Januvia 100 mg

BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 25 mg sitagliptine.
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 50 mg sitagliptine.
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 100 mg sitagliptine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Ronde, roze filmomhulde tablet met aan één zijde
221
.
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Ronde, lichtbeige filmomhulde tablet met aan één zijde ‘112’.
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
Ronde, beige filmomhulde tablet met aan één zijde ‘277’.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Bij volwassen patiënten met type 2-diabetes mellitus is Januvia geïndiceerd voor verbetering van de
bloedglucoseregulatie:
als
monotherapie
:
voor patiënten bij wie met dieet en lichaamsbeweging alleen de glucosespiegel onvoldoende
onder controle kan worden gebracht en voor wie metformine ongeschikt is omdat het gecontra-
indiceerd is of niet verdragen wordt.
als
orale duotherapie
in combinatie met:
metformine als met dieet en lichaamsbeweging plus alleen metformine de glucosespiegel
onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
een sulfonylureumderivaat als met dieet en lichaamsbeweging plus de maximale verdragen
dosis van alleen een sulfonylureumderivaat de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan
2
worden gebracht en als metformine ongeschikt is omdat het gecontra-indiceerd is of niet
verdragen wordt.
een
peroxisome proliferator-activated receptor
gamma (PPAR
)-agonist (een thiazolidinedion)
als gebruik van een PPAR
-agonist aangewezen is en als met dieet en lichaamsbeweging plus
de PPAR
-agonist alleen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
als
orale tripeltherapie
in combinatie met:
een sulfonylureumderivaat en metformine, als met dieet en lichaamsbeweging plus behandeling
met deze beide geneesmiddelen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden
gebracht.
een PPARγ
-agonist en metformine, wanneer gebru
ik van een PPARγ
-agonist aangewezen is en
als met dieet en lichaamsbeweging plus gecombineerde therapie met deze geneesmiddelen de
glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
Januvia is ook
geїndiceerd
als toevoeging aan insuline (met of zonder metformine) als dieet en
lichaamsbeweging plus stabiele dosis van insuline onvoldoende glucoseregulatie geven.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Dosering
De dosis is 100 mg sitagliptine 1 dd. Wanneer gebruikt in combinatie met metformine en/of een
PPARγ
-agonist, moet de dosis van metformine en/
of de PPARγ
-agonist onveranderd blijven en moet
Januvia gelijktijdig worden toegediend.
Als Januvia in combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline wordt gebruikt, kan een
lagere dosis van het sulfonylureumderivaat of de insuline worden overwogen om de kans op
hypoglykemie te verminderen (zie rubriek 4.4).
Als een dosis Januvia wordt overgeslagen, moet deze worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt.
Op dezelfde dag mag geen dubbele dosis worden ingenomen.
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
Wanneer gebruik van sitagliptine in combinatie met een ander antidiabetisch geneesmiddel wordt
overwogen, moeten de voorwaarden voor gebruik van dit middel bij patiënten met een
nierfunctiestoornis worden gecontroleerd.
Voor patiënten met een lichte nierfunctiestoornis (glomerulaire filtratiesnelheid [GFR]
< 90 ml/min) hoeft de dosering niet te worden aangepast.
Voor patiënten met een matige nierfunctiestoornis (GFR
45 tot < 60 ml/min) hoeft de dosering niet
te worden aangepast.
Voor patiënten met een matige nierfunctiestoornis (GFR
30 tot < 45 ml/min) is de dosis Januvia
50 mg eenmaal daags.
Voor patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (GFR
15 tot < 30 ml/min) of eindstadium
nierfalen (ESRD) (GFR < 15 ml/min), waaronder degenen die hemodialyse of peritoneale dialyse
nodig hebben, is de dosis Januvia 25 mg eenmaal daags. Toediening kan geschieden ongeacht het
tijdstip van de dialyse.
60 tot
3
Omdat de dosis op basis van de nierfunctie moet worden aangepast, wordt aanbevolen vóór instelling
van Januvia en periodiek daarna de nierfunctie te beoordelen.
Leverfunctiestoornis
Voor patiënten met een lichte tot matige leverfunctiestoornis hoeft de dosis niet te worden aangepast.
Januvia is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis en voorzichtigheid is
geboden (zie rubriek 5.2).
Omdat sitagliptine echter vooral renaal wordt uitgescheiden, wordt niet verwacht dat een ernstige
leverfunctiestoornis van invloed is op de farmacokinetiek van sitagliptine.
Ouderen
De dosis hoeft niet op grond van leeftijd te worden aangepast.
Pediatrische patiënten
Sitagliptine mag niet gebruikt worden door kinderen en jongeren van 10 tot en met 17 jaar vanwege
onvoldoende werkzaamheid. Momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8, 5.1
en 5.2. Sitagliptine is niet onderzocht bij kinderen jonger dan 10 jaar.
Wijze van toediening
Januvia kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen (zie
rubriek 4.4 en 4.8).
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Algemeen
Januvia mag niet worden gebruikt bij patiënten met type 1-diabetes of voor de behandeling van
diabetische ketoacidose.
Acute pancreatitis
Het gebruik van DPP-4-remmers is in verband gebracht met een risico op het ontwikkelen van acute
pancreatitis. Patiënten moeten worden geïnformeerd over het kenmerkende symptoom van acute
pancreatitis: aanhoudende, ernstige buikpijn. Na stopzetting van sitagliptine (met of zonder
ondersteunende behandeling) is waargenomen dat de pancreatitis verdween, maar er zijn zeer
zeldzame gevallen van necrotiserende of hemorragische pancreatitis en/of overlijden gemeld. Als
pancreatitis vermoed wordt, moeten Januvia en andere mogelijk suspecte geneesmiddelen worden
stopgezet; als acute pancreatitis wordt bevestigd, mag Januvia niet worden hervat. Voorzichtigheid
moet worden betracht bij patiënten met een voorgeschiedenis van pancreatitis.
Hypoglykemie bij gebruik in combinatie met andere antihyperglykemische geneesmiddelen
In klinisch onderzoek met Januvia als monotherapie en als onderdeel van combinatietherapie met
geneesmiddelen waarvan niet bekend is dat deze hypoglykemie veroorzaken (zoals metformine en/of
een PPARγ
-agonist), was de gemelde frequentie van hypoglykemie met sitagliptine ongeveer gelijk
aan die bij patiënten die placebo kregen. Hypoglykemie is waargenomen wanneer sitagliptine in
combinatie met insuline of een sulfonylureumderivaat werd gebruikt. Daarom kan een lagere dosis
van het sulfonylureumderivaat of de insuline worden overwogen om het risico op hypoglykemie te
verminderen (zie rubriek 4.2).
4
Nierfunctiestoornis
Sitagliptine wordt via de nieren uitgescheiden. Om plasmaconcentraties van sitagliptine te krijgen die
overeenkomen met die van patiënten met een normale nierfunctie, worden lagere doseringen
aanbevolen bij patiënten met GFR < 45 ml/min, en ook bij ESRD-patiënten die hemodialyse of
peritoneale dialyse nodig hebben (zie rubriek 4.2 en 5.2).
Wanneer gebruik van sitagliptine in combinatie met een ander antidiabetisch geneesmiddel wordt
overwogen, moeten de voorwaarden voor gebruik van dit middel bij patiënten met een
nierfunctiestoornis worden gecontroleerd.
Overgevoeligheidsreacties
Er zijn postmarketingmeldingen van ernstige overgevoeligheidsreacties bij met sitagliptine
behandelde patiënten. Deze reacties zijn onder andere anafylaxie, angio-oedeem en exfoliatieve
huidaandoeningen, waaronder het Stevens-Johnsonsyndroom. Deze reacties begonnen in de eerste
3 maanden na aanvang van de behandeling, met enkele meldingen na de eerste dosis. Als een
overgevoeligheidsreactie wordt vermoed, moet het gebruik van Januvia worden gestopt, moeten
andere mogelijke oorzaken van het voorval worden beoordeeld en een alternatieve behandeling voor
de diabetes moet worden gestart.
Bulleus pemfigoïd
Er zijn postmarketingmeldingen van bulleus pemfigoïd bij patiënten die DPP-4-remmers innamen,
waaronder sitagliptine. Als bulleus pemfigoïd wordt vermoed, moet Januvia worden stopgezet.
Natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
natriumvrij
is.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Effecten van andere geneesmiddelen op sitagliptine
De hieronder beschreven klinische gegevens maken het aannemelijk dat sitagliptine weinig gevoelig
is voor klinisch significante interacties met gelijktijdig toegediende geneesmiddelen.
In vitro-onderzoek
wees uit dat het primaire enzym verantwoordelijk voor het beperkte metabolisme
van sitagliptine CYP3A4 is, met inbreng van CYP2C8. Bij patiënten met een normale nierfunctie
speelt metabolisme, ook dat via CYP3A4, slechts een geringe rol in de klaring van sitagliptine.
Metabolisme kan een belangrijkere rol spelen bij de eliminatie van sitagliptine in de setting van een
ernstige nierfunctiestoornis of eindstadium nierfalen (ESRD). Daarom is het mogelijk dat krachtige
CYP3A4-remmers (zoals ketaconazol, itraconazol, ritonavir, claritromycine) bij patiënten met een
ernstige nierfunctiestoornis of ESRD de farmacokinetiek van sitagliptine kunnen veranderen. De
effecten van krachtige CYP3A4-remmers in de setting van een nierfunctiestoornis zijn niet in klinisch
onderzoek bestudeerd.
In vitro-transportonderzoek
wees uit dat sitagliptine een substraat voor p-glycoproteïne en
organic
anion transporter-3
(OAT3) is. Door OAT3 gemedieerd transport van sitagliptine werd
in vitro
geremd door probenecide, hoewel het risico op klinisch significante interacties laag wordt geacht.
Gelijktijdige toediening van OAT3-remmers is niet
in vivo
onderzocht.
Metformine:
Gelijktijdige toediening van meerdere tweemaaldaagse doses van 1000 mg metformine
met 50 mg sitagliptine gaf geen wezenlijke verandering van de farmacokinetiek van sitagliptine bij
patiënten met type 2-diabetes.
Ciclosporine:
Het effect van ciclosporine, een krachtige remmer van p-glycoproteïne, op de
farmacokinetiek van sitagliptine is in een onderzoek beoordeeld. Gelijktijdige toediening van een
eenmalige orale dosis sitagliptine 100 mg en een eenmalige orale dosis ciclosporine 600 mg
verhoogde de AUC en C
max
van sitagliptine met ongeveer 29 % respectievelijk 68 %. Deze
5
veranderingen in de farmacokinetiek van sitagliptine werden niet klinisch relevant geacht. De renale
klaring van sitagliptine veranderde niet wezenlijk. Daarom worden er met andere remmers van
p-glycoproteïne geen belangrijke interacties verwacht.
Effecten van sitagliptine op andere geneesmiddelen
Digoxine:
Sitagliptine had een gering effect op de plasmaconcentraties digoxine. Na dagelijkse
toediening van 0,25 mg digoxine samen met 100 mg sitagliptine gedurende 10 dagen was de plasma-
AUC van digoxine gemiddeld met 11 % en de plasma-C
max
gemiddeld met 18 % verhoogd. Er wordt
geen aanpassing van de dosis digoxine aanbevolen. Maar patiënten met een risico op
digoxinetoxiciteit moeten hierop worden gecontroleerd als sitagliptine en digoxine gelijktijdig worden
toegediend.
Gegevens
in vitro
maken het aannemelijk dat sitagliptine CYP450-iso-enzymen niet remt of induceert.
In klinisch onderzoek gaf sitagliptine geen wezenlijke verandering van de farmacokinetiek van
metformine, glibenclamide, simvastatine, rosiglitazon, warfarine of orale anticonceptiva, waarmee
in
vivo
bewezen is dat sitagliptine een lage neiging heeft om interacties te veroorzaken met substraten
van CYP3A4, CYP2C8, CYP2C9 en
organic cationic transporter
(OCT). Sitagliptine kan
in vivo
een
lichte remmer van p-glycoproteïne zijn.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van sitagliptine bij zwangere vrouwen. Uit
dieronderzoek is bij hoge doses reproductietoxiciteit gebleken (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico
voor de mens is niet bekend. Vanwege het gebrek aan gegevens bij de mens mag Januvia niet tijdens
de zwangerschap worden gebruikt.
Borstvoeding
Het is niet bekend of sitagliptine bij de mens in de moedermelk wordt uitgescheiden. Bij
dieronderzoek bleek dat sitagliptine in de moedermelk werd uitgescheiden. Januvia mag niet tijdens
het geven van borstvoeding worden gebruikt.
Vruchtbaarheid
Gegevens uit dieronderzoek wijzen niet op effecten van behandeling met sitagliptine op de
vruchtbaarheid van mannetjes en vrouwtjes. Gegevens bij de mens ontbreken.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Januvia heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om machines
te gebruiken. Bij het rijden of het gebruiken van machines moet er echter rekening mee gehouden
worden dat duizeligheid en slaperigheid gemeld zijn.
Daarnaast moeten patiënten worden gewezen op het risico van hypoglykemie wanneer Januvia in
combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline wordt gebruikt.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Ernstige bijwerkingen, waaronder pancreatitis en overgevoeligheidsreacties, zijn gemeld.
Hypoglykemie is gemeld in combinatie met sulfonylureumderivaten (4,7 %-13,8 %) en insuline
(9,6 %) (zie rubriek 4.4).
6
Tabel met bijwerkingen
Bijwerkingen staan hieronder (tabel 1) per systeemorgaanklasse en frequentie. De frequenties zijn
gedefinieerd al
s:
zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥
1/100, <
1/10); soms (≥
1/1000, < 1/100); zelden
(≥
1/10.000, < 1/1000); zeer zelden (< 1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens
niet worden bepaald).
Tabel 1. De frequentie van bijwerkingen in placebogecontroleerd klinisch onderzoek van
sitagliptine monotherapie en postmarketingervaring
Bijwerking
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
trombocytopenie
Zelden
Frequentie van bijwerking
Immuunsysteemaandoeningen
overgevoeligheidsreacties waaronder anafylaxie
*,
Frequentie niet bekend
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
hypoglykemie
Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
hoofdpijn
duizeligheid
Vaak
Soms
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
interstitiële longziekte
*
Frequentie niet bekend
Maag-darmstelselaandoeningen
obstipatie
braken
*
*,
†,‡
Soms
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
acute pancreatitis
pancreatitis
*,
fatale en niet-fatale hemorragische en necrotiserende
Huid- en onderhuidaandoeningen
pruritus
*
angio-oedeem
uitslag
*,
*,
Soms
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
*,
urticaria
*,
cutane vasculitis
exfoliatieve huidaandoeningen waaronder het
Stevens-Johnsonsyndroom
*,
bulleus pemfigoïd
*
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
artralgie
*
myalgie
rugpijn
*
*
*
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
artropathie
Nier- en urinewegaandoeningen
verminderde nierfunctie
*
acuut nierfalen
Zie rubriek 4.4.
*
Frequentie niet bekend
Frequentie niet bekend
*Bijwerkingen werden vastgesteld door middel van postmarketingsurveillance
Zie
TECOS - Cardiovascular Safety Study
hieronder.
7
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Naast de bovengenoemde geneesmiddelgerelateerde bijwerkingen waren bijwerkingen die ongeacht
causaal verband met de medicatie werden gemeld en die optraden bij minstens 5 % van de patiënten
en vaker bij patiënten die met sitagliptine werden behandeld, onder meer bovensteluchtweginfectie en
nasofaryngitis.
Overige bijwerkingen die werden gemeld ongeacht causaal verband met medicatie die vaker optraden
bij patiënten die met sitagliptine werden behandeld (minder dan 5 %, maar met een incidentie die met
sitagliptine > 0,5 % hoger was dan die in de controlegroep) waren osteoartritis en pijn in de
extremiteiten.
Sommige bijwerkingen werden vaker waargenomen in studies met het gecombineerde gebruik van
sitagliptine met andere antidiabetica dan in studies met sitagliptine monotherapie. Dit zijn onder
andere hypoglykemie (frequentie zeer vaak in combinatie met sulfonylureumderivaten en
metformine), influenza (vaak met insuline [met of zonder metformine]), misselijkheid en braken (vaak
met metformine), flatulentie (vaak met metformine of pioglitazon), obstipatie (vaak met de combinatie
van sulfonylureumderivaten en metformine), perifeer oedeem (vaak met pioglitazon of de combinatie
van pioglitazon en metformine), somnolentie en diarree (soms met metformine) en droge mond (soms
met insuline [met of zonder metformine]).
Pediatrische patiënten
In klinische studies met sitagliptine bij pediatrische patiënten van 10 tot en met 17 jaar met type 2-
diabetes mellitus was het bijwerkingenprofiel vergelijkbaar met dat bij volwassenen.
TECOS - Cardiovascular Safety Study
In het
onderzoek ‘
Trial Evaluating Cardiovascular Outcomes with Sitagliptin
(TECOS) werden
7332 patiënten behandeld met sitagliptine 100 mg per dag (of 50 mg per dag indien de
uitgangswaarde voor eGFR ≥
30 en < 50 ml/min/1,73 m
2
was) en werden 7339 patiënten in de
'intention-to-treat'-populatie behandeld met placebo. Beide behandelingen werden aanvullend gegeven
naast de regionale standaardzorg voor HbA
1c
en cardiovasculaire risicofactoren. De totale incidentie
van ernstige ongewenste voorvallen bij patiënten die sitagliptine kregen was vergelijkbaar met die bij
patiënten die placebo kregen.
In de 'intention-to-treat'-populatie bij patiënten die bij aanvang van het onderzoek insuline en/of een
sulfonylureumderivaat gebruikten, was de incidentie van ernstige hypoglykemie 2,7 % bij de
patiënten die sitagliptine kregen en 2,5 % bij de patiënten die placebo kregen. Bij de patiënten die bij
aanvang van het onderzoek geen insuline en/of een sulfonylureumderivaat gebruikten, was de
incidentie van ernstige hypoglykemie 1,0 % bij patiënten die sitagliptine kregen en 0,7 % bij de
patiënten die placebo kregen. De incidentie van bevestigde pancreatitis was 0,3 % bij de patiënten die
sitagliptine kregen en 0,2 % bij de patiënten die placebo kregen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Tijdens gecontroleerd klinisch onderzoek bij gezonde proefpersonen werden eenmalige doses tot
800 mg sitagliptine toegediend. In één studie werden bij een dosis van 800 mg sitagliptine minimale,
niet klinisch relevant geachte verhogingen van de QTc waargenomen. Er is in klinisch onderzoek geen
ervaring met doses boven 800 mg. In Fase I-studies met multipele doses werden geen
dosisafhankelijke klinische bijwerkingen waargenomen bij doses sitagliptine van maximaal 600 mg
per dag in periodes van maximaal 10 dagen en 400 mg per dag in periodes van maximaal 28 dagen.
8
In geval van een overdosering is het redelijk om de gebruikelijke ondersteunende maatregelen te
treffen, bijvoorbeeld niet-geabsorbeerd materiaal uit het spijsverteringskanaal verwijderen, klinische
controle instellen (waaronder een elektrocardiogram laten maken) en waar nodig ondersteunende
therapie instellen.
Sitagliptine is matig dialyseerbaar. In klinisch onderzoek werd tijdens een hemodialysesessie van
3-4 uur ongeveer 13,5 % van de dosis verwijderd. Langduriger hemodialyse kan worden overwogen
als dat klinisch aangewezen is. Het is niet bekend of sitagliptine dialyseerbaar is door peritoneale
dialyse.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: geneesmiddelen bij diabetes, dipeptidylpeptidase-4 (DPP-4)-
remmers, ATC-code: A10BH01.
Werkingsmechanisme
Januvia behoort tot een klasse orale antihyperglykemische middelen die dipeptidylpeptidase-4
(DPP-4)-remmers genoemd worden. De verbetering in glykemische controle die met dit geneesmiddel
wordt waargenomen, wordt mogelijk gemedieerd door verhoging van de concentratie actieve
incretinehormonen. Incretinehormonen, waaronder
glucagon-like polypeptide-1
(GLP-1) en
glucose-
dependent insulinotropic polypeptide
(GIP) worden de hele dag door de darm afgegeven, en de
concentraties stijgen na een maaltijd. De incretines maken deel uit van een endogeen systeem dat
betrokken is bij de fysiologische regulatie van de glucosehomeostase. Wanneer de
bloedglucoseconcentraties normaal of verhoogd zijn, verhogen GLP-1 en GIP door intracellulaire
signalen waarbij cyclisch AMP een rol speelt, de vorming en afgifte van insuline uit de bètacellen in
de pancreas. Behandeling met GLP-1 of met DPP-4-remmers in diermodellen van type 2-diabetes
blijkt de reactiviteit van bètacellen op glucose te verbeteren en de biosynthese en afgifte van insuline
te stimuleren. Bij een hogere insulineconcentratie nemen de weefsels meer glucose op. Daarnaast
verlaagt GLP-1 de uitscheiding van glucagon uit de alfacellen in de pancreas. Lagere
glucagonconcentraties, samen met hogere insulineconcentraties, leiden tot een verminderde productie
van glucose in de lever, waardoor de glucoseconcentraties in het bloed afnemen. De effecten van
GLP-1 en GIP zijn glucoseafhankelijk, zodat bij lage glucoseconcentraties in het bloed er geen
stimulering van de insulineafgifte en onderdrukking van de glucagonuitscheiding door GLP-1 wordt
waargenomen. Voor zowel GLP-1 als GIP wordt de stimulering van de insulineafgifte versterkt als het
glucose boven normale concentraties komt. Daarnaast verstoort GLP-1 de normale glucagonreactie op
hypoglykemie niet. De activiteit van GLP-1 en GIP wordt beperkt door het DPP-4-enzym, dat de
incretinehormonen snel hydrolyseert in onwerkzame producten. Sitagliptine voorkomt de hydrolyse
van incretinehormonen door DPP-4, waardoor de plasmaconcentraties van de actieve vorm van GLP-1
en GIP worden verhoogd. Door de concentraties actieve incretines te laten stijgen, verhoogt
sitagliptine de insulineafgifte en vermindert het de glucagonconcentraties op glucoseafhankelijke
wijze. Bij patiënten met type 2-diabetes met hyperglykemie leiden deze veranderingen in de insuline-
en glucagonconcentraties tot een lager hemoglobine A
1c
(HbA
1c
) en lagere nuchtere en postprandiale
glucoseconcentraties. Het glucoseafhankelijke mechanisme van sitagliptine is anders dan het
mechanisme van de sulfonylureumderivaten, die ook de insulineafgifte verhogen als het glucose laag
is en wat bij patiënten met type 2-diabetes en bij gezonde proefpersonen hypoglykemie kan
veroorzaken. Sitagliptine is een krachtige en zeer selectieve remmer van het enzym DPP-4 en geeft bij
therapeutische concentraties geen remming van de nauw verwante enzymen DPP-8 of DPP-9.
In een tweedaags onderzoek bij gezonde proefpersonen verhoogde monotherapie met sitagliptine de
concentraties actief GLP-1, terwijl monotherapie met metformine in vergelijkbare mate de
concentraties actief en totaal GLP-1 verhoogde. Gelijktijdige toediening van sitagliptine en
metformine had een additief effect op de concentraties actief GLP-1. Sitagliptine verhoogde de
concentraties actief GIP, maar metformine niet.
9
Klinische werkzaamheid en veiligheid
In het algemeen verbeterde sitagliptine de bloedglucoseregulatie bij gebruik als monotherapie of als
combinatietherapie bij volwassen patiënten met type 2-diabetes (zie tabel 2).
Er zijn 2 onderzoeken verricht naar de werkzaamheid en veiligheid van sitagliptine in monotherapie.
Behandeling met sitagliptine 100 mg 1 dd als monotherapie gaf in twee studies, een van 18 en een van
24 weken, significante verbeteringen van het HbA
1c
, nuchter plasmaglucose (FPG), en glucose 2 uur
postprandiaal (2-uurs-PPG) in vergelijking met placebo. Een verbetering werd waargenomen van de
surrogaatmarkers van de bètacelfunctie, waaronder HOMA-
β (
Homeostasis Model Assessment-
β
),
pro-insuline/insulineratio, en parameters van de bètacelreactiviteit uit de
frequently-sampled meal
tolerance test.
De waargenomen incidentie van hypoglykemie bij met sitagliptine behandelde
patiënten was vergelijkbaar met placebo. In beide studies nam het lichaamsgewicht bij behandeling
met sitagliptine niet toe vergeleken met de uitgangswaarde versus een geringe verlaging bij patiënten
die placebo kregen.
Sitagliptine 100 mg 1 dd gaf significante verbeteringen van de bloedglucoseregulatie versus placebo
in twee 24-weekse studies met sitagliptine als add-on-therapie, een in combinatie met metformine en
een in combinatie met pioglitazon. De verandering ten opzichte van de uitgangswaarde in
lichaamsgewicht was voor de met sitagliptine behandelde patiënten ongeveer gelijk aan de met
placebo behandelde patiënten. In deze studies was er voor de met sitagliptine of placebo behandelde
patiënten een ongeveer gelijke incidentie van hypoglykemie.
Er is een 24-weeks placebogecontroleerd onderzoek opgezet om de werkzaamheid en veiligheid van
sitagliptine (100 mg 1 dd) te beoordelen als het wordt toegevoegd aan alleen glimepiride of
glimepiride in combinatie met metformine. De toevoeging van sitagliptine aan hetzij glimepiride
alleen of aan glimepiride en metformine gaf significante verbeteringen van de bloedglucoseregulatie.
Met sitagliptine behandelde patiënten hadden in vergelijking met hen die placebo kregen, een
bescheiden toename van het lichaamsgewicht.
Een placebogecontroleerd onderzoek van 26 weken was opgezet om de werkzaamheid en veiligheid
van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan de combinatie pioglitazon en metformine te
beoordelen. Toevoeging van sitagliptine aan pioglitazon en metformine gaf significante verbeteringen
van glykemische parameters. De verandering ten opzichte van de uitgangswaarde in lichaamsgewicht
was voor patiënten die met sitagliptine werden behandeld vergelijkbaar met die van patiënten die met
placebo werden behandeld. De incidentie van hypoglykemie was ook vergelijkbaar voor patiënten die
met sitagliptine of placebo werden behandeld.
Een 24-weeks placebogecontroleerd onderzoek was opgezet om de werkzaamheid en veiligheid te
beoordelen van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan insuline (met een stabiele dosis voor
minstens 10 weken) met of zonder metformine (minstens 1500 mg). Bij patiënten die voorgemengde
insuline kregen, was de gemiddelde dagelijkse dosis 70,9 E/dag. Bij patiënten die niet-voorgemengde
(middellang- of langwerkende) insuline kregen, was de gemiddelde dagelijkse dosis 44,3 E/dag. De
toevoeging van sitagliptine aan insuline gaf significante verbeteringen in de glykemische parameters.
Er was in geen van beide groepen een verschil in lichaamsgewicht dat van belang was t.o.v. de
uitgangswaarde.
In een 24-weeks placebogecontroleerd factorieel onderzoek van een aanvangsbehandeling gaf
sitagliptine 50 mg 2 dd in combinatie met metformine (500 mg of 1000 mg 2 dd) in vergelijking met
beide monotherapieën een significante verbetering van de glykemische parameters. De afname in
lichaamsgewicht met de combinatie van sitagliptine en metformine was vergelijkbaar met die welke
met metformine alleen of placebo werd gezien; er was voor patiënten op alleen sitagliptine geen
verandering ten opzichte van de uitgangswaarde. De incidentie van hypoglykemie was voor de
behandelingsgroepen ongeveer gelijk.
10
Tabel 2. HbA
1c
-resultaten in placebogecontroleerde monotherapie- en combinatietherapie-
studies*
Gem.
baseline-
HbA
1c
(%)
Gem. verandering
t.o.v. baseline-
HbA
1c
(%)
Voor placebo gecorrigeerde
gem. verandering in HbA
1c
(%)
(95 % BI)
Studie
Monotherapiestudies
Sitagliptine 100 mg 1 dd
§
(N=193)
Sitagliptine 100 mg 1
(N=229)
dd
8,0
8,0
-0,5
-0,6
-0,6
(-0,8, -0,4)
-0,8
(-1,0, -0,6)
Combinatietherapiestudies
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
metformine
(N=453)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
pioglitazon
(N=163)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
glimepiride
(N=102)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
glimepiride + metformine
(N=115)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
pioglitazon + metformine
#
(N=152)
Aanvangsbehandeling 2 dd
:
Sitagliptine 50 mg + metformine
500 mg
(N=183)
Aanvangsbehandeling 2 dd
:
Sitagliptine 50 mg + metformine
1000 mg
(N=178)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
insuline (+/- metformine)
(N=305)
*
All Patients Treated Population
(een intention-to-treat-analyse).
§
8,0
-0,7
-0,7
(-0,8, -0,5)
8,1
-0,9
-0,7
(-0,9, -0,5)
8,4
-0,3
-0,6
(-0,8, -0,3)
8,3
-0,6
-0,9
(-1,1, -0,7)
8,8
-1,2
-0,7
(-1,0, -0,5)
8,8
-1,4
-1,6
(-1,8, -1,3)
8,8
-1,9
-2,1
(-2,3, -1,8)
8,7
-0,6
-0,6
‡,¶
(-0,7, -0,4)
Kleinste-kwadraten-gemiddelden aangepast voor status eerdere antihyperglykemische therapie en baselinewaarde.
p < 0,001 vs. placebo of placebo + combinatiebehandeling.
HbA
1c
(%) in week 18.
1c
HbA
#
(%) in week 24.
HbA
1c
(%) in week 26.
Kleinste-kwadraten-gemiddelde aangepast voor gebruik van metformine bij Bezoek 1 (ja/nee), gebruik van insuline bij
Bezoek 1 (voorgemengd vs. niet-voorgemengd [middellang- of langwerkend]), en baselinewaarde. Interacties van
behandeling per stratum (gebruik metformine en insuline) waren niet significant (p > 0,10).
Er is een 24-weeks, met actieve stof (metformine) gecontroleerd onderzoek opgezet om de
werkzaamheid en veiligheid te beoordelen van sitagliptine 100 mg 1 dd (N=528) vs. metformine
(N=522) bij patiënten met onvoldoende glucoseregulatie met dieet en lichaamsbeweging en die geen
antihyperglykemische behandeling kregen (minstens 4 maanden geen behandeling). De gemiddelde
11
dosis metformine was ongeveer 1900 mg per dag. De verlaging in HbA
1c
t.o.v. gemiddelde
uitgangswaarden van 7,2 % was -0,43 % voor sitagliptine en -0,57 % voor metformine (per-
protocolanalyse). De algehele incidentie van gastro-intestinale bijwerkingen die werden geacht
geneesmiddelgerelateerd te zijn bij patiënten die met sitagliptine werden behandeld was 2,7% vs.
12,6 % bij met metformine behandelde patiënten. De incidentie van hypoglykemie was tussen de
behandelingsgroepen niet significant verschillend (sitagliptine 1,3 %; metformine 1,9 %). Het
lichaamsgewicht nam in beide groepen t.o.v. de uitgangswaarde af (sitagliptine -0,6 kg; metformine
-1,9 kg).
In een onderzoek waarin de werkzaamheid en veiligheid van de toevoeging van sitagliptine 100 mg
1 dd of glipizide (een sulfonylureumderivaat) werden vergeleken bij patiënten met onvoldoende
glykemische controle op monotherapie met metformine, was sitagliptine vergelijkbaar met glipizide
voor wat betreft verlaging van het HbA
1c
. De gemiddelde dosis glipizide die in de comparatorgroep
werd gebruikt, was 10 mg/dag, waarbij ongeveer 40 % van de patiënten tijdens de hele studie een
dosis glipizide van ≤
5 mg/dag nodig had. Maar in de sitagliptinegroep stopten meer patiënten wegens
gebrek aan effect dan in de glipizidegroep. Met sitagliptine behandelde patiënten hadden een
significante gemiddelde verlaging ten opzichte van de uitgangswaarde van het lichaamsgewicht versus
een significante gewichtstoename bij patiënten die glipizide kregen (-1,5 vs. +1,1 kg). In dit
onderzoek werd de pro-insuline/insulineratio, een marker van de doelmatigheid van de synthese en
afgifte van insuline, bij behandeling met sitagliptine beter en met glipizide slechter. De incidentie van
hypoglykemie in de sitagliptinegroep (4,9 %) was significant lager dan die in de glipizidegroep
(32,0 %).
Een 24 weken durend placebogecontroleerd onderzoek bij 660 patiënten werd opgezet om het
insulinesparend effect en de veiligheid te beoordelen van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan
insuline glargine met of zonder metformine (minstens 1500 mg) tijdens een intensivering van de
insulinetherapie. De baseline HbA
1c
was 8,74 % en de baseline insulinedosis was 37 IE/dag. De
patiënten kregen de instructie om hun insuline glarginedosering te titreren op basis van de nuchtere
glucosewaarden gemeten met een vingerprik. Op week 24 was de toename in dagelijkse insulinedosis
19 IE/dag in de groep die met sitagliptine werd behandeld en 24 IE/dag in de placebogroep. De
afname in HbA
1c
voor patiënten behandeld met sitagliptine en insuline (met of zonder metformine)
was -1,31 % vergeleken met -0,87 % voor de patiënten die met placebo en insuline (met of zonder
metformine) werden behandeld, een verschil van -0,45 % [95 % BI: -0,60, -0,29]. De incidentie van
hypoglykemie was 25,2 % voor de patiënten op sitagliptine en insuline (met of zonder metformine) en
36,8 % voor patiënten op placebo en insuline (met of zonder metformine). Het verschil werd
grotendeels veroorzaakt door een hoger percentage patiënten in de placebogroep dat 3 of meer
episoden van hypoglykemie ondervond (9,4 versus 19,1 %). Er was geen verschil in de incidentie van
ernstige hypoglykemie.
Bij patiënten met een matige tot ernstige nierfunctiestoornis is een onderzoek verricht waarin
sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd werd vergeleken met glipizide 2,5 tot 20 mg/dag. Aan dit onderzoek
namen 423 patiënten met een chronische nierfunctiestoornis deel (geschatte glomerulaire
filtratiesnelheid < 50 ml/min). Na 54 weken was de gemiddelde verlaging t.o.v. baseline in HbA
1c
,
-0,76 % met sitagliptine en -0,64 % met glipizide (per-protocolanalyse). In dit onderzoek waren de
werkzaamheid en het veiligheidsprofiel van sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd over het algemeen
vergelijkbaar met die welke zijn waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een
normale nierfunctie. De incidentie van hypoglykemie in de sitagliptinegroep (6,2 %) was significant
lager dan in de glipizidegroep (17,0 %). Er was ook een significant verschil tussen de groepen ten
aanzien van verandering in lichaamsgewicht t.o.v. baseline (sitagliptine -0,6 kg; glipizide +1,2 kg).
In een ander onderzoek is sitagliptine 25 mg 1 dd vergeleken met glipizide 2,5 tot 20 mg/dag bij
129 patiënten met ESRD die gedialyseerd werden. Na 54 weken was de gemiddelde verlaging t.o.v.
baseline in HbA
1c
-0,72 % met sitagliptine en -0,87 % met glipizide. In dit onderzoek waren de
werkzaamheid en het veiligheidsprofiel van sitagliptine 25 mg 1 dd over het algemeen vergelijkbaar
met die welke zijn waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een normale
12
nierfunctie. De incidentie van hypoglykemie was tussen de behandelingsgroepen niet significant
verschillend (sitagliptine 6,3 %; glipizide 10,8 %).
In een ander onderzoek bij 91 patiënten met type 2-diabetes en een chronische nierfunctiestoornis
(creatinineklaring < 50 ml/min) waren de veiligheid en verdraagbaarheid van behandeling met
sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd over het algemeen vergelijkbaar met placebo. Daarnaast waren na
12 weken de gemiddelde verlagingen van het HbA
1c
(sitagliptine -0,59 %; placebo -0,18 %) en FPG
(sitagliptine -1,42 mmol/l; placebo -0,17 mmol/l) over het algemeen vergelijkbaar met die welke zijn
waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een normale nierfunctie (zie
rubriek 5.2).
TECOS was een gerandomiseerd onderzoek uitgevoerd bij 14.671 patiënten in de 'intention-to-treat'-
populatie met een HbA
1c
van ≥
6,5 tot 8,0 % bij wie cardiovasculaire ziekte was vastgesteld en die
werden behandeld met sitagliptine (7332) 100 mg per dag (of 50 mg per dag indien de uitgangswaarde
voor eGFR ≥
30 en < 50 ml/min/1,73 m
2
was) of met placebo (7339) als aanvulling op de regionale
standaardzorg voor HbA
1c
en cardiovasculaire risicofactoren. Patiënten met een eGFR van
< 30 ml/min/1,73 m
2
mochten niet aan het onderzoek deelnemen. In de onderzoekspopulatie waren
2004
patiënten in de leeftijd van ≥
75 en 3324 patiënten met een nierfunctiestoornis
(eGFR < 60 ml/min/1,73 m
2
).
Tijdens het onderzoek was het totale geschatte gemiddelde (SD) verschil in HbA
1c
tussen de
sitagliptinegroep en de placebogroep 0,29 % (0,01), 95 %-BI (-0,32; -0,27); p < 0,001.
Het primaire cardiovasculaire eindpunt was een samenstelling van het eerste optreden van
cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct, niet-fatale beroerte of ziekenhuisopname voor
instabiele angina pectoris. Secundaire cardiovasculaire eindpunten waren onder andere het eerste
optreden van cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct of niet-fatale beroerte; het eerste
optreden van de individuele onderdelen van de primaire samenstelling; overlijden, door welke
oorzaak dan ook; en ziekenhuisopname voor congestief hartfalen.
Na een mediane follow-upperiode van 3 jaar werd het risico op ernstige ongewenste cardiovasculaire
voorvallen of het risico op ziekenhuisopname voor hartfalen niet hoger door het gebruik van
sitagliptine wanneer dit als aanvulling op de standaardzorg werd gegeven, in vergelijking met de
standaardzorg zonder sitagliptine bij patiënten met diabetes type 2 (tabel 3).
Tabel 3. Percentages van samengestelde cardiovasculaire uitkomsten en belangrijke secundaire
uitkomsten
sitagliptine 100 mg
placebo
N (%)
Analyse in de 'intention-to-treat'-populatie
Aantal patiënten
Primair samengesteld eindpunt
(cardiovasculaire dood, niet-
fataal myocardinfarct, niet-fatale
beroerte of ziekenhuisopname
voor instabiele angina pectoris)
Secundair samengesteld eindpunt
(cardiovasculaire dood, niet-
fataal myocardinfarct of niet-
fatale beroerte)
Inciden-
tiecijfers
per 100
patiënt-
jaren
*
N (%)
Incidentie
cijfers
per 100
patiënt-
jaren
*
Hazardratio
(95 %-BI)
p-
waarde
7332
7339
839 (11,4)
4,1
851 (11,6)
4,2
0,98 (0,89-1,08)
< 0,001
745 (10,2)
3,6
746 (10,2)
3,6
0,99 (0,89-1,10)
< 0,001
13
sitagliptine 100 mg
placebo
N (%)
Secundaire uitkomst
Cardiovasculaire dood
Alle myocardinfarcten (fataal en
niet-fataal)
Alle beroertes (fataal en niet-
fataal)
Ziekenhuisopname voor
instabiele angina pectoris
Overlijden, door welke oorzaak
dan ook
Ziekenhuisopname voor
hartfalen
* Incidentiecijfer per 100
Inciden-
tiecijfers
per 100
patiënt-
jaren
*
N (%)
Incidentie
cijfers
per 100
patiënt-
jaren
*
Hazardratio
(95 %-BI)
p-
waarde
380 (5,2)
300 (4,1)
178 (2,4)
116 (1,6)
547 (7,5)
228 (3,1)
1,7
1,4
0,8
0,5
2,5
1,1
366 (5,0)
316 (4,3)
183 (2,5)
129 (1,8)
537 (7,3)
229 (3,1)
1,7
1,5
0,9
0,6
2,5
1,1
1,03 (0,89-1,19)
0,95 (0,81-1,11)
0,97 (0,79-1,19)
0,90 (0,70-1,16)
1,01 (0,90-1,14)
1,00 (0,83-1,20)
0,711
0,487
0,760
0,419
0,875
0,983
patiëntjaren is berekend als 100 × (totaal aantal patiënten met ≥
1 voorval tijdens in aanmerking
komende blootstellingsperiode per totaal aantal patiëntjaren van follow-upperiode).
Op basis van een Cox-model dat is gestratificeerd naar regio. Voor samengestelde eindpunten komt de p-waarde overeen
met een 'non-inferiority'-test die moet aantonen dat de hazardratio lager is dan 1,3. Voor alle andere eindpunten komen de
p-waarden overeen met een test voor verschillen in hazardcijfers.
De analyse van ziekenhuisopname voor hartfalen werd aangepast voor een voorgeschiedenis van hartfalen bij aanvang van
het onderzoek.
Pediatrische patiënten
Een 54 weken durend dubbelblind onderzoek werd uitgevoerd om de werkzaamheid en veiligheid van
sitagliptine 100 mg eenmaal daags te evalueren bij pediatrische patiënten (10 tot en met 17 jaar) met
type 2-diabetes die ten minste 12 weken geen antihyperglykemische behandeling hadden gehad (met
HbA1c 6,5 % tot 10 %) of die ten minste 12 weken een stabiele dosis insuline gebruikten (HbA1c 7 %
tot 10 %). Patiënten werden gerandomiseerd naar sitagliptine 100 mg eenmaal daags of placebo met
een duur van 20 weken.
Het gemiddelde HbA1c bij aanvang was 7,5 %. Behandeling met sitagliptine 100 mg zorgde niet voor
een significante verbetering in HbA1c na 20 weken. De verlaging in HbA1c bij patiënten die met
sitagliptine behandeld werden (n = 95) was 0,0 % vergeleken met 0,2 % bij patiënten die placebo
kregen (n = 95), een verschil van -0,2 % (95 %-BI: -0,7; 0,3). Zie rubriek 4.2.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Na orale toediening van een dosis van 100 mg aan gezonde proefpersonen werd sitagliptine snel
geabsorbeerd, waarbij de piekplasmaconcentraties (mediane T
max
) 1 tot 4 uur na de dosis optraden; het
gemiddelde plasma-AUC van sitagliptine was 8,52
M•u,
de C
max
was 950 nM. De absolute
biologische beschikbaarheid van sitagliptine is ongeveer 87 %. Omdat toediening van sitagliptine met
een vetrijke maaltijd geen effect had op de farmacokinetiek, kan Januvia met of zonder voedsel
worden toegediend.
De plasma-AUC van sitagliptine nam op dosisproportionele wijze toe. Dosisproportionaliteit werd
niet vastgesteld voor C
max
en C
24uur
(C
max
nam meer dan dosisproportioneel toe en C
24uur
nam minder
dan dosisproportioneel toe).
Distributie
Het gemiddelde verdelingsvolume in steady state na een eenmalige intraveneuze dosis sitagliptine
100 mg aan gezonde proefpersonen is ongeveer 198 liter. De fractie van reversibel aan plasma-
eiwitten gebonden sitagliptine is gering (38 %).
14
Biotransformatie
Sitagliptine wordt voornamelijk onveranderd uitgescheiden in de urine, en metabolisme is een
ondergeschikte
pathway.
Ongeveer 79 % van het sitagliptine wordt onveranderd in de urine
uitgescheiden.
Na een orale, met
14
C gelabelde dosis sitagliptine werd ongeveer 16 % van de radioactiviteit als
metabolieten van sitagliptine uitgescheiden. Zes metabolieten werden in sporenconcentraties
gedetecteerd en dragen naar verwachting niet bij aan de DPP-4-remmende activiteit van sitagliptine in
het plasma. Uit onderzoek
in vitro
bleek dat het enzym dat primair verantwoordelijk voor het beperkte
metabolisme van sitagliptine, CYP3A4 was, met een bijdrage van CYP2C8.
Uit gegevens
in vitro
bleek dat sitagliptine geen remmer is van de CYP-isozymen CYP3A4, 2C8, 2C9,
2D6, 1A2, 2C19 of 2B6, en geen inductor is van CYP3A4 en CYP1A2.
Eliminatie
Na toediening van een orale, met
14
C gelabelde dosis sitagliptine aan gezonde proefpersonen, werd
ongeveer 100 % van de toegediende radioactiviteit binnen een week na toediening met de feces
(13 %) of urine (87 %) uitgescheiden. De schijnbare terminale T
1/2
na een orale dosis sitagliptine
100 mg was ongeveer 12,4 uur. Accumulatie van sitagliptine na meermalige doses is slechts
minimaal. De renale klaring was ongeveer 350 ml/min.
Eliminatie van sitagliptine vindt primair via renale excretie plaats waarbij actieve tubulaire secretie
een rol speelt. Sitagliptine is een substraat voor
human organic anion transporter-3
(hOAT-3), dat
betrokken kan zijn bij de renale uitscheiding van sitagliptine. De klinische relevantie van hOAT-3 in
het transport van sitagliptine is niet vastgesteld. Sitagliptine is ook een substraat van p-glycoproteïne,
dat betrokken kan zijn bij de regulering van de renale eliminatie van sitagliptine. Maar ciclosporine,
een p-glycoproteïneremmer, verminderde de renale klaring van sitagliptine niet. Sitagliptine is geen
substraat voor OCT2 of OAT1 of PEPT1/2-transporters.
In vitro
gaf sitagliptine bij therapeutisch
relevante plasmaconcentraties geen remming van het door OAT3 (IC50=160 µM) of p-glycoproteïne
(tot 250 µM) gemedieerd transport. In een klinisch onderzoek had sitagliptine een gering effect op de
plasmaconcentraties digoxine, wat erop wijst dat sitagliptine een lichte remmer van p-glycoproteïne
kan zijn.
Kenmerken bij patiënten
De farmacokinetiek van sitagliptine was bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met type 2-
diabetes over het algemeen vergelijkbaar.
Nierfunctiestoornis
Er is een open-labelonderzoek met eenmalige doses verricht om de farmacokinetiek van een
verminderde dosis sitagliptine (50 mg) te beoordelen bij patiënten met wisselende mate van
chronische nierfunctiestoornis in vergelijking met normale gezonde proefpersonen. De studie omvatte
patiënten met lichte, matige en ernstige nierfunctiestoornis, evenals patiënten met eindstadium
nierfalen (ESRD) die hemodialyse ondergingen. Daarnaast zijn de effecten onderzocht van een
nierfunctiestoornis op de farmacokinetiek van sitagliptine bij patiënten met type 2-diabetes en een
lichte, matige of ernstige nierfunctiestoornis (waaronder ESRD) met behulp van analyses van de
farmacokinetiek van de populatie.
Vergeleken met normale gezonde proefpersonen uit de controlegroep was bij patiënten met een lichte
nierfunctiestoornis (GFR ≥
60 tot < 90 ml/min) en een ma
tige nierfunctiestoornis (GFR ≥
45 tot
< 60 ml/min) de plasma-AUC van sitagliptine respectievelijk ongeveer 1,2 keer en 1,6 keer verhoogd.
Omdat verhogingen van deze omvang niet klinisch relevant zijn, is een aanpassing van de dosering bij
deze patiënten niet nodig.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis
(GFR ≥
30 tot < 45 ml/min) was de plasma-AUC van
sitagliptine ongeveer 2 keer verhoogd, en ongeveer 4 keer bij patiënten met een ernstige
nierfunctiestoornis (GFR < 30 ml/min), waaronder patiënten met ESRD die hemodialyse ondergingen.
15
Sitagliptine werd matig verwijderd door hemodialyse (13,5 % gedurende een 3- tot 4-urige
hemodialysesessie die 4 uur na toediening begon). Om plasmaconcentraties van sitagliptine te krijgen
die overeenkomen met die van patiënten met een normale nierfunctie, worden lagere doseringen
aanbevolen bij patiënten met GFR < 45 ml/min (zie rubriek 4.2).
Leverfunctiestoornis
Voor patiënten met een lichte of matige leverfunctiestoornis (Child-Pugh-
score ≤
9) hoeft de dosis
Januvia niet te worden aangepast. Er is geen klinische ervaring bij patiënten met een ernstige
leverfunctiestoornis (Child-Pugh-score > 9). Maar omdat sitagliptine vooral renaal wordt
uitgescheiden, wordt niet verwacht dat een ernstige leverfunctiestoornis van invloed is op de
farmacokinetiek van sitagliptine.
Ouderen
De dosis hoeft niet op grond van leeftijd te worden aangepast. Leeftijd had op grond van een
populatieanalyse van farmacokinetische gegevens uit Fase I en Fase II geen klinisch significante
invloed op de farmacokinetiek van sitagliptine. Oudere proefpersonen (65 tot 80 jaar) hadden een
ongeveer 19 % hogere plasmaconcentratie sitagliptine dan jongere proefpersonen.
Pediatrische patiënten
De farmacokinetiek van sitagliptine (enkele dosis van 50 mg, 100 mg of 200 mg) werd onderzocht bij
pediatrische patiënten (10 tot en met 17 jaar) met type 2-diabetes. In deze populatie was de voor dosis
aangepaste plasma-AUC van sitagliptine ongeveer 18 % lager vergeleken met volwassen patiënten
met type 2-diabetes bij een dosis van 100 mg. Dit wordt niet beschouwd als een verschil van klinische
betekenis vergeleken met volwassen patiënten gebaseerd op de vlakke PK/PD-relatie tussen de doses
van 50 mg en 100 mg. Er zijn geen onderzoeken met sitagliptine uitgevoerd bij kinderen jonger dan
10 jaar.
Andere kenmerken van patiënten
De dosis hoeft niet op grond van geslacht, ras of queteletindex (BMI) te worden aangepast. Deze
kenmerken hadden op grond van een samengestelde analyse van farmacokinetische gegevens uit
Fase I en een populatieanalyse van farmacokinetische gegevens uit Fase I en Fase II geen klinisch
significant effect op de farmacokinetiek van sitagliptine.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Bij knaagdieren werd bij een systemische blootstelling die 58 maal hoger was dan die bij de mens,
renale en hepatische toxiciteit waargenomen, terwijl het geen-effectniveau op 19 maal de blootstelling
bij de mens bleek te liggen. Bij ratten werden bij een blootstelling die 67 maal hoger was dan de
klinische blootstelling, afwijkingen aan de snijtanden waargenomen; het geen-effectniveau voor deze
bevinding was in het 14-weekse onderzoek bij ratten 58-voudig. De relevantie van deze bevindingen
voor mensen is niet bekend. Voorbijgaande, met de behandeling samenhangende fysieke tekenen,
waarvan sommige op neurale toxiciteit duidden, zoals ademen door open mond, speekselvloed, witte
schuimachtige emesis, ataxie, trillen, verminderde activiteit en/of gebogen houding werden bij honden
waargenomen bij een blootstelling van ongeveer 23 maal de klinische blootstelling. Daarnaast werd
ook zeer lichte tot lichte degeneratie van skeletspieren histologisch waargenomen bij doses die
leidden tot een systemische blootstelling van ongeveer 23 maal die bij de mens. Een geen-effectniveau
voor deze bevindingen werd gevonden bij een 6-voudige blootstelling van het klinische
blootstellingsniveau.
Van sitagliptine is in het preklinisch onderzoek geen genotoxiciteit vastgesteld. Sitagliptine was bij
muizen niet carcinogeen. Bij ratten was er bij een systemische blootstelling die 58 maal hoger was
dan die bij de mens, een verhoogde incidentie van hepatische adenomen en carcinomen. Omdat
hepatotoxiciteit blijkt te correleren met inductie van hepatische neoplasie bij ratten, was deze
verhoogde incidentie van hepatische tumoren bij ratten waarschijnlijk secundair aan chronische
levertoxiciteit bij deze hoge dosis. Vanwege de hoge veiligheidsmarge (19-voudig bij dit geen-
16
effectniveau) worden deze neoplastische veranderingen niet relevant geacht voor de situatie bij de
mens.
Er werden bij mannetjes- en vrouwtjesratten die vóór en tijdens de paringsperiode sitagliptine kregen,
geen ongunstige effecten op de vruchtbaarheid waargenomen.
In een onderzoek naar pre-/postnatale ontwikkeling bij ratten gaf sitagliptine geen bijwerkingen te
zien.
Onderzoek naar reproductietoxiciteit gaf een lichte, met de behandeling samenhangende verhoogde
incidentie van foetale ribdeformaties (ontbrekende, hypoplastische of golvende ribben) te zien in de
nakomelingen van ratten bij een systemische blootstelling die meer dan 29 maal hoger was dan die bij
de mens. Maternale toxiciteit werd bij konijnen gezien bij meer dan 29 maal de blootstelling bij de
mens. Gezien de hoge veiligheidsmarges suggereren deze bevindingen geen relevant risico voor de
voortplanting bij de mens. Sitagliptine wordt bij zogende ratten in aanzienlijke hoeveelheden in de
moedermelk uitgescheiden (melk/plasmaratio 4:1).
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Tabletkern:
microkristallijne cellulose (E460)
calciumwaterstoffosfaat, watervrij (E341)
natriumcroscarmellose (E468)
magnesiumstearaat (E470b)
natriumstearylfumaraat
Filmomhulling:
poly(vinylalcohol)
macrogol 3350
talk (E553b)
titaandioxide (E171)
rood ijzeroxide (E172)
geel ijzeroxide (E172)
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3
3 jaar.
Houdbaarheid
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Ondoorzichtige blisterverpakkingen (PVC/PE/PVDC en aluminium). Verpakkingen van 14, 28, 30,
56, 84, 90 of 98 filmomhulde tabletten en 50 x 1 filmomhulde tabletten in geperforeerde
eenheidsblisterverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
17
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/001
EU/1/07/383/002
EU/1/07/383/003
EU/1/07/383/004
EU/1/07/383/005
EU/1/07/383/006
EU/1/07/383/019
EU/1/07/383/020
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/007
EU/1/07/383/008
EU/1/07/383/009
EU/1/07/383/010
EU/1/07/383/011
EU/1/07/383/012
EU/1/07/383/021
EU/1/07/383/022
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/013
EU/1/07/383/014
EU/1/07/383/015
EU/1/07/383/016
EU/1/07/383/017
EU/1/07/383/018
EU/1/07/383/023
EU/1/07/383/024
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 21 maart 2007
Datum van laatste verlenging: 23 februari 2012
18
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau
http://www.ema.europa.eu.
19
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
20
A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
21
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
22
A. ETIKETTERING
23
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 25 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
24
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/001 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/002 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/019 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/003 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/004 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/020 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/005 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/006 50 x 1 filmomhulde tabletten
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 25 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
25
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
26
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 50 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
27
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/007 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/008 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/021 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/009 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/010 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/022 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/011 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/012 50 x 1 filmomhulde tabletten
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 50 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
28
SN
NN
29
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 50 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
30
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 100 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
31
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/013 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/014 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/023 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/015 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/016 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/024 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/017 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/018 50 x 1 filmomhulde tabletten
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 100 mg
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
32
SN
NN
33
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP BLISTERVERPAKKINGEN OF STRIPS MOETEN
WORDEN VERMELD
BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 100 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN
MSD
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
OVERIGE
34
B. BIJSLUITER
35
Bijsluiter: informatie voor de patiënt
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Januvia en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe neemt u dit middel in?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Januvia en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Januvia bevat de werkzame stof sitagliptine die behoort tot een klasse geneesmiddelen die DPP-4-
remmers (dipeptidylpeptidase-4-remmers) worden genoemd. Deze geneesmiddelen verlagen het
bloedsuikergehalte bij volwassen patiënten met type 2-diabetes mellitus (suikerziekte).
Dit geneesmiddel helpt de hoeveelheid insuline die na een maaltijd wordt aangemaakt te verhogen en
vermindert de hoeveelheid suiker die door het lichaam wordt aangemaakt.
Uw arts heeft dit geneesmiddel voorgeschreven om uw bloedsuikergehalte te verlagen; uw
bloedsuikergehalte is te hoog omdat u aan type 2-diabetes lijdt. Dit geneesmiddel kan alleen worden
gebruikt of in combinatie met bepaalde andere geneesmiddelen (insuline, metformine,
sulfonylureumderivaten of glitazonen) die het bloedsuikergehalte verlagen en die u mogelijk al voor
uw diabetes gebruikt samen met een dieet en schema voor lichaamsbeweging.
Wat is type 2-diabetes?
Type 2-diabetes is een aandoening waarbij uw lichaam onvoldoende insuline aanmaakt en waarbij de
insuline die uw lichaam wel aanmaakt, niet zo goed werkt als zou moeten. Uw lichaam kan ook te
veel suiker maken. Als dat gebeurt, hoopt deze suiker (glucose) zich in het bloed op. Dat kan tot
ernstige medische problemen leiden zoals hartziekten, nierziekten, blindheid en amputatie.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Er zijn bij patiënten die Januvia kregen, gevallen van ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis)
gemeld (zie rubriek 4).
36
Als u blaarvorming op de huid opmerkt, kan dit een teken zijn van een aandoening die bulleus
pemfigoïd wordt genoemd. Uw arts kan u vragen met Januvia te stoppen.
Als u een van de volgende aandoeningen heeft of heeft gehad, moet u dat uw arts melden:
-
-
een aandoening van de alvleesklier (zoals pancreatitis)
galstenen, alcoholafhankelijkheid of een zeer hoge concentratie triglyceriden (een vorm van
vet) in uw bloed. Deze aandoeningen kunnen de kans vergroten dat u pancreatitis krijgt (zie
rubriek 4)
-
-
-
-
type 1-diabetes
diabetische ketoacidose (een complicatie van diabetes met een hoog bloedsuikergehalte, snel
gewichtsverlies, misselijkheid of braken)
nierproblemen die u heeft of heeft gehad
een allergische reactie op Januvia (zie rubriek 4).
Dit geneesmiddel zal waarschijnlijk geen laag bloedsuikergehalte veroorzaken, want het werkt niet als
uw bloedsuikergehalte laag is. Maar als dit geneesmiddel wordt gebruikt in combinatie met een
sulfonylureumderivaat of met insuline, kan een laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie) optreden. Het
kan zijn dat uw arts de dosis van het sulfonylureumderivaat of de insuline verlaagt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Dit geneesmiddel mag niet gebruikt worden door kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het werkt niet bij
kinderen en jongeren tussen 10 en 17 jaar. Het is niet bekend of dit geneesmiddel veilig is en werkt bij
gebruik bij kinderen jonger dan 10 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Januvia nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Vertel het uw arts met name als u digoxine (een geneesmiddel om onregelmatige hartslag en andere
hartproblemen te behandelen) gebruikt. Wanneer u digoxine samen met Januvia gebruikt, kan het
nodig zijn om het digoxinegehalte in uw bloed te controleren.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. U mag dit geneesmiddel niet
tijdens de zwangerschap innemen.
Het is niet bekend of dit geneesmiddel bij de mens in de moedermelk terechtkomt. Als u borstvoeding
geeft of van plan bent borstvoeding te geven, mag u dit geneesmiddel niet innemen.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Dit geneesmiddel heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om
machines te gebruiken. Duizeligheid en slaperigheid zijn echter gemeld. Dit kan invloed hebben op
uw rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken.
Gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met geneesmiddelen die sulfonylureumderivaten worden
genoemd, of met insuline kan een laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie) veroorzaken. Dit kan
invloed hebben op uw rijvaardigheid, uw vermogen om machines te gebruiken of te werken zonder
een vast steunpunt.
Januvia bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is.
37
3.
Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De gebruikelijk aanbevolen dosis is:
-
-
-
1 filmomhulde tablet 100 mg
1x per dag
via de mond
Als u nierproblemen heeft, dan kan het zijn dat uw arts lagere doses voorschrijft (zoals 25 mg of
50 mg).
U kunt dit geneesmiddel met of zonder voedsel en drank innemen.
Uw arts kan dit geneesmiddel als enig middel voorschrijven of met bepaalde andere geneesmiddelen
die het bloedsuikergehalte verlagen.
Dieet en lichaamsbeweging kunnen uw lichaam helpen de bloedglucose beter te gebruiken. Het is
belangrijk om de adviezen van uw arts voor dieet en lichaamsbeweging op te volgen zolang als u
Januvia inneemt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u meer dan de voorgeschreven dosis van dit geneesmiddel heeft ingenomen, neem dan direct
contact op met uw arts.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Als u een dosis heeft overgeslagen, neem deze dan in zodra u hieraan denkt. Als u er niet aan denkt
totdat het tijd is voor uw volgende dosis, sla dan de gemiste dosis over en ga door met het normale
schema. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Blijf dit geneesmiddel innemen voor zolang als uw arts het voorschrijft zodat uw bloedsuikergehalte
onder controle blijft. U mag niet met dit geneesmiddel stoppen zonder overleg met uw arts.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
STOP met het gebruik van Januvia en neem onmiddellijk contact op met een arts als u een van de
volgende ernstige bijwerkingen bemerkt:
Ernstige en aanhoudende buikpijn (maagstreek) die zou kunnen uitstralen naar uw rug, met of
zonder misselijkheid en braken, omdat dit verschijnselen kunnen zijn van een ontstoken
alvleesklier (pancreatitis).
Als u een ernstige allergische reactie krijgt (frequentie niet bekend), waaronder uitslag, netelroos
(galbulten), blaren op de huid/afschilferende huid en zwelling van het gezicht, de lippen, tong en keel
waardoor ademen of slikken moeilijk kan zijn, stop dan met het gebruik van dit geneesmiddel en bel
direct uw arts. Uw arts kan een geneesmiddel voor de behandeling van de allergische reactie en een
ander geneesmiddel voor de diabetes voorschrijven.
38
Sommige patiënten hebben bij toevoeging van sitagliptine aan metformine de volgende bijwerkingen
gekregen:
Vaak (komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers): laag bloedsuikergehalte, misselijkheid,
winderigheid, braken
Soms (komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers): maagpijn, diarree, verstopping, sufheid.
Sommige patiënten hebben verschillende soorten maagklachten gekregen toen ze waren begonnen met
een combinatie van sitagliptine en metformine (frequentie is vaak).
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine in combinatie met een sulfonylureumderivaat
en metformine de volgende bijwerkingen gekregen:
Zeer vaak (komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers): laag bloedsuikergehalte
Vaak: verstopping.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine en pioglitazon de volgende bijwerkingen
gekregen:
Vaak: winderigheid, zwelling van de handen of benen.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine in combinatie met pioglitazon en metformine
de volgende bijwerkingen gekregen:
Vaak: zwelling van de handen of benen.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine met insuline (met of zonder metformine) de
volgende bijwerkingen gekregen:
Vaak: griep
Soms: droge mond.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van alleen sitagliptine in klinische studies of alleen sitagliptine
en/of samen met andere diabetesgeneesmiddelen na het op de markt komen, de volgende bijwerkingen
gekregen:
Vaak: laag bloedsuikergehalte, hoofdpijn, bovensteluchtweginfectie, verstopte neus of loopneus en
keelpijn, chronische gewrichtsaandoening (osteoartritis), pijn in arm of been
Soms: duizeligheid, verstopping, jeuk
Zelden: verminderd aantal bloedplaatjes
Frequentie niet bekend: nierproblemen (waarvoor soms dialyse nodig kan zijn), braken, gewrichtspijn,
spierpijn, rugpijn, interstitiële longziekte, bulleus pemfigoïd (een soort blaren op de huid).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in
aanhangsel V.
Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
blisterverpakking en de doos na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand
is de uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de wc en gooi ze niet in de vuilnisbak.
39
Vraag uw apotheker wat u met geneesmiddelen moet doen die u niet meer gebruikt. Als u
geneesmiddelen op de juiste manier afvoert worden ze op een verantwoorde manier vernietigd en
komen ze niet in het milieu terecht.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is sitagliptine:
-
Elke Januvia 25 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 25 mg sitagliptine.
Elke Januvia 50 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 50 mg sitagliptine.
Elke Januvia 100 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 100 mg sitagliptine.
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: microkristallijne cellulose (E460), watervrij calciumwaterstoffosfaat (E341),
natriumcroscarmellose (E468), magnesiumstearaat (E470b) en natriumstearylfumaraat.
Filmomhulling van de tablet: poly(vinylalcohol), macrogol 3350, talk (E553b),
titaandioxide (E171), rood ijzeroxide (E172) en geel ijzeroxide (E172).
Hoe ziet Januvia eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
-
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, roze filmomhulde tabletten met aan één zijde
221
.
-
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, licht beige filmomhulde tabletten met aan één
zijde ‘112’.
-
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, beige filmomhulde tabletten met aan één
zijde ‘277’.
Ondoorzichtige blisterverpakkingen (PVC/PE/PVDC en aluminium). Verpakkingen van 14, 28, 30,
56, 84, 90 of 98 filmomhulde tabletten en 50 x 1 filmomhulde tabletten in geperforeerde
eenheidsblisterverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Belgique/België/Belgien
MSD Belgium
Tél/Tel: +32(0)27766211
dpoc_belux@merck.com
Lietuva
UAB Merck Sharp & Dohme
Tel.: +370 5 278 02 47
msd_lietuva@merck.com
Luxembourg/Luxemburg
MSD Belgium
Tél/Tel: +32(0)27766211
dpoc_belux@merck.com
България
Мерк Шарп и Доум България ЕООД
Тел.: +359 2 819 3737
info-msdbg@merck.com
40
Česká republika
Merck Sharp & Dohme s.r.o.
Tel.: +420 233 010 111
dpoc_czechslovak@merck.com
Magyarország
MSD Pharma Hungary Kft.
Tel.: +36 1 888 5300
hungary_msd@merck.com
Malta
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Tel: 8007 4433 (+356 99917558)
malta_info@merck.com
Nederland
Merck Sharp & Dohme B.V.
Tel.: 0800 9999000 (+31 23 5153153)
medicalinfo.nl@merck.com
Norge
MSD (Norge) AS
Tlf: +47 32 20 73 00
msdnorge@msd.no
Österreich
Merck Sharp & Dohme Ges.m.b.H.
Tel: +43 (0) 1 26 044
msd-medizin@merck.com
Danmark
MSD Danmark ApS
Tlf: +45 4482 4000
dkmail@merck.com
Deutschland
MSD Sharp & Dohme GmbH
Tel: 0800 673 673 673 (+49 (0) 89 4561 0)
e-mail@msd.de
Eesti
Merck Sharp & Dohme OÜ
Tel.: +372 6144 200
msdeesti@merck.com
Eλλάδα
MSD Α.Φ.Β.Ε.Ε
Τηλ: +
30-210 98 97 300
dpoc_greece@merck.com
España
Merck Sharp & Dohme de España, S.A.
Tel: +34 91 321 06 00
msd_info@merck.com
France
MSD France
Tél: + 33 (0) 1 80 46 40 40
Polska
MSD Polska Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 549 51 00
msdpolska@merck.com
Portugal
Merck Sharp & Dohme, Lda
Tel: +351 21 4465700
inform_pt@merck.com
România
Merck Sharp & Dohme Romania S.R.L.
Tel: +4021 529 29 00
msdromania@merck.com
Slovenija
Merck Sharp & Dohme, inovativna zdravila d.o.o.
Tel: + 386 1 5204 201
msd_slovenia@merck.com
Hrvatska
Merck Sharp & Dohme d.o.o.
Tel: + 385 1 66 11 333
croatia_info@merck.com
Ireland
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Limited
Tel: +353 (0)1 2998700
medinfo_ireland@merck.com
Ísland
Vistor hf.
Sími: +354 535 7000
Slovenská republika
Merck Sharp & Dohme, s. r. o.
Tel.: +421 2 58282010
dpoc_czechslovak@merck.com
41
Ιtalia
MSD Italia S.r.l.
Tel: +39 06 361911
medicalinformation.it@merck.com
Suomi/Finland
MSD Finland Oy
Puh/Tel: +358 (0)9 804 650
info@msd.fi
Sverige
Merck Sharp & Dohme (Sweden) AB
Tel: +46 77 5700488
medicinskinfo@merck.com
United Kingdom (Northern Ireland)
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health) Limited
Tel: +353 (0)1 2998700
medinfoNI@msd.com
Κύπρος
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Τηλ:
80000 673 (+357 22866700)
cyprus_info@merck.com
Latvija
SIA Merck Sharp & Dohme Latvija
Tel: +371 67364224
msd_lv@merck.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau:
http://www.ema.europa.eu.
42

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 25 mg sitagliptine.
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 50 mg sitagliptine.
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat, equivalent aan 100 mg sitagliptine.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Filmomhulde tablet (tablet).
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Ronde, roze filmomhulde tablet met aan één zijde `221'.
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
Ronde, lichtbeige filmomhulde tablet met aan één zijde `112'.
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
Ronde, beige filmomhulde tablet met aan één zijde `277'.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Bij volwassen patiënten met type 2-diabetes mellitus is Januvia geïndiceerd voor verbetering van de
bloedglucoseregulatie
:
als
monotherapie:
voor patiënten bij wie met dieet en lichaamsbeweging alleen de glucosespiegel onvoldoende
onder controle kan worden gebracht en voor wie metformine ongeschikt is omdat het gecontra-
indiceerd is of niet verdragen wordt.
als
orale duotherapie in combinatie met:
metformine als met dieet en lichaamsbeweging plus alleen metformine de glucosespiegel
onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
een sulfonylureumderivaat als met dieet en lichaamsbeweging plus de maximale verdragen
dosis van alleen een sulfonylureumderivaat de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan
een peroxisome proliferator-activated receptor gamma (PPAR)-agonist (een thiazolidinedion)
als gebruik van een PPAR-agonist aangewezen is en als met dieet en lichaamsbeweging plus
de PPAR-agonist alleen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
als
orale tripeltherapie in combinatie met:
een sulfonylureumderivaat en metformine, als met dieet en lichaamsbeweging plus behandeling
met deze beide geneesmiddelen de glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden
gebracht.
een PPAR-agonist en metformine, wanneer gebruik van een PPAR-agonist aangewezen is en
als met dieet en lichaamsbeweging plus gecombineerde therapie met deze geneesmiddelen de
glucosespiegel onvoldoende onder controle kan worden gebracht.
Januvia is ook gendiceerd als toevoeging aan insuline (met of zonder metformine) als dieet en
lichaamsbeweging plus stabiele dosis van insuline onvoldoende glucoseregulatie geven.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Dosering
De dosis is 100 mg sitagliptine 1 dd. Wanneer gebruikt in combinatie met metformine en/of een
PPAR-agonist, moet de dosis van metformine en/of de PPAR-agonist onveranderd blijven en moet
Januvia gelijktijdig worden toegediend.
Als Januvia in combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline wordt gebruikt, kan een
lagere dosis van het sulfonylureumderivaat of de insuline worden overwogen om de kans op
hypoglykemie te verminderen (zie rubriek 4.4).
Als een dosis Januvia wordt overgeslagen, moet deze worden ingenomen zodra de patiënt eraan denkt.
Op dezelfde dag mag geen dubbele dosis worden ingenomen.
Speciale populaties
Nierfunctiestoornis
Wanneer gebruik van sitagliptine in combinatie met een ander antidiabetisch geneesmiddel wordt
overwogen, moeten de voorwaarden voor gebruik van dit middel bij patiënten met een
nierfunctiestoornis worden gecontroleerd.
Voor patiënten met een lichte nierfunctiestoornis (glomerulaire filtratiesnelheid [GFR] 60 tot
< 90 ml/min) hoeft de dosering niet te worden aangepast.
Voor patiënten met een matige nierfunctiestoornis (GFR 45 tot < 60 ml/min) hoeft de dosering niet
te worden aangepast.
Voor patiënten met een matige nierfunctiestoornis (GFR 30 tot < 45 ml/min) is de dosis Januvia
50 mg eenmaal daags.
Voor patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (GFR 15 tot < 30 ml/min) of eindstadium
nierfalen (ESRD) (GFR < 15 ml/min), waaronder degenen die hemodialyse of peritoneale dialyse
nodig hebben, is de dosis Januvia 25 mg eenmaal daags. Toediening kan geschieden ongeacht het
tijdstip van de dialyse.
Leverfunctiestoornis
Voor patiënten met een lichte tot matige leverfunctiestoornis hoeft de dosis niet te worden aangepast.
Januvia is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis en voorzichtigheid is
geboden (zie rubriek 5.2).
Omdat sitagliptine echter vooral renaal wordt uitgescheiden, wordt niet verwacht dat een ernstige
leverfunctiestoornis van invloed is op de farmacokinetiek van sitagliptine.
Ouderen
De dosis hoeft niet op grond van leeftijd te worden aangepast.
Pediatrische patiënten
Sitagliptine mag niet gebruikt worden door kinderen en jongeren van 10 tot en met 17 jaar vanwege
onvoldoende werkzaamheid. Momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 4.8, 5.1
en 5.2. Sitagliptine is niet onderzocht bij kinderen jonger dan 10 jaar.
Wijze van toediening
Januvia kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen (zie
rubriek 4.4 en 4.8).
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Algemeen
Januvia mag niet worden gebruikt bij patiënten met type 1-diabetes of voor de behandeling van
diabetische ketoacidose.
Acute pancreatitis
Het gebruik van DPP-4-remmers is in verband gebracht met een risico op het ontwikkelen van acute
pancreatitis. Patiënten moeten worden geïnformeerd over het kenmerkende symptoom van acute
pancreatitis: aanhoudende, ernstige buikpijn. Na stopzetting van sitagliptine (met of zonder
ondersteunende behandeling) is waargenomen dat de pancreatitis verdween, maar er zijn zeer
zeldzame gevallen van necrotiserende of hemorragische pancreatitis en/of overlijden gemeld. Als
pancreatitis vermoed wordt, moeten Januvia en andere mogelijk suspecte geneesmiddelen worden
stopgezet; als acute pancreatitis wordt bevestigd, mag Januvia niet worden hervat. Voorzichtigheid
moet worden betracht bij patiënten met een voorgeschiedenis van pancreatitis.
Hypoglykemie bij gebruik in combinatie met andere antihyperglykemische geneesmiddelen
In klinisch onderzoek met Januvia als monotherapie en als onderdeel van combinatietherapie met
geneesmiddelen waarvan niet bekend is dat deze hypoglykemie veroorzaken (zoals metformine en/of
een PPAR-agonist), was de gemelde frequentie van hypoglykemie met sitagliptine ongeveer gelijk
aan die bij patiënten die placebo kregen. Hypoglykemie is waargenomen wanneer sitagliptine in
combinatie met insuline of een sulfonylureumderivaat werd gebruikt. Daarom kan een lagere dosis
van het sulfonylureumderivaat of de insuline worden overwogen om het risico op hypoglykemie te
verminderen (zie rubriek 4.2).
Wanneer gebruik van sitagliptine in combinatie met een ander antidiabetisch geneesmiddel wordt
overwogen, moeten de voorwaarden voor gebruik van dit middel bij patiënten met een
nierfunctiestoornis worden gecontroleerd.
Overgevoeligheidsreacties
Er zijn postmarketingmeldingen van ernstige overgevoeligheidsreacties bij met sitagliptine
behandelde patiënten. Deze reacties zijn onder andere anafylaxie, angio-oedeem en exfoliatieve
huidaandoeningen, waaronder het Stevens-Johnsonsyndroom. Deze reacties begonnen in de eerste
3 maanden na aanvang van de behandeling, met enkele meldingen na de eerste dosis. Als een
overgevoeligheidsreactie wordt vermoed, moet het gebruik van Januvia worden gestopt, moeten
andere mogelijke oorzaken van het voorval worden beoordeeld en een alternatieve behandeling voor
de diabetes moet worden gestart.
Bulleus pemfigoïd
Er zijn postmarketingmeldingen van bulleus pemfigoïd bij patiënten die DPP-4-remmers innamen,
waaronder sitagliptine. Als bulleus pemfigoïd wordt vermoed, moet Januvia worden stopgezet.
Natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is.
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Effecten van andere geneesmiddelen op sitagliptine
De hieronder beschreven klinische gegevens maken het aannemelijk dat sitagliptine weinig gevoelig
is voor klinisch significante interacties met gelijktijdig toegediende geneesmiddelen.
In vitro-onderzoek wees uit dat het primaire enzym verantwoordelijk voor het beperkte metabolisme
van sitagliptine CYP3A4 is, met inbreng van CYP2C8. Bij patiënten met een normale nierfunctie
speelt metabolisme, ook dat via CYP3A4, slechts een geringe rol in de klaring van sitagliptine.
Metabolisme kan een belangrijkere rol spelen bij de eliminatie van sitagliptine in de setting van een
ernstige nierfunctiestoornis of eindstadium nierfalen (ESRD). Daarom is het mogelijk dat krachtige
CYP3A4-remmers (zoals ketaconazol, itraconazol, ritonavir, claritromycine) bij patiënten met een
ernstige nierfunctiestoornis of ESRD de farmacokinetiek van sitagliptine kunnen veranderen. De
effecten van krachtige CYP3A4-remmers in de setting van een nierfunctiestoornis zijn niet in klinisch
onderzoek bestudeerd.
In vitro-transportonderzoek wees uit dat sitagliptine een substraat voor p-glycoproteïne en organic
anion transporter
-3 (OAT3) is. Door OAT3 gemedieerd transport van sitagliptine werd in vitro
geremd door probenecide, hoewel het risico op klinisch significante interacties laag wordt geacht.
Gelijktijdige toediening van OAT3-remmers is niet in vivo onderzocht.
Metformine: Gelijktijdige toediening van meerdere tweemaaldaagse doses van 1000 mg metformine
met 50 mg sitagliptine gaf geen wezenlijke verandering van de farmacokinetiek van sitagliptine bij
patiënten met type 2-diabetes.
Ciclosporine: Het effect van ciclosporine, een krachtige remmer van p-glycoproteïne, op de
farmacokinetiek van sitagliptine is in een onderzoek beoordeeld. Gelijktijdige toediening van een
eenmalige orale dosis sitagliptine 100 mg en een eenmalige orale dosis ciclosporine 600 mg
verhoogde de AUC en Cmax van sitagliptine met ongeveer 29 % respectievelijk 68 %. Deze
Effecten van sitagliptine op andere geneesmiddelen
Digoxine
: Sitagliptine had een gering effect op de plasmaconcentraties digoxine. Na dagelijkse
toediening van 0,25 mg digoxine samen met 100 mg sitagliptine gedurende 10 dagen was de plasma-
AUC van digoxine gemiddeld met 11 % en de plasma-Cmax gemiddeld met 18 % verhoogd. Er wordt
geen aanpassing van de dosis digoxine aanbevolen. Maar patiënten met een risico op
digoxinetoxiciteit moeten hierop worden gecontroleerd als sitagliptine en digoxine gelijktijdig worden
toegediend.
Gegevens in vitro maken het aannemelijk dat sitagliptine CYP450-iso-enzymen niet remt of induceert.
In klinisch onderzoek gaf sitagliptine geen wezenlijke verandering van de farmacokinetiek van
metformine, glibenclamide, simvastatine, rosiglitazon, warfarine of orale anticonceptiva, waarmee in
vivo
bewezen is dat sitagliptine een lage neiging heeft om interacties te veroorzaken met substraten
van CYP3A4, CYP2C8, CYP2C9 en organic cationic transporter (OCT). Sitagliptine kan in vivo een
lichte remmer van p-glycoproteïne zijn.
4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van sitagliptine bij zwangere vrouwen. Uit
dieronderzoek is bij hoge doses reproductietoxiciteit gebleken (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico
voor de mens is niet bekend. Vanwege het gebrek aan gegevens bij de mens mag Januvia niet tijdens
de zwangerschap worden gebruikt.
Borstvoeding
Het is niet bekend of sitagliptine bij de mens in de moedermelk wordt uitgescheiden. Bij
dieronderzoek bleek dat sitagliptine in de moedermelk werd uitgescheiden. Januvia mag niet tijdens
het geven van borstvoeding worden gebruikt.
Vruchtbaarheid
Gegevens uit dieronderzoek wijzen niet op effecten van behandeling met sitagliptine op de
vruchtbaarheid van mannetjes en vrouwtjes. Gegevens bij de mens ontbreken.
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Januvia heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om machines
te gebruiken. Bij het rijden of het gebruiken van machines moet er echter rekening mee gehouden
worden dat duizeligheid en slaperigheid gemeld zijn.
Daarnaast moeten patiënten worden gewezen op het risico van hypoglykemie wanneer Januvia in
combinatie met een sulfonylureumderivaat of met insuline wordt gebruikt.
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Ernstige bijwerkingen, waaronder pancreatitis en overgevoeligheidsreacties, zijn gemeld.
Hypoglykemie is gemeld in combinatie met sulfonylureumderivaten (4,7 %-13,8 %) en insuline
(9,6 %) (zie rubriek 4.4).
Tabel 1. De frequentie van bijwerkingen in placebogecontroleerd klinisch onderzoek van
sitagliptine monotherapie en postmarketingervaring
Bijwerking

Frequentie van bijwerking
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
trombocytopenie
Zelden
Immuunsysteemaandoeningen
overgevoeligheidsreacties waaronder anafylaxie*,

Frequentie niet bekend
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
hypoglykemie

Vaak
Zenuwstelselaandoeningen
hoofdpijn
Vaak
duizeligheid
Soms
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
interstitiële longziekte*
Frequentie niet bekend
Maag-darmstelselaandoeningen
obstipatie
Soms
braken*
Frequentie niet bekend
acute pancreatitis*,
,
Frequentie niet bekend
fatale en niet-fatale hemorragische en necrotiserende
Frequentie niet bekend
pancreatitis*,

Huid- en onderhuidaandoeningen
pruritus*
Soms
angio-oedeem*,

Frequentie niet bekend
uitslag*,

Frequentie niet bekend
urticaria*,

Frequentie niet bekend
cutane vasculitis*,

Frequentie niet bekend
exfoliatieve huidaandoeningen waaronder het
Stevens-Johnsonsyndroom*,

Frequentie niet bekend
bulleus pemfigoïd*
Frequentie niet bekend
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
artralgie*
Frequentie niet bekend
myalgie*
Frequentie niet bekend
rugpijn*
Frequentie niet bekend
artropathie*
Frequentie niet bekend
Nier- en urinewegaandoeningen
verminderde nierfunctie*
Frequentie niet bekend
acuut nierfalen*
Frequentie niet bekend
*Bijwerkingen werden vastgesteld door middel van postmarketingsurveillance
Zie rubriek 4.4.
Zie TECOS - Cardiovascular Safety Study hieronder.
Sommige bijwerkingen werden vaker waargenomen in studies met het gecombineerde gebruik van
sitagliptine met andere antidiabetica dan in studies met sitagliptine monotherapie. Dit zijn onder
andere hypoglykemie (frequentie zeer vaak in combinatie met sulfonylureumderivaten en
metformine), influenza (vaak met insuline [met of zonder metformine]), misselijkheid en braken (vaak
met metformine), flatulentie (vaak met metformine of pioglitazon), obstipatie (vaak met de combinatie
van sulfonylureumderivaten en metformine), perifeer oedeem (vaak met pioglitazon of de combinatie
van pioglitazon en metformine), somnolentie en diarree (soms met metformine) en droge mond (soms
met insuline [met of zonder metformine]).
Pediatrische patiënten
In klinische studies met sitagliptine bij pediatrische patiënten van 10 tot en met 17 jaar met type 2-
diabetes mellitus was het bijwerkingenprofiel vergelijkbaar met dat bij volwassenen.
TECOS - Cardiovascular Safety Study
In het onderzoek `Trial Evaluating Cardiovascular Outcomes with Sitagliptin' (TECOS) werden
7332 patiënten behandeld met sitagliptine 100 mg per dag (of 50 mg per dag indien de
uitgangswaarde voor eGFR 30 en < 50 ml/min/1,73 m2 was) en werden 7339 patiënten in de
'intention-to-treat'-populatie behandeld met placebo. Beide behandelingen werden aanvullend gegeven
naast de regionale standaardzorg voor HbA1c en cardiovasculaire risicofactoren. De totale incidentie
van ernstige ongewenste voorvallen bij patiënten die sitagliptine kregen was vergelijkbaar met die bij
patiënten die placebo kregen.
In de 'intention-to-treat'-populatie bij patiënten die bij aanvang van het onderzoek insuline en/of een
sulfonylureumderivaat gebruikten, was de incidentie van ernstige hypoglykemie 2,7 % bij de
patiënten die sitagliptine kregen en 2,5 % bij de patiënten die placebo kregen. Bij de patiënten die bij
aanvang van het onderzoek geen insuline en/of een sulfonylureumderivaat gebruikten, was de
incidentie van ernstige hypoglykemie 1,0 % bij patiënten die sitagliptine kregen en 0,7 % bij de
patiënten die placebo kregen. De incidentie van bevestigde pancreatitis was 0,3 % bij de patiënten die
sitagliptine kregen en 0,2 % bij de patiënten die placebo kregen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9 Overdosering
Tijdens gecontroleerd klinisch onderzoek bij gezonde proefpersonen werden eenmalige doses tot
800 mg sitagliptine toegediend. In één studie werden bij een dosis van 800 mg sitagliptine minimale,
niet klinisch relevant geachte verhogingen van de QTc waargenomen. Er is in klinisch onderzoek geen
ervaring met doses boven 800 mg. In Fase I-studies met multipele doses werden geen
dosisafhankelijke klinische bijwerkingen waargenomen bij doses sitagliptine van maximaal 600 mg
per dag in periodes van maximaal 10 dagen en 400 mg per dag in periodes van maximaal 28 dagen.
Sitagliptine is matig dialyseerbaar. In klinisch onderzoek werd tijdens een hemodialysesessie van
3-4 uur ongeveer 13,5 % van de dosis verwijderd. Langduriger hemodialyse kan worden overwogen
als dat klinisch aangewezen is. Het is niet bekend of sitagliptine dialyseerbaar is door peritoneale
dialyse.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: geneesmiddelen bij diabetes, dipeptidylpeptidase-4 (DPP-4)-
remmers, ATC-code: A10BH01.
Werkingsmechanisme
Januvia behoort tot een klasse orale antihyperglykemische middelen die dipeptidylpeptidase-4
(DPP-4)-remmers genoemd worden. De verbetering in glykemische controle die met dit geneesmiddel
wordt waargenomen, wordt mogelijk gemedieerd door verhoging van de concentratie actieve
incretinehormonen. Incretinehormonen, waaronder glucagon-like polypeptide-1 (GLP-1) en glucose-
dependent insulinotropic polypeptide
(GIP) worden de hele dag door de darm afgegeven, en de
concentraties stijgen na een maaltijd. De incretines maken deel uit van een endogeen systeem dat
betrokken is bij de fysiologische regulatie van de glucosehomeostase. Wanneer de
bloedglucoseconcentraties normaal of verhoogd zijn, verhogen GLP-1 en GIP door intracellulaire
signalen waarbij cyclisch AMP een rol speelt, de vorming en afgifte van insuline uit de bètacellen in
de pancreas. Behandeling met GLP-1 of met DPP-4-remmers in diermodellen van type 2-diabetes
blijkt de reactiviteit van bètacellen op glucose te verbeteren en de biosynthese en afgifte van insuline
te stimuleren. Bij een hogere insulineconcentratie nemen de weefsels meer glucose op. Daarnaast
verlaagt GLP-1 de uitscheiding van glucagon uit de alfacellen in de pancreas. Lagere
glucagonconcentraties, samen met hogere insulineconcentraties, leiden tot een verminderde productie
van glucose in de lever, waardoor de glucoseconcentraties in het bloed afnemen. De effecten van
GLP-1 en GIP zijn glucoseafhankelijk, zodat bij lage glucoseconcentraties in het bloed er geen
stimulering van de insulineafgifte en onderdrukking van de glucagonuitscheiding door GLP-1 wordt
waargenomen. Voor zowel GLP-1 als GIP wordt de stimulering van de insulineafgifte versterkt als het
glucose boven normale concentraties komt. Daarnaast verstoort GLP-1 de normale glucagonreactie op
hypoglykemie niet. De activiteit van GLP-1 en GIP wordt beperkt door het DPP-4-enzym, dat de
incretinehormonen snel hydrolyseert in onwerkzame producten. Sitagliptine voorkomt de hydrolyse
van incretinehormonen door DPP-4, waardoor de plasmaconcentraties van de actieve vorm van GLP-1
en GIP worden verhoogd. Door de concentraties actieve incretines te laten stijgen, verhoogt
sitagliptine de insulineafgifte en vermindert het de glucagonconcentraties op glucoseafhankelijke
wijze. Bij patiënten met type 2-diabetes met hyperglykemie leiden deze veranderingen in de insuline-
en glucagonconcentraties tot een lager hemoglobine A1c (HbA1c) en lagere nuchtere en postprandiale
glucoseconcentraties. Het glucoseafhankelijke mechanisme van sitagliptine is anders dan het
mechanisme van de sulfonylureumderivaten, die ook de insulineafgifte verhogen als het glucose laag
is en wat bij patiënten met type 2-diabetes en bij gezonde proefpersonen hypoglykemie kan
veroorzaken. Sitagliptine is een krachtige en zeer selectieve remmer van het enzym DPP-4 en geeft bij
therapeutische concentraties geen remming van de nauw verwante enzymen DPP-8 of DPP-9.
In een tweedaags onderzoek bij gezonde proefpersonen verhoogde monotherapie met sitagliptine de
concentraties actief GLP-1, terwijl monotherapie met metformine in vergelijkbare mate de
concentraties actief en totaal GLP-1 verhoogde. Gelijktijdige toediening van sitagliptine en
metformine had een additief effect op de concentraties actief GLP-1. Sitagliptine verhoogde de
concentraties actief GIP, maar metformine niet.
Er zijn 2 onderzoeken verricht naar de werkzaamheid en veiligheid van sitagliptine in monotherapie.
Behandeling met sitagliptine 100 mg 1 dd als monotherapie gaf in twee studies, een van 18 en een van
24 weken, significante verbeteringen van het HbA1c, nuchter plasmaglucose (FPG), en glucose 2 uur
postprandiaal (2-uurs-PPG) in vergelijking met placebo. Een verbetering werd waargenomen van de
surrogaatmarkers van de bètacelfunctie, waaronder HOMA- (Homeostasis Model Assessment-),
pro-insuline/insulineratio, en parameters van de bètacelreactiviteit uit de frequently-sampled meal
tolerance test
. De waargenomen incidentie van hypoglykemie bij met sitagliptine behandelde
patiënten was vergelijkbaar met placebo. In beide studies nam het lichaamsgewicht bij behandeling
met sitagliptine niet toe vergeleken met de uitgangswaarde versus een geringe verlaging bij patiënten
die placebo kregen.
Sitagliptine 100 mg 1 dd gaf significante verbeteringen van de bloedglucoseregulatie versus placebo
in twee 24-weekse studies met sitagliptine als add-on-therapie, een in combinatie met metformine en
een in combinatie met pioglitazon. De verandering ten opzichte van de uitgangswaarde in
lichaamsgewicht was voor de met sitagliptine behandelde patiënten ongeveer gelijk aan de met
placebo behandelde patiënten. In deze studies was er voor de met sitagliptine of placebo behandelde
patiënten een ongeveer gelijke incidentie van hypoglykemie.
Er is een 24-weeks placebogecontroleerd onderzoek opgezet om de werkzaamheid en veiligheid van
sitagliptine (100 mg 1 dd) te beoordelen als het wordt toegevoegd aan alleen glimepiride of
glimepiride in combinatie met metformine. De toevoeging van sitagliptine aan hetzij glimepiride
alleen of aan glimepiride en metformine gaf significante verbeteringen van de bloedglucoseregulatie.
Met sitagliptine behandelde patiënten hadden in vergelijking met hen die placebo kregen, een
bescheiden toename van het lichaamsgewicht.
Een placebogecontroleerd onderzoek van 26 weken was opgezet om de werkzaamheid en veiligheid
van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan de combinatie pioglitazon en metformine te
beoordelen. Toevoeging van sitagliptine aan pioglitazon en metformine gaf significante verbeteringen
van glykemische parameters. De verandering ten opzichte van de uitgangswaarde in lichaamsgewicht
was voor patiënten die met sitagliptine werden behandeld vergelijkbaar met die van patiënten die met
placebo werden behandeld. De incidentie van hypoglykemie was ook vergelijkbaar voor patiënten die
met sitagliptine of placebo werden behandeld.
Een 24-weeks placebogecontroleerd onderzoek was opgezet om de werkzaamheid en veiligheid te
beoordelen van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan insuline (met een stabiele dosis voor
minstens 10 weken) met of zonder metformine (minstens 1500 mg). Bij patiënten die voorgemengde
insuline kregen, was de gemiddelde dagelijkse dosis 70,9 E/dag. Bij patiënten die niet-voorgemengde
(middellang- of langwerkende) insuline kregen, was de gemiddelde dagelijkse dosis 44,3 E/dag. De
toevoeging van sitagliptine aan insuline gaf significante verbeteringen in de glykemische parameters.
Er was in geen van beide groepen een verschil in lichaamsgewicht dat van belang was t.o.v. de
uitgangswaarde.
In een 24-weeks placebogecontroleerd factorieel onderzoek van een aanvangsbehandeling gaf
sitagliptine 50 mg 2 dd in combinatie met metformine (500 mg of 1000 mg 2 dd) in vergelijking met
beide monotherapieën een significante verbetering van de glykemische parameters. De afname in
lichaamsgewicht met de combinatie van sitagliptine en metformine was vergelijkbaar met die welke
met metformine alleen of placebo werd gezien; er was voor patiënten op alleen sitagliptine geen
verandering ten opzichte van de uitgangswaarde. De incidentie van hypoglykemie was voor de
behandelingsgroepen ongeveer gelijk.

Voor placebo gecorrigeerde
Gem.
Gem. verandering
gem. verandering in HbA
Studie
baseline-
t.o.v. baseline-
1c
(%)
HbA1c (%)
HbA1c (%)
(95 % BI)
Monotherapiestudies
Sitagliptine 100 mg 1 dd§
-0,6
8,0
-0,5
(N=193)
(-0,8, -0,4)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
-0,8
8,0
-0,6
(N=229)
(-1,0, -0,6)
Combinatietherapiestudies
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
-0,7
8,0
-0,7
metformine
(-0,8, -0,5)
(N=453)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
-0,7
8,1
-0,9
pioglitazon
(-0,9, -0,5)
(N=163)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
-0,6
8,4
-0,3
glimepiride
(-0,8, -0,3)
(N=102)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
-0,9
8,3
-0,6
glimepiride + metformine
(-1,1, -0,7)
(N=115)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
-0,7
toegevoegd aan eerder ingesteld
8,8
-1,2
(-1,0, -0,5)
pioglitazon + metformine#
(N=152)
Aanvangsbehandeling 2 dd:
Sitagliptine 50 mg + metformine
-1,6
8,8
-1,4
500 mg
(-1,8, -1,3)
(N=183)
Aanvangsbehandeling 2 dd:
Sitagliptine 50 mg + metformine
-2,1
8,8
-1,9
1000 mg
(-2,3, -1,8)
(N=178)
Sitagliptine 100 mg 1 dd
toegevoegd aan eerder ingesteld
-0,6,¶
8,7
-0,6¶
insuline (+/- metformine)
(-0,7, -0,4)
(N=305)
* All Patients Treated Population (een intention-to-treat-analyse).
Kleinste-kwadraten-gemiddelden aangepast voor status eerdere antihyperglykemische therapie en baselinewaarde.
p < 0,001 vs. placebo of placebo + combinatiebehandeling.
§ HbA1c (%) in week 18.
HbA1c (%) in week 24.
# HbA1c (%) in week 26.
¶ Kleinste-kwadraten-gemiddelde aangepast voor gebruik van metformine bij Bezoek 1 (ja/nee), gebruik van insuline bij
Bezoek 1 (voorgemengd vs. niet-voorgemengd [middellang- of langwerkend]), en baselinewaarde. Interacties van
behandeling per stratum (gebruik metformine en insuline) waren niet significant (p > 0,10).
Er is een 24-weeks, met actieve stof (metformine) gecontroleerd onderzoek opgezet om de
werkzaamheid en veiligheid te beoordelen van sitagliptine 100 mg 1 dd (N=528) vs. metformine
(N=522) bij patiënten met onvoldoende glucoseregulatie met dieet en lichaamsbeweging en die geen
antihyperglykemische behandeling kregen (minstens 4 maanden geen behandeling). De gemiddelde
In een onderzoek waarin de werkzaamheid en veiligheid van de toevoeging van sitagliptine 100 mg
1 dd of glipizide (een sulfonylureumderivaat) werden vergeleken bij patiënten met onvoldoende
glykemische controle op monotherapie met metformine, was sitagliptine vergelijkbaar met glipizide
voor wat betreft verlaging van het HbA1c. De gemiddelde dosis glipizide die in de comparatorgroep
werd gebruikt, was 10 mg/dag, waarbij ongeveer 40 % van de patiënten tijdens de hele studie een
dosis glipizide van 5 mg/dag nodig had. Maar in de sitagliptinegroep stopten meer patiënten wegens
gebrek aan effect dan in de glipizidegroep. Met sitagliptine behandelde patiënten hadden een
significante gemiddelde verlaging ten opzichte van de uitgangswaarde van het lichaamsgewicht versus
een significante gewichtstoename bij patiënten die glipizide kregen (-1,5 vs. +1,1 kg). In dit
onderzoek werd de pro-insuline/insulineratio, een marker van de doelmatigheid van de synthese en
afgifte van insuline, bij behandeling met sitagliptine beter en met glipizide slechter. De incidentie van
hypoglykemie in de sitagliptinegroep (4,9 %) was significant lager dan die in de glipizidegroep
(32,0 %).
Een 24 weken durend placebogecontroleerd onderzoek bij 660 patiënten werd opgezet om het
insulinesparend effect en de veiligheid te beoordelen van sitagliptine (100 mg 1 dd) toegevoegd aan
insuline glargine met of zonder metformine (minstens 1500 mg) tijdens een intensivering van de
insulinetherapie. De baseline HbA1c was 8,74 % en de baseline insulinedosis was 37 IE/dag. De
patiënten kregen de instructie om hun insuline glarginedosering te titreren op basis van de nuchtere
glucosewaarden gemeten met een vingerprik. Op week 24 was de toename in dagelijkse insulinedosis
19 IE/dag in de groep die met sitagliptine werd behandeld en 24 IE/dag in de placebogroep. De
afname in HbA1c voor patiënten behandeld met sitagliptine en insuline (met of zonder metformine)
was -1,31 % vergeleken met -0,87 % voor de patiënten die met placebo en insuline (met of zonder
metformine) werden behandeld, een verschil van -0,45 % [95 % BI: -0,60, -0,29]. De incidentie van
hypoglykemie was 25,2 % voor de patiënten op sitagliptine en insuline (met of zonder metformine) en
36,8 % voor patiënten op placebo en insuline (met of zonder metformine). Het verschil werd
grotendeels veroorzaakt door een hoger percentage patiënten in de placebogroep dat 3 of meer
episoden van hypoglykemie ondervond (9,4 versus 19,1 %). Er was geen verschil in de incidentie van
ernstige hypoglykemie.
Bij patiënten met een matige tot ernstige nierfunctiestoornis is een onderzoek verricht waarin
sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd werd vergeleken met glipizide 2,5 tot 20 mg/dag. Aan dit onderzoek
namen 423 patiënten met een chronische nierfunctiestoornis deel (geschatte glomerulaire
filtratiesnelheid < 50 ml/min). Na 54 weken was de gemiddelde verlaging t.o.v. baseline in HbA1c,
-0,76 % met sitagliptine en -0,64 % met glipizide (per-protocolanalyse). In dit onderzoek waren de
werkzaamheid en het veiligheidsprofiel van sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd over het algemeen
vergelijkbaar met die welke zijn waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een
normale nierfunctie. De incidentie van hypoglykemie in de sitagliptinegroep (6,2 %) was significant
lager dan in de glipizidegroep (17,0 %). Er was ook een significant verschil tussen de groepen ten
aanzien van verandering in lichaamsgewicht t.o.v. baseline (sitagliptine -0,6 kg; glipizide +1,2 kg).
In een ander onderzoek is sitagliptine 25 mg 1 dd vergeleken met glipizide 2,5 tot 20 mg/dag bij
129 patiënten met ESRD die gedialyseerd werden. Na 54 weken was de gemiddelde verlaging t.o.v.
baseline in HbA1c -0,72 % met sitagliptine en -0,87 % met glipizide. In dit onderzoek waren de
werkzaamheid en het veiligheidsprofiel van sitagliptine 25 mg 1 dd over het algemeen vergelijkbaar
met die welke zijn waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een normale
In een ander onderzoek bij 91 patiënten met type 2-diabetes en een chronische nierfunctiestoornis
(creatinineklaring < 50 ml/min) waren de veiligheid en verdraagbaarheid van behandeling met
sitagliptine 25 of 50 mg 1 dd over het algemeen vergelijkbaar met placebo. Daarnaast waren na
12 weken de gemiddelde verlagingen van het HbA1c (sitagliptine -0,59 %; placebo -0,18 %) en FPG
(sitagliptine -1,42 mmol/l; placebo -0,17 mmol/l) over het algemeen vergelijkbaar met die welke zijn
waargenomen in andere monotherapiestudies bij patiënten met een normale nierfunctie (zie
rubriek 5.2).
TECOS was een gerandomiseerd onderzoek uitgevoerd bij 14.671 patiënten in de 'intention-to-treat'-
populatie met een HbA1c van 6,5 tot 8,0 % bij wie cardiovasculaire ziekte was vastgesteld en die
werden behandeld met sitagliptine (7332) 100 mg per dag (of 50 mg per dag indien de uitgangswaarde
voor eGFR 30 en < 50 ml/min/1,73 m2 was) of met placebo (7339) als aanvulling op de regionale
standaardzorg voor HbA1c en cardiovasculaire risicofactoren. Patiënten met een eGFR van
< 30 ml/min/1,73 m2 mochten niet aan het onderzoek deelnemen. In de onderzoekspopulatie waren
2004 patiënten in de leeftijd van 75 en 3324 patiënten met een nierfunctiestoornis
(eGFR < 60 ml/min/1,73 m2).
Tijdens het onderzoek was het totale geschatte gemiddelde (SD) verschil in HbA1c tussen de
sitagliptinegroep en de placebogroep 0,29 % (0,01), 95 %-BI (-0,32; -0,27); p < 0,001.
Het primaire cardiovasculaire eindpunt was een samenstelling van het eerste optreden van
cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct, niet-fatale beroerte of ziekenhuisopname voor
instabiele angina pectoris. Secundaire cardiovasculaire eindpunten waren onder andere het eerste
optreden van cardiovasculaire dood, niet-fataal myocardinfarct of niet-fatale beroerte; het eerste
optreden van de individuele onderdelen van de primaire samenstelling; overlijden, door welke
oorzaak dan ook; en ziekenhuisopname voor congestief hartfalen.
Na een mediane follow-upperiode van 3 jaar werd het risico op ernstige ongewenste cardiovasculaire
voorvallen of het risico op ziekenhuisopname voor hartfalen niet hoger door het gebruik van
sitagliptine wanneer dit als aanvulling op de standaardzorg werd gegeven, in vergelijking met de
standaardzorg zonder sitagliptine bij patiënten met diabetes type 2 (tabel 3).
Tabel 3. Percentages van samengestelde cardiovasculaire uitkomsten en belangrijke secundaire
uitkomsten

sitagliptine 100 mg
placebo
Inciden-
Incidentie
tiecijfers
cijfers
per 100
per 100
patiënt-
patiënt-
Hazardratio
p-
jaren*
N (%)
jaren*
(95 %-BI)
waarde
N (%)
Analyse in de 'intention-to-treat'-populatie
Aantal patiënten
7332
7339
Primair samengesteld eindpunt
(cardiovasculaire dood, niet-
fataal myocardinfarct, niet-fatale
beroerte of ziekenhuisopname
voor instabiele angina pectoris)
839 (11,4)
4,1
851 (11,6)
4,2
0,98 (0,89-1,08)
< 0,001
Secundair samengesteld eindpunt
(cardiovasculaire dood, niet-
fataal myocardinfarct of niet-
fatale beroerte)
745 (10,2)
3,6
746 (10,2)
3,6
0,99 (0,89-1,10)
< 0,001

placebo
Inciden-
Incidentie
tiecijfers
cijfers
per 100
per 100
patiënt-
patiënt-
Hazardratio
p-
jaren*
N (%)
jaren*
(95 %-BI)
waarde
N (%)
Secundaire uitkomst
Cardiovasculaire dood
380 (5,2)
1,7
366 (5,0)
1,7
1,03 (0,89-1,19)
0,711
Alle myocardinfarcten (fataal en
niet-fataal)
300 (4,1)
1,4
316 (4,3)
1,5
0,95 (0,81-1,11)
0,487
Alle beroertes (fataal en niet-
fataal)
178 (2,4)
0,8
183 (2,5)
0,9
0,97 (0,79-1,19)
0,760
Ziekenhuisopname voor
instabiele angina pectoris
116 (1,6)
0,5
129 (1,8)
0,6
0,90 (0,70-1,16)
0,419
Overlijden, door welke oorzaak
dan ook
547 (7,5)
2,5
537 (7,3)
2,5
1,01 (0,90-1,14)
0,875
Ziekenhuisopname voor
hartfalen
228 (3,1)
1,1
229 (3,1)
1,1
1,00 (0,83-1,20)
0,983
* Incidentiecijfer per 100 patiëntjaren is berekend als 100 × (totaal aantal patiënten met 1 voorval tijdens in aanmerking
komende blootstellingsperiode per totaal aantal patiëntjaren van follow-upperiode).
Op basis van een Cox-model dat is gestratificeerd naar regio. Voor samengestelde eindpunten komt de p-waarde overeen
met een 'non-inferiority'-test die moet aantonen dat de hazardratio lager is dan 1,3. Voor alle andere eindpunten komen de
p-waarden overeen met een test voor verschillen in hazardcijfers.
De analyse van ziekenhuisopname voor hartfalen werd aangepast voor een voorgeschiedenis van hartfalen bij aanvang van
het onderzoek.
Pediatrische patiënten
Een 54 weken durend dubbelblind onderzoek werd uitgevoerd om de werkzaamheid en veiligheid van
sitagliptine 100 mg eenmaal daags te evalueren bij pediatrische patiënten (10 tot en met 17 jaar) met
type 2-diabetes die ten minste 12 weken geen antihyperglykemische behandeling hadden gehad (met
HbA1c 6,5 % tot 10 %) of die ten minste 12 weken een stabiele dosis insuline gebruikten (HbA1c 7 %
tot 10 %). Patiënten werden gerandomiseerd naar sitagliptine 100 mg eenmaal daags of placebo met
een duur van 20 weken.
Het gemiddelde HbA1c bij aanvang was 7,5 %. Behandeling met sitagliptine 100 mg zorgde niet voor
een significante verbetering in HbA1c na 20 weken. De verlaging in HbA1c bij patiënten die met
sitagliptine behandeld werden (n = 95) was 0,0 % vergeleken met 0,2 % bij patiënten die placebo
kregen (n = 95), een verschil van -0,2 % (95 %-BI: -0,7; 0,3). Zie rubriek 4.2.
5.2 Farmacokinetische eigenschappen
Absorptie
Na orale toediening van een dosis van 100 mg aan gezonde proefpersonen werd sitagliptine snel
geabsorbeerd, waarbij de piekplasmaconcentraties (mediane Tmax) 1 tot 4 uur na de dosis optraden; het
gemiddelde plasma-AUC van sitagliptine was 8,52 M·u, de Cmax was 950 nM. De absolute
biologische beschikbaarheid van sitagliptine is ongeveer 87 %. Omdat toediening van sitagliptine met
een vetrijke maaltijd geen effect had op de farmacokinetiek, kan Januvia met of zonder voedsel
worden toegediend.
De plasma-AUC van sitagliptine nam op dosisproportionele wijze toe. Dosisproportionaliteit werd
niet vastgesteld voor Cmax en C24uur (Cmax nam meer dan dosisproportioneel toe en C24uur nam minder
dan dosisproportioneel toe).
Distributie
Het gemiddelde verdelingsvolume in steady state na een eenmalige intraveneuze dosis sitagliptine
100 mg aan gezonde proefpersonen is ongeveer 198 liter. De fractie van reversibel aan plasma-
eiwitten gebonden sitagliptine is gering (38 %).
Na een orale, met 14C gelabelde dosis sitagliptine werd ongeveer 16 % van de radioactiviteit als
metabolieten van sitagliptine uitgescheiden. Zes metabolieten werden in sporenconcentraties
gedetecteerd en dragen naar verwachting niet bij aan de DPP-4-remmende activiteit van sitagliptine in
het plasma. Uit onderzoek in vitro bleek dat het enzym dat primair verantwoordelijk voor het beperkte
metabolisme van sitagliptine, CYP3A4 was, met een bijdrage van CYP2C8.
Uit gegevens in vitro bleek dat sitagliptine geen remmer is van de CYP-isozymen CYP3A4, 2C8, 2C9,
2D6, 1A2, 2C19 of 2B6, en geen inductor is van CYP3A4 en CYP1A2.
Eliminatie
Na toediening van een orale, met 14C gelabelde dosis sitagliptine aan gezonde proefpersonen, werd
ongeveer 100 % van de toegediende radioactiviteit binnen een week na toediening met de feces
(13 %) of urine (87 %) uitgescheiden. De schijnbare terminale T1/2 na een orale dosis sitagliptine
100 mg was ongeveer 12,4 uur. Accumulatie van sitagliptine na meermalige doses is slechts
minimaal. De renale klaring was ongeveer 350 ml/min.
Eliminatie van sitagliptine vindt primair via renale excretie plaats waarbij actieve tubulaire secretie
een rol speelt. Sitagliptine is een substraat voor human organic anion transporter-3 (hOAT-3), dat
betrokken kan zijn bij de renale uitscheiding van sitagliptine. De klinische relevantie van hOAT-3 in
het transport van sitagliptine is niet vastgesteld. Sitagliptine is ook een substraat van p-glycoproteïne,
dat betrokken kan zijn bij de regulering van de renale eliminatie van sitagliptine. Maar ciclosporine,
een p-glycoproteïneremmer, verminderde de renale klaring van sitagliptine niet. Sitagliptine is geen
substraat voor OCT2 of OAT1 of PEPT1/2-transporters. In vitro gaf sitagliptine bij therapeutisch
relevante plasmaconcentraties geen remming van het door OAT3 (IC50=160 µM) of p-glycoproteïne
(tot 250 µM) gemedieerd transport. In een klinisch onderzoek had sitagliptine een gering effect op de
plasmaconcentraties digoxine, wat erop wijst dat sitagliptine een lichte remmer van p-glycoproteïne
kan zijn.
Kenmerken bij patiënten
De farmacokinetiek van sitagliptine was bij gezonde proefpersonen en bij patiënten met type 2-
diabetes over het algemeen vergelijkbaar.
Nierfunctiestoornis
Er is een open-labelonderzoek met eenmalige doses verricht om de farmacokinetiek van een
verminderde dosis sitagliptine (50 mg) te beoordelen bij patiënten met wisselende mate van
chronische nierfunctiestoornis in vergelijking met normale gezonde proefpersonen. De studie omvatte
patiënten met lichte, matige en ernstige nierfunctiestoornis, evenals patiënten met eindstadium
nierfalen (ESRD) die hemodialyse ondergingen. Daarnaast zijn de effecten onderzocht van een
nierfunctiestoornis op de farmacokinetiek van sitagliptine bij patiënten met type 2-diabetes en een
lichte, matige of ernstige nierfunctiestoornis (waaronder ESRD) met behulp van analyses van de
farmacokinetiek van de populatie.
Vergeleken met normale gezonde proefpersonen uit de controlegroep was bij patiënten met een lichte
nierfunctiestoornis (GFR 60 tot < 90 ml/min) en een matige nierfunctiestoornis (GFR 45 tot
< 60 ml/min) de plasma-AUC van sitagliptine respectievelijk ongeveer 1,2 keer en 1,6 keer verhoogd.
Omdat verhogingen van deze omvang niet klinisch relevant zijn, is een aanpassing van de dosering bij
deze patiënten niet nodig.
Bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis (GFR 30 tot < 45 ml/min) was de plasma-AUC van
sitagliptine ongeveer 2 keer verhoogd, en ongeveer 4 keer bij patiënten met een ernstige
nierfunctiestoornis (GFR < 30 ml/min), waaronder patiënten met ESRD die hemodialyse ondergingen.
Leverfunctiestoornis
Voor patiënten met een lichte of matige leverfunctiestoornis (Child-Pugh-score 9) hoeft de dosis
Januvia niet te worden aangepast. Er is geen klinische ervaring bij patiënten met een ernstige
leverfunctiestoornis (Child-Pugh-score > 9). Maar omdat sitagliptine vooral renaal wordt
uitgescheiden, wordt niet verwacht dat een ernstige leverfunctiestoornis van invloed is op de
farmacokinetiek van sitagliptine.
Ouderen
De dosis hoeft niet op grond van leeftijd te worden aangepast. Leeftijd had op grond van een
populatieanalyse van farmacokinetische gegevens uit Fase I en Fase II geen klinisch significante
invloed op de farmacokinetiek van sitagliptine. Oudere proefpersonen (65 tot 80 jaar) hadden een
ongeveer 19 % hogere plasmaconcentratie sitagliptine dan jongere proefpersonen.
Pediatrische patiënten
De farmacokinetiek van sitagliptine (enkele dosis van 50 mg, 100 mg of 200 mg) werd onderzocht bij
pediatrische patiënten (10 tot en met 17 jaar) met type 2-diabetes. In deze populatie was de voor dosis
aangepaste plasma-AUC van sitagliptine ongeveer 18 % lager vergeleken met volwassen patiënten
met type 2-diabetes bij een dosis van 100 mg. Dit wordt niet beschouwd als een verschil van klinische
betekenis vergeleken met volwassen patiënten gebaseerd op de vlakke PK/PD-relatie tussen de doses
van 50 mg en 100 mg. Er zijn geen onderzoeken met sitagliptine uitgevoerd bij kinderen jonger dan
10 jaar.
Andere kenmerken van patiënten
De dosis hoeft niet op grond van geslacht, ras of queteletindex (BMI) te worden aangepast. Deze
kenmerken hadden op grond van een samengestelde analyse van farmacokinetische gegevens uit
Fase I en een populatieanalyse van farmacokinetische gegevens uit Fase I en Fase II geen klinisch
significant effect op de farmacokinetiek van sitagliptine.
5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Bij knaagdieren werd bij een systemische blootstelling die 58 maal hoger was dan die bij de mens,
renale en hepatische toxiciteit waargenomen, terwijl het geen-effectniveau op 19 maal de blootstelling
bij de mens bleek te liggen. Bij ratten werden bij een blootstelling die 67 maal hoger was dan de
klinische blootstelling, afwijkingen aan de snijtanden waargenomen; het geen-effectniveau voor deze
bevinding was in het 14-weekse onderzoek bij ratten 58-voudig. De relevantie van deze bevindingen
voor mensen is niet bekend. Voorbijgaande, met de behandeling samenhangende fysieke tekenen,
waarvan sommige op neurale toxiciteit duidden, zoals ademen door open mond, speekselvloed, witte
schuimachtige emesis, ataxie, trillen, verminderde activiteit en/of gebogen houding werden bij honden
waargenomen bij een blootstelling van ongeveer 23 maal de klinische blootstelling. Daarnaast werd
ook zeer lichte tot lichte degeneratie van skeletspieren histologisch waargenomen bij doses die
leidden tot een systemische blootstelling van ongeveer 23 maal die bij de mens. Een geen-effectniveau
voor deze bevindingen werd gevonden bij een 6-voudige blootstelling van het klinische
blootstellingsniveau.
Van sitagliptine is in het preklinisch onderzoek geen genotoxiciteit vastgesteld. Sitagliptine was bij
muizen niet carcinogeen. Bij ratten was er bij een systemische blootstelling die 58 maal hoger was
dan die bij de mens, een verhoogde incidentie van hepatische adenomen en carcinomen. Omdat
hepatotoxiciteit blijkt te correleren met inductie van hepatische neoplasie bij ratten, was deze
verhoogde incidentie van hepatische tumoren bij ratten waarschijnlijk secundair aan chronische
levertoxiciteit bij deze hoge dosis. Vanwege de hoge veiligheidsmarge (19-voudig bij dit geen-
Er werden bij mannetjes- en vrouwtjesratten die vóór en tijdens de paringsperiode sitagliptine kregen,
geen ongunstige effecten op de vruchtbaarheid waargenomen.
In een onderzoek naar pre-/postnatale ontwikkeling bij ratten gaf sitagliptine geen bijwerkingen te
zien.
Onderzoek naar reproductietoxiciteit gaf een lichte, met de behandeling samenhangende verhoogde
incidentie van foetale ribdeformaties (ontbrekende, hypoplastische of golvende ribben) te zien in de
nakomelingen van ratten bij een systemische blootstelling die meer dan 29 maal hoger was dan die bij
de mens. Maternale toxiciteit werd bij konijnen gezien bij meer dan 29 maal de blootstelling bij de
mens. Gezien de hoge veiligheidsmarges suggereren deze bevindingen geen relevant risico voor de
voortplanting bij de mens. Sitagliptine wordt bij zogende ratten in aanzienlijke hoeveelheden in de
moedermelk uitgescheiden (melk/plasmaratio 4:1).
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen
Tabletkern:
microkristallijne cellulose (E460)
calciumwaterstoffosfaat, watervrij (E341)
natriumcroscarmellose (E468)
magnesiumstearaat (E470b)
natriumstearylfumaraat
Filmomhulling:
poly(vinylalcohol)
macrogol 3350
talk (E553b)
titaandioxide (E171)
rood ijzeroxide (E172)
geel ijzeroxide (E172)
6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.
6.3 Houdbaarheid
3 jaar.
6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Ondoorzichtige blisterverpakkingen (PVC/PE/PVDC en aluminium). Verpakkingen van 14, 28, 30,
56, 84, 90 of 98 filmomhulde tabletten en 50 x 1 filmomhulde tabletten in geperforeerde
eenheidsblisterverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/001
EU/1/07/383/002
EU/1/07/383/003
EU/1/07/383/004
EU/1/07/383/005
EU/1/07/383/006
EU/1/07/383/019
EU/1/07/383/020
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/007
EU/1/07/383/008
EU/1/07/383/009
EU/1/07/383/010
EU/1/07/383/011
EU/1/07/383/012
EU/1/07/383/021
EU/1/07/383/022
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/013
EU/1/07/383/014
EU/1/07/383/015
EU/1/07/383/016
EU/1/07/383/017
EU/1/07/383/018
EU/1/07/383/023
EU/1/07/383/024
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 21 maart 2007
Datum van laatste verlenging: 23 februari 2012
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.

A.
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR
VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL


FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant(en) verantwoordelijk voor vrijgifte
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK

Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel.
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN

Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL


Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen RMP-
aanpassingen.
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau;
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.

ETIKETTERING EN BIJSLUITER

BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 25 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING

NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/001 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/002 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/019 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/003 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/004 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/020 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/005 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/006 50 x 1 filmomhulde tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 25 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN

BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 25 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN

MSD
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE

BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 50 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/007 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/008 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/021 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/009 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/010 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/022 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/011 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/012 50 x 1 filmomhulde tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 50 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC

BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 50 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN

MSD
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE

BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Elke tablet bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat overeenkomend met 100 mg sitagliptine.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
14 filmomhulde tabletten
28 filmomhulde tabletten
30 filmomhulde tabletten
56 filmomhulde tabletten
84 filmomhulde tabletten
90 filmomhulde tabletten
98 filmomhulde tabletten
50 x 1 filmomhulde tabletten
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Oraal gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP

BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/07/383/013 14 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/014 28 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/023 30 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/015 56 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/016 84 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/024 90 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/017 98 filmomhulde tabletten
EU/1/07/383/018 50 x 1 filmomhulde tabletten
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE IN BRAILLE
januvia 100 mg
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC

BLISTERVERPAKKINGEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Januvia 100 mg tabletten
sitagliptine
2.
NAAM VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL
BRENGEN

MSD
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
OVERIGE

Januvia 25 mg filmomhulde tabletten
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten

Januvia 100 mg filmomhulde tabletten
sitagliptine
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat innemen want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
-
Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Januvia en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe neemt u dit middel in?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Januvia en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Januvia bevat de werkzame stof sitagliptine die behoort tot een klasse geneesmiddelen die DPP-4-
remmers (dipeptidylpeptidase-4-remmers) worden genoemd. Deze geneesmiddelen verlagen het
bloedsuikergehalte bij volwassen patiënten met type 2-diabetes mellitus (suikerziekte).
Dit geneesmiddel helpt de hoeveelheid insuline die na een maaltijd wordt aangemaakt te verhogen en
vermindert de hoeveelheid suiker die door het lichaam wordt aangemaakt.
Uw arts heeft dit geneesmiddel voorgeschreven om uw bloedsuikergehalte te verlagen; uw
bloedsuikergehalte is te hoog omdat u aan type 2-diabetes lijdt. Dit geneesmiddel kan alleen worden
gebruikt of in combinatie met bepaalde andere geneesmiddelen (insuline, metformine,
sulfonylureumderivaten of glitazonen) die het bloedsuikergehalte verlagen en die u mogelijk al voor
uw diabetes gebruikt samen met een dieet en schema voor lichaamsbeweging.
Wat is type 2-diabetes?
Type 2-diabetes is een aandoening waarbij uw lichaam onvoldoende insuline aanmaakt en waarbij de
insuline die uw lichaam wel aanmaakt, niet zo goed werkt als zou moeten. Uw lichaam kan ook te
veel suiker maken. Als dat gebeurt, hoopt deze suiker (glucose) zich in het bloed op. Dat kan tot
ernstige medische problemen leiden zoals hartziekten, nierziekten, blindheid en amputatie.
2.
Wanneer mag u dit middel niet innemen of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet innemen?
-
U bent allergisch voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Er zijn bij patiënten die Januvia kregen, gevallen van ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis)
gemeld (zie rubriek 4).
Als u een van de volgende aandoeningen heeft of heeft gehad, moet u dat uw arts melden:
-
een aandoening van de alvleesklier (zoals pancreatitis)
-
galstenen, alcoholafhankelijkheid of een zeer hoge concentratie triglyceriden (een vorm van
vet) in uw bloed. Deze aandoeningen kunnen de kans vergroten dat u pancreatitis krijgt (zie
rubriek 4)
-
type 1-diabetes
-
diabetische ketoacidose (een complicatie van diabetes met een hoog bloedsuikergehalte, snel
gewichtsverlies, misselijkheid of braken)
-
nierproblemen die u heeft of heeft gehad
-
een allergische reactie op Januvia (zie rubriek 4).
Dit geneesmiddel zal waarschijnlijk geen laag bloedsuikergehalte veroorzaken, want het werkt niet als
uw bloedsuikergehalte laag is. Maar als dit geneesmiddel wordt gebruikt in combinatie met een
sulfonylureumderivaat of met insuline, kan een laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie) optreden. Het
kan zijn dat uw arts de dosis van het sulfonylureumderivaat of de insuline verlaagt.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
Dit geneesmiddel mag niet gebruikt worden door kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het werkt niet bij
kinderen en jongeren tussen 10 en 17 jaar. Het is niet bekend of dit geneesmiddel veilig is en werkt bij
gebruik bij kinderen jonger dan 10 jaar.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Gebruikt u naast Januvia nog andere geneesmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de
mogelijkheid dat u binnenkort andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts of
apotheker.
Vertel het uw arts met name als u digoxine (een geneesmiddel om onregelmatige hartslag en andere
hartproblemen te behandelen) gebruikt. Wanneer u digoxine samen met Januvia gebruikt, kan het
nodig zijn om het digoxinegehalte in uw bloed te controleren.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt. U mag dit geneesmiddel niet
tijdens de zwangerschap innemen.
Het is niet bekend of dit geneesmiddel bij de mens in de moedermelk terechtkomt. Als u borstvoeding
geeft of van plan bent borstvoeding te geven, mag u dit geneesmiddel niet innemen.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Dit geneesmiddel heeft geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om
machines te gebruiken. Duizeligheid en slaperigheid zijn echter gemeld. Dit kan invloed hebben op
uw rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken.
Gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met geneesmiddelen die sulfonylureumderivaten worden
genoemd, of met insuline kan een laag bloedsuikergehalte (hypoglykemie) veroorzaken. Dit kan
invloed hebben op uw rijvaardigheid, uw vermogen om machines te gebruiken of te werken zonder
een vast steunpunt.
Januvia bevat natrium
Dit middel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per tablet, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is.

Hoe neemt u dit middel in?
Neem dit geneesmiddel altijd in precies zoals uw arts of apotheker u dat heeft verteld. Twijfelt u over
het juiste gebruik? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
De gebruikelijk aanbevolen dosis is:
-
1 filmomhulde tablet 100 mg
-
1x per dag
-
via de mond
Als u nierproblemen heeft, dan kan het zijn dat uw arts lagere doses voorschrijft (zoals 25 mg of
50 mg).
U kunt dit geneesmiddel met of zonder voedsel en drank innemen.
Uw arts kan dit geneesmiddel als enig middel voorschrijven of met bepaalde andere geneesmiddelen
die het bloedsuikergehalte verlagen.
Dieet en lichaamsbeweging kunnen uw lichaam helpen de bloedglucose beter te gebruiken. Het is
belangrijk om de adviezen van uw arts voor dieet en lichaamsbeweging op te volgen zolang als u
Januvia inneemt.
Heeft u te veel van dit middel ingenomen?
Als u meer dan de voorgeschreven dosis van dit geneesmiddel heeft ingenomen, neem dan direct
contact op met uw arts.
Bent u vergeten dit middel in te nemen?
Als u een dosis heeft overgeslagen, neem deze dan in zodra u hieraan denkt. Als u er niet aan denkt
totdat het tijd is voor uw volgende dosis, sla dan de gemiste dosis over en ga door met het normale
schema. Neem geen dubbele dosis om een vergeten dosis in te halen.
Als u stopt met het innemen van dit middel
Blijf dit geneesmiddel innemen voor zolang als uw arts het voorschrijft zodat uw bloedsuikergehalte
onder controle blijft. U mag niet met dit geneesmiddel stoppen zonder overleg met uw arts.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts
of apotheker.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken.
STOP met het gebruik van Januvia en neem onmiddellijk contact op met een arts als u een van de
volgende ernstige bijwerkingen bemerkt:
Ernstige en aanhoudende buikpijn (maagstreek) die zou kunnen uitstralen naar uw rug, met of
zonder misselijkheid en braken, omdat dit verschijnselen kunnen zijn van een ontstoken
alvleesklier (pancreatitis).
Als u een ernstige allergische reactie krijgt (frequentie niet bekend), waaronder uitslag, netelroos
(galbulten), blaren op de huid/afschilferende huid en zwelling van het gezicht, de lippen, tong en keel
waardoor ademen of slikken moeilijk kan zijn, stop dan met het gebruik van dit geneesmiddel en bel
direct uw arts. Uw arts kan een geneesmiddel voor de behandeling van de allergische reactie en een
ander geneesmiddel voor de diabetes voorschrijven.
Sommige patiënten hebben verschillende soorten maagklachten gekregen toen ze waren begonnen met
een combinatie van sitagliptine en metformine (frequentie is vaak).
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine in combinatie met een sulfonylureumderivaat
en metformine de volgende bijwerkingen gekregen:
Zeer vaak (komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers): laag bloedsuikergehalte
Vaak: verstopping.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine en pioglitazon de volgende bijwerkingen
gekregen:
Vaak: winderigheid, zwelling van de handen of benen.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine in combinatie met pioglitazon en metformine
de volgende bijwerkingen gekregen:
Vaak: zwelling van de handen of benen.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van sitagliptine met insuline (met of zonder metformine) de
volgende bijwerkingen gekregen:
Vaak: griep
Soms: droge mond.
Sommige patiënten hebben bij gebruik van alleen sitagliptine in klinische studies of alleen sitagliptine
en/of samen met andere diabetesgeneesmiddelen na het op de markt komen, de volgende bijwerkingen
gekregen:
Vaak: laag bloedsuikergehalte, hoofdpijn, bovensteluchtweginfectie, verstopte neus of loopneus en
keelpijn, chronische gewrichtsaandoening (osteoartritis), pijn in arm of been
Soms: duizeligheid, verstopping, jeuk
Zelden: verminderd aantal bloedplaatjes
Frequentie niet bekend: nierproblemen (waarvoor soms dialyse nodig kan zijn), braken, gewrichtspijn,
spierpijn, rugpijn, interstitiële longziekte, bulleus pemfigoïd (een soort blaren op de huid).
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V. Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op de
blisterverpakking en de doos na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand
is de uiterste houdbaarheidsdatum.
Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities.
Spoel geneesmiddelen niet door de gootsteen of de wc en gooi ze niet in de vuilnisbak.

6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
-
De werkzame stof in dit middel is sitagliptine:
Elke Januvia 25 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 25 mg sitagliptine.
Elke Januvia 50 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 50 mg sitagliptine.
Elke Januvia 100 mg filmomhulde tablet (tablet) bevat sitagliptinefosfaatmonohydraat,
overeenkomend met 100 mg sitagliptine.
-
De andere stoffen in dit middel zijn:
Tabletkern: microkristallijne cellulose (E460), watervrij calciumwaterstoffosfaat (E341),
natriumcroscarmellose (E468), magnesiumstearaat (E470b) en natriumstearylfumaraat.
Filmomhulling van de tablet: poly(vinylalcohol), macrogol 3350, talk (E553b),
titaandioxide (E171), rood ijzeroxide (E172) en geel ijzeroxide (E172).
Hoe ziet Januvia eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
-
Januvia 25 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, roze filmomhulde tabletten met aan één zijde
`221'.
-
Januvia 50 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, licht beige filmomhulde tabletten met aan één
zijde `112'.
-
Januvia 100 mg filmomhulde tabletten zijn ronde, beige filmomhulde tabletten met aan één
zijde `277'.
Ondoorzichtige blisterverpakkingen (PVC/PE/PVDC en aluminium). Verpakkingen van 14, 28, 30,
56, 84, 90 of 98 filmomhulde tabletten en 50 x 1 filmomhulde tabletten in geperforeerde
eenheidsblisterverpakkingen.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Merck Sharp & Dohme B.V.
Waarderweg 39
2031 BN Haarlem
Nederland
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
Belgique/België/Belgien
Lietuva
MSD Belgium
UAB Merck Sharp & Dohme
Tél/Tel: +32(0)27766211
Tel.: +370 5 278 02 47
dpoc_belux@merck.com
msd_lietuva@merck.com

Luxembourg/Luxemburg
MSD Belgium
.: +359 2 819 3737
Tél/Tel: +32(0)27766211
info-msdbg@merck.com
dpoc_belux@merck.com

Magyarország
Merck Sharp & Dohme s.r.o.
MSD Pharma Hungary Kft.
Tel.: +420 233 010 111
Tel.: +36 1 888 5300
dpoc_czechslovak@merck.com
hungary_msd@merck.com
Danmark
Malta
MSD Danmark ApS
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Tlf: +45 4482 4000
Tel: 8007 4433 (+356 99917558)
dkmail@merck.com
malta_info@merck.com
Deutschland
Nederland
MSD Sharp & Dohme GmbH
Merck Sharp & Dohme B.V.
Tel: 0800 673 673 673 (+49 (0) 89 4561 0)
Tel.: 0800 9999000 (+31 23 5153153)
e-mail@msd.de
medicalinfo.nl@merck.com
Eesti
Norge
Merck Sharp & Dohme OÜ
MSD (Norge) AS
Tel.: +372 6144 200
Tlf: +47 32 20 73 00
msdeesti@merck.com
msdnorge@msd.no
E
Österreich
MSD ....
Merck Sharp & Dohme Ges.m.b.H.
: + 30-210 98 97 300
Tel: +43 (0) 1 26 044
dpoc_greece@merck.com
msd-medizin@merck.com
España
Polska
Merck Sharp & Dohme de España, S.A.
MSD Polska Sp. z o.o.
Tel: +34 91 321 06 00
Tel.: +48 22 549 51 00
msd_info@merck.com
msdpolska@merck.com
France
Portugal
MSD France
Merck Sharp & Dohme, Lda
Tél: + 33 (0) 1 80 46 40 40
Tel: +351 21 4465700
inform_pt@merck.com
Hrvatska
România
Merck Sharp & Dohme d.o.o.
Merck Sharp & Dohme Romania S.R.L.
Tel: + 385 1 66 11 333
Tel: +4021 529 29 00
croatia_info@merck.com
msdromania@merck.com
Ireland
Slovenija
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health)
Merck Sharp & Dohme, inovativna zdravila d.o.o.
Limited
Tel: + 386 1 5204 201
Tel: +353 (0)1 2998700
msd_slovenia@merck.com
medinfo_ireland@merck.com
Ísland
Slovenská republika
Vistor hf.
Merck Sharp & Dohme, s. r. o.
Sími: +354 535 7000
Tel.: +421 2 58282010
dpoc_czechslovak@merck.com

Suomi/Finland
MSD Italia S.r.l.
MSD Finland Oy
Tel: +39 06 361911
Puh/Tel: +358 (0)9 804 650
medicalinformation.it@merck.com
info@msd.fi

Sverige
Merck Sharp & Dohme Cyprus Limited
Merck Sharp & Dohme (Sweden) AB
: 80000 673 (+357 22866700)
Tel: +46 77 5700488
cyprus_info@merck.com
medicinskinfo@merck.com
Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
SIA Merck Sharp & Dohme Latvija
Merck Sharp & Dohme Ireland (Human Health) Limited
Tel: +371 67364224
Tel: +353 (0)1 2998700
msd_lv@merck.com
medinfoNI@msd.com
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd
in
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.

Heb je dit medicijn gebruikt? Januvia 100 mg te vormen.

Je ervaring helpt anderen een beeld over het gebruik van Januvia 100 mg te vormen.

Deel als eerste jouw ervaring over Januvia 100 mg

Opgepast

  • Gebruik geen geneesmiddelen zonder het advies van je geneesheer
  • Vertrouw enkel de bijsluiter die meegeleverd werd met je geneesmiddel
  • Gebruik geen geneesmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is
  • Bijsluiters zijn aangeleverd door het FAGG
  • FAGG