo snel mogelijk aan uw arts:
beroerte of 'kleine' beroerte (tijdelijke symptomen van beroerte)
ziekte van Parkinson
prostaatklachten
belemmerde darmpassage (paralytische ileus)
lever- of nierziekte
bloedstoornissen
hartaandoening
diabetes
toevallen
als u weet dat u een zouttekort kunt hebben door langdurige ernstige diarree en braken of door
gebruik van plaspillen (diuretica)
Indien u lijdt aan dementie, dient u of uw verzorger/familie aan uw arts te vertellen of u ooit een
beroerte of 'kleine' beroerte hebt gehad.
Indien u ouder dan 65 jaar bent, kan als voorzorgsmaatregel regelmatig uw bloeddruk door uw arts
gecontroleerd worden.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Olazax is niet bestemd voor patiënten die jonger zijn dan 18 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?

Gebruik alleen andere geneesmiddelen indien u Olazax gebruikt als uw arts zegt dat dit kan. U kunt
zich slaperig voelen als u Olazax samen gebruikt met geneesmiddelen tegen depressie of
geneesmiddelen tegen angst of slaapmiddelen (tranquillizers).
Gebruikt u naast Olazax nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kortgeleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u in de nabije toekomst andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw
arts.
Vertel het met name aan uw arts wanneer u:
geneesmiddelen tegen de ziekte van Parkinson gebruikt
carbamazepine (gebruikt bij epilepsie en om de stemming in evenwicht te houden), fluvoxamine
(een geneesmiddel tegen depressie) of ciprofloxacine (een antibioticum) gebruikt; het kan nodig
zijn om uw dosis Olazax aan te passen.
Waarop moet u letten met alcohol?
Drink geen alcohol als u Olazax gebruikt omdat Olazax en alcohol samen u suf kunnen maken.

Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Men dient dit geneesmiddel
niet aan u voor te schrijven indien u borstvoeding geeft, aangezien kleine hoeveelheden Olazax in de
moedermelk terecht kunnen komen.
De volgende symptomen kunnen optreden bij pasgeboren baby's van moeders die Olazax in het laatste
trimester (laatste drie maanden van hun zwangerschap) hebben gebruikt: trillen, stijve en/of zwakke
spieren, slaperigheid, opwinding, ademhalingsproblemen en problemen met voeden. Als uw baby last
krijgt van een van deze symptomen, neem dan contact op met uw arts.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Er bestaat een risico op sufheid als u Olazax gebruikt. Als dit optreedt dient u geen voertuigen te
besturen of gereedschappen of machines te bedienen. Vertel dit aan uw arts.

Olazax bevat Aspartaam
Olazax bevat een bron van fenylalanine. Dit kan schadelijk zijn voor mensen met fenylketonurie.

3.
Hoe gebruikt u dit middel?
Gebruik dit geneesmiddel altijd precies zoals uw arts u dat verteld heeft. Twijfelt u over het juiste
gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Uw arts zal u vertellen hoeveel Olazax tabletten u dient in te nemen, en voor hoelang. De dagelijkse
dosis Olazax is tussen 5 mg en 20 mg. Raadpleeg uw arts indien de symptomen terugkeren maar stop
niet met het innemen van Olazax tenzij uw arts u vertelt dat te doen.
Olazax tabletten dienen éénmaal daags te worden ingenomen volgens advies van de arts. Probeer uw
tabletten iedere dag op hetzelfde tijdstip in te nemen. Het maakt niet uit of u dit met of zonder voedsel
doet. Olazax omhulde tabletten zijn voor oraal gebruik. U moet de tabletten in hun geheel met water
doorslikken.
Heeft u te veel van dit middel gebruikt?
Patiënten die meer Olazax hebben ingenomen dan voorgeschreven, hebben de volgende symptomen
ervaren: versneld kloppen van het hart, agitatie/agressie, problemen met spraak, ongewone
bewegingen (met name van gezicht of tong) en een verminderd bewustzijn. Andere symptomen
kunnen zijn: acute verwardheid, convulsies (epilepsie), coma, een combinatie van koorts, versnelde
ademhaling, transpireren, verstijfde spieren en een suf gevoel of slaperigheid, vertraging van de
ademhaling, zich verslikken, hoge bloeddruk of lage bloeddruk, abnormale hartritmes. Neem direct
contact op met uw arts of het ziekenhuis als u een van bovenstaande verschijnselen krijgt. Laat de arts
uw verpakking met tabletten zien.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Neem uw tabletten zodra u dat opmerkt. Neem geen 2 doses in op een dag.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Stop niet met het innemen van deze tabletten alleen omdat u zich beter voelt. Het is van belang dat u
ze blijft gebruiken voor zolang als uw arts dit aangeeft.
Indien u plotseling stopt met het gebruik van Olazax kunnen symptomen optreden zoals zweten, niet
kunnen slapen, beven, angst of misselijkheid en overgeven. Uw arts kan u adviseren om geleidelijk de
dosis te verminderen voordat u stopt met de behandeling.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.

4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Informeer uw arts meteen als u een van de volgende verschijnselen heeft:
ongebruikelijke bewegingen vooral van gezicht en tong (een vaak voorkomende bijwerking die
kan voorkomen bij 1 op de 10 mensen);
bloedstolsels in de aderen (een soms voorkomende bijwerking die kan voorkomen bij 1 op de
100 mensen), met name in de benen (verschijnselen zijn onder andere zwelling, pijn en
roodkleuring van het been), die zich door de bloedvaten kunnen verplaatsen naar de longen,
waardoor ze pijn op de borst en moeilijkheden bij het ademen kunnen veroorzaken. Als u een
van deze verschijnselen constateert, win dan onmiddellijk medisch advies in;
een combinatie van koorts, sneller ademen, zweten, spierstijfheid en sufheid of slaperigheid (hoe
vaak deze bijwerking voorkomt, is op basis van de beschikbare gegevens niet te berekenen)
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen voorkomen bij meer dan 1 op de 10 mensen) zijn onder
andere gewichtstoename, slaperigheid en toename van de prolactinespiegel in het bloed. In de vroege
stadia van de behandeling kunnen sommige mensen zich duizelig voelen of flauwvallen (met een trage
hartslag), vooral wanneer men overeind komt vanuit een liggende of zittende positie. Dit gaat
gewoonlijk vanzelf over, maar als dit niet het geval is, raadpleeg dan uw arts.
Vaak gemelde bijwerkingen (kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 10 mensen) zijn veranderingen
in de concentraties van sommige bloedcellen en circulerende vetten in het bloed, tijdelijke verhogingen
van de leverenzymen in het begin van de behandeling, verhogingen in de suikerspiegel in het bloed en
de urine, verhogingen van de spiegels van urinezuur en creatinefosfokinase in het bloed, meer
hongergevoel, duizeligheid, rusteloosheid, beven, ongebruikelijke bewegingen (dyskinesie), ,
verstopping, droge mond, huiduitslag, krachtsverlies, extreme vermoeidheid, vasthouden van vocht
wat leidt tot zwelling van de handen, enkels of voeten, koorts, gewrichtspijn en seksueel
disfunctioneren zoals afgenomen libido bij mannen en vrouwen of erectiestoornis bij mannen.
Soms voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bijmaximaal 1 op de 100 mensen) zijn
overgevoeligheid (bijvoorbeeld zwelling in de mond en keel, jeuk, huiduitslag), diabetes of erger
worden van diabetes, soms geassocieerd met ketoacidose (ketonen in het bloed en de urine) of coma,
toevallen, gewoonlijk geassocieerd met een voorgeschiedenis van toevallen (epilepsie), spierstijfheid
of spasmen (met inbegrip van oogbewegingen), rusteloze benen syndroom, problemen met praten,
stotteren, langzame hartslag, gevoelig zijn voor zonlicht, neusbloeding, opgezwollen buik, kwijlen,
geheugenverlies of vergeetachtigheid, urine-incontinentie, niet kunnen plassen, haaruitval,
afwezigheid of afname van menstruele perioden, en veranderingen in de borsten bij mannen en
vrouwen zoals een abnormale productie van melk of abnormale groei.
Zelden voorkomende bijwerkingen (die kunnen voorkomen bij maximaal 1 op de 1000 mensen) zijn
onder meer verlaging van de normale lichaamstemperatuur, afwijkende hartritmes, plotselinge
onverklaarbare dood, ontsteking van de alvleesklier die ernstige buikpijn, koorts en ziekte kan
veroorzaken, leveraandoening die tot uiting komt als geel worden van de huid en van de witte
gedeelten in de ogen, spierziekte tot uiting komend als onverklaarbare pijn, en langdurige en/of
pijnlijke erectie.

Zeer zelden voorkomende bijwerkingen zijn ernstige allergische reacties zoals een
geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). DRESS begint met
griepachtige verschijnselen met uitslag in het gezicht, daarna met uitgebreide huiduitslag, koorts,
vergrote lymfeklieren, verhoogde waarden van leverenzymen bij bloedtesten en een toename van een
bepaald soort witte bloedcellen (eosinofielie).
Tijdens olanzapinebehandeling hebben oudere patiënten met dementie een verhoogde kans op een
beroerte, longontsteking, urine-incontinentie, extreme vermoeidheid, dingen zien die er niet zijn,
verhoging van de lichaamstemperatuur, roodheid van de huid en kunnen ze vallen en problemen
ondervinden met lopen. Er zijn enkele fatale gevallen gemeld bij deze specifieke patiëntengroep.
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan Olazax de symptomen verergeren.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige. Dit geldt ook
voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan . U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks
melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen te melden,
kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de doos na
EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag vandie maand is de uiterste
houdbaarheidsdatum.
Bewaren beneden 30 C.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de WC en gooi ze niet in de vuilnisbak. Vraag uw
apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Ze worden dan op een
verantwoorde manier vernietigd en komen niet in het milieu terecht.

6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie

Welke stoffen zitten er in dit middel?
- De werkzame stof in dit middel is olanzapine:
- Elke Olazax -tablet bevat 5 mg, 7,5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg olanzapine
- De andere stoffen in dit middel zijn mannitol (E 421), microkristallijne cellulose, aspartaam (E
951), crospovidon, magnesiumstearaat

Hoe ziet Olazax eruit en hoeveel zit er in een verpakking
Olazax wordt geleverd als geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant
`B' ingeperst.
Olazax 7,5 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan één kant `C' ingeperst.
Olazax 10 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `D' aan
de andere kant ingeperst.
Olazax 15 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `E' aan
de andere kant ingeperst.
Olazax 20 mg:
geel gekleurde platte ronde tabletten met schuine rand met aan de ene kant `OL' ingeperst en `F' aan
de andere kant ingeperst.
Olazax, 5 mg, 7,5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg zijn verkrijgbaar in aluminiumfoliedoordrukverpakkingen
van 28 & 56 tabletten
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
Fabrikant

Glenmark Pharmaceuticals s.r.o.
Hvzdova 1716/2b, 140 78 Praag 4
Tsjechië
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelen Bureau http://www.ema.europa.eu

Heb je dit medicijn gebruikt? Olazax 10 mg te vormen.

Je ervaring helpt anderen een beeld over het gebruik van Olazax 10 mg te vormen.

Deel als eerste jouw ervaring over Olazax 10 mg

Opgepast

  • Gebruik geen geneesmiddelen zonder het advies van je geneesheer
  • Vertrouw enkel de bijsluiter die meegeleverd werd met je geneesmiddel
  • Gebruik geen geneesmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is
  • Bijsluiters zijn aangeleverd door het FAGG
  • FAGG