Inflectra 100 mg

BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Één injectieflacon bevat 100 mg infliximab*. Na reconstitutie bevat elke ml 10 mg infliximab.
* Infliximab is een chimerische humaan-muriene IgG1 monoklonale antistof die wordt verkregen uit
hybridomacellen van muizen met behulp van recombinant-DNA-technologie.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie (poeder voor concentraat).
Het poeder is wit.
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Reumatoïde artritis
Inflectra, in combinatie met methotrexaat, is geïndiceerd voor de vermindering van klachten en
symptomen evenals de verbetering van het fysiek functioneren bij:
volwassen patiënten met actieve ziekte wanneer de respons op disease-modifying antirheumatic
drugs (DMARD’s), inclusief methotrexaat, onvoldoende was.
volwassen patiënten met ernstige, actieve en progressieve ziekte die niet eerder behandeld
werden met methotrexaat of andere DMARD’s.
In deze patiëntenpopulaties werd een afname van de snelheid van de progressie van de
gewrichtsbeschadiging, gemeten met röntgenfoto's, aangetoond (zie rubriek 5.1).
Ziekte van Crohn bij volwassenen
Inflectra is geïndiceerd voor:
de behandeling van matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij volwassen patiënten die
nog niet reageerden ondanks volledige en adequate behandeling met een corticosteroïd en/of een
immunosuppressivum; of bij patiënten die dergelijke therapieën niet verdragen of bij wie
dergelijke therapieën gecontra-indiceerd zijn.
de behandeling van actieve ziekte van Crohn met fistelvorming bij volwassen patiënten die nog
niet reageerden ondanks volledige en adequate behandeling met een conventionele therapie
(zoals antibiotica, drainage en immunosuppressieve therapie).
Ziekte van Crohn bij pediatrische patiënten
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve ziekte van Crohn bij kinderen en
adolescenten van 6-17 jaar die nog niet reageerden op conventionele therapieën waaronder
behandeling met een corticosteroïd, een immunomodulator en primaire voedingstherapie; of bij
pediatrische patiënten die een dergelijke behandeling niet verdragen of bij wie dergelijke therapieën
gecontra-indiceerd zijn. Infliximab is alleen onderzocht in combinatie met conventionele
immunosuppressieve therapie.
2
Colitis ulcerosa (UC) bij volwassenen
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij
volwassen patiënten die niet voldoende reageerden op een conventionele therapie met inbegrip van
corticosteroïden en 6-mercaptopurine (6-MP) of azathioprine (AZA), of die dergelijke therapieën niet
verdragen of bij wie een medische contra-indicatie bestaat voor dergelijke therapieën.
Colitis ulcerosa bij pediatrische patiënten
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstig actieve colitis ulcerosa bij kinderen en
adolescenten van 6-17 jaar die niet voldoende reageerden op conventionele therapie met inbegrip van
corticosteroïden en 6-MP of AZA, of die dergelijke therapieën niet verdragen of bij wie een medische
contra-indicatie bestaat voor dergelijke therapieën.
Spondylitis ankylosans
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve spondylitis ankylosans bij volwassen
patiënten die onvoldoende reageerden op een conventionele therapie.
Arthritis psoriatica
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van actieve en progressieve arthritis psoriatica bij
volwassen patiënten wanneer de respons op voorafgaande therapie met DMARD’s onvoldoende was.
Inflectra moet worden toegediend
in combinatie met methotrexaat
of alleen bij patiënten die intolerantie vertonen voor methotrexaat of bij wie methotrexaat
gecontra-indiceerd is.
Infliximab bleek het fysiek functioneren bij patiënten met arthritis psoriatica te verbeteren, en de
snelheid van progressie van perifere gewrichtsbeschadiging te verminderen, gemeten met
röntgenfoto’s bij patiënten met polyarticulaire symmetrische subtypen van de ziekte (zie rubriek 5.1).
Psoriasis
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassen
patiënten die niet reageerden op een andere systemische therapie met inbegrip van ciclosporine,
methotrexaat of psoralen-ultraviolet A (PUVA) (zie rubriek 5.1), of bij wie een dergelijke therapie
gecontra-indiceerd is, of die een dergelijke therapie niet verdragen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met Inflectra dient te worden begonnen en gesuperviseerd door bevoegde artsen die
ervaren zijn in de diagnostiek en behandeling van reumatoïde artritis, inflammatoire
darmaandoeningen, spondylitis ankylosans, arthritis psoriatica of psoriasis. Inflectra moet intraveneus
worden toegediend. Inflectra-infusies moeten worden toegediend door bevoegde beroepsbeoefenaren
in de gezondheidszorg, getraind in het herkennen van infusiegerelateerde problemen. Patiënten die met
Inflectra behandeld worden dienen de bijsluiter en de patiëntenherinneringskaart te ontvangen.
Gedurende de behandeling met Inflectra dienen andere gelijktijdige therapieën zoals corticosteroïden
en immunosuppressiva geoptimaliseerd te zijn.
3
Dosering
Volwassenen (≥ 18 jaar)
Reumatoïde artritis
3 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 3 mg/kg, 2 en
6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken.
Inflectra moet worden toegediend in combinatie met methotrexaat.
Beschikbare gegevens wijzen erop dat de klinische respons gewoonlijk binnen 12 weken behandeling
wordt bereikt. Als een patiënt onvoldoende of niet meer reageert na deze periode, kan worden
overwogen om de dosis stapsgewijs met ongeveer 1,5 mg/kg te verhogen, tot een maximum van
7,5 mg/kg om de 8 weken. Als alternatief kan een toediening van 3 mg/kg zo vaak als om de 4 weken
worden overwogen. Als er voldoende respons wordt bereikt, moeten deze patiënten verder behandeld
worden met de geselecteerde dosis of dosisfrequentie. Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die binnen de eerste 12 weken van de behandeling of na
dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel vertonen.
Matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door een extra infusie van 5 mg/kg 2 weken
na de eerste infusie. Als de patiënt na 2 doses niet reageert, mag geen extra behandeling met
infliximab gegeven worden. Beschikbare gegevens ondersteunen een verdere behandeling met
infliximab niet bij patiënten die binnen 6 weken na de aanvangsdosis niet reageren op de behandeling.
Bij de responders zijn de alternatieve strategieën voor een voortgezette behandeling:
Onderhoud: Extra infusie van 5 mg/kg toegediend 6 weken na de aanvangsdosis, gevolgd door
infusies om de 8 weken, of
Herbehandeling: Infusie van 5 mg/kg als klachten en symptomen van de ziekte zich opnieuw
voordoen (zie ‘Herbehandeling’ hieronder en rubriek 4.4).
Hoewel vergelijkende gegevens ontbreken, wijzen beperkte gegevens bij patiënten die aanvankelijk
reageerden op 5 mg/kg, maar bij wie de respons verdween, erop dat sommige patiënten opnieuw een
klinische respons vertonen bij dosisescalatie (zie rubriek 5.1). Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die na dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel
vertonen.
Actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusies van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie. Als de patiënt na 3 doses niet reageert, mag geen extra behandeling met
infliximab gegeven worden.
Bij de responders zijn de alternatieve strategieën voor een voortgezette behandeling:
Onderhoud: Extra infusies van 5 mg/kg om de 8 weken, of
Herbehandeling: Infusie van 5 mg/kg als klachten en symptomen van de ziekte zich opnieuw
voordoen, gevolgd door infusies van 5 mg/kg om de 8 weken (zie ‘Herbehandeling’ hieronder
en rubriek 4.4).
Hoewel vergelijkende gegevens ontbreken, wijzen beperkte gegevens bij patiënten die aanvankelijk
reageerden op 5 mg/kg, maar bij wie de respons verdween, erop dat sommige patiënten opnieuw een
klinische respons vertonen na dosisescalatie (zie rubriek 5.1). Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die na dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel
vertonen.
Bij de ziekte van Crohn is ervaring met herbehandeling ingeval klachten en symptomen van de ziekte
zich opnieuw voordoen beperkt, en vergelijkende gegevens over het voordeel/risico van deze
alternatieve strategieën voor voortgezette behandeling ontbreken.
4
Colitis ulcerosa
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg
2 en 6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken.
Beschikbare gegevens wijzen erop dat de klinische respons gewoonlijk binnen 14 weken behandeling
wordt bereikt, d.w.z. na 3 doses. Voortgezette therapie moet zorgvuldig heroverwogen worden bij
patiënten die binnen deze tijdsperiode geen teken van therapeutisch voordeel vertonen.
Spondylitis ankylosans
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 6 tot 8 weken. Indien de patiënt na 6 weken (d.w.z. na
2 doses) niet reageert, mag er geen extra behandeling met infliximab gegeven worden.
Arthritis psoriatica
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken.
Psoriasis
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken. Indien een patiënt na 14 weken (d.w.z. na
4 doses) geen respons vertoont, mag er geen extra behandeling met infliximab gegeven worden.
Herbehandeling voor de ziekte van Crohn en reumatoïde artritis
Indien klachten en symptomen van ziekte zich opnieuw voordoen, kan infliximab opnieuw toegediend
worden binnen 16 weken na de vorige infusie. Tijdens klinische onderzoeken kwamen vertraagde
overgevoeligheidsreacties soms voor na infliximab-vrije intervallen van minder dan 1 jaar (zie
rubrieken 4.4 en 4.8). De veiligheid en werkzaamheid van een herbehandeling na een infliximab-vrij
interval van meer dan 16 weken werden niet vastgesteld. Dit geldt zowel voor patiënten met de ziekte
van Crohn als voor patiënten met reumatoïde artritis.
Herbehandeling voor colitis ulcerosa
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor spondylitis ankylosans
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 6 tot 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor arthritis psoriatica
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor psoriasis
Beperkte ervaring in verband met herbehandeling met één enkelvoudige dosis infliximab bij psoriasis
na een interval van 20 weken wijst op een verminderde werkzaamheid en een hogere incidentie van
milde tot matige infusiereacties in vergelijking met de initiële inductietherapie (zie rubriek 5.1).
Beperkte ervaring met herbehandeling na opvlamming van de ziekte door een herinductietherapie
wijst op een hogere incidentie van infusiereacties, waaronder ernstige, vergeleken met 8-weekse
onderhoudsbehandeling (zie rubriek 4.8).
Herbehandeling voor alle indicaties
In het geval dat onderhoudsbehandeling wordt onderbroken en het noodzakelijk is om de behandeling
opnieuw te starten, wordt herinductietherapie niet aanbevolen (zie rubriek 4.8). In deze situatie moet
infliximab opnieuw geïnitieerd worden als een enkelvoudige dosering gevolgd door de aanbevelingen
voor onderhoudsdosering die hierboven zijn beschreven.
5
Speciale populaties
Ouderen
Specifieke onderzoeken van infliximab bij oudere patiënten zijn niet uitgevoerd. Geen grote
leeftijdgerelateerde verschillen in klaring of verdelingsvolume werden gezien in klinische
onderzoeken. Doseringsaanpassing is niet vereist (zie rubriek 5.2). Voor meer informatie over de
veiligheid van infliximab bij oudere patiënten (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Nier- en/of leverfunctiestoornis
Infliximab is niet onderzocht bij patiënten met een nier- en/of leverfunctiestoornis. Er kunnen geen
doseringsaanbevelingen gegeven worden (zie rubriek 5.2).
Pediatrische patiënten
Ziekte van Crohn (6-17 jaar)
5 mg/kg toegediend als intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken. Beschikbare gegevens ondersteunen geen verdere
behandeling met infliximab bij kinderen en adolescenten die niet reageren binnen de eerste 10 weken
van de behandeling (zie rubriek 5.1).
Het is mogelijk dat bij sommige patiënten een korter dosisinterval nodig is om klinisch voordeel te
behouden, terwijl bij anderen een langer dosisinterval voldoende kan zijn. Patiënten bij wie het
dosisinterval was verkort tot minder dan 8 weken, kunnen een groter risico op bijwerkingen hebben.
Voortgezette therapie met een verkort dosisinterval moet zorgvuldig overwogen worden bij die
patiënten voor wie geen bewijs is voor aanvullend therapeutisch voordeel na een verandering van het
dosisinterval.
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn niet onderzocht bij kinderen jonger dan 6 jaar met
de ziekte van Crohn. De momenteel beschikbare farmacokinetische gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan voor kinderen jonger dan 6 jaar.
Colitis ulcerosa (6-17 jaar)
5 mg/kg toegediend als intraveneuze infusie, gevolgd door aanvullende infusies met een dosis van
5 mg/kg 2 en 6 weken na de eerste infusie, en daarna om de 8 weken. De beschikbare gegevens
ondersteunen geen voortzetting van de behandeling met infliximab bij pediatrische patiënten die niet
binnen de eerste 8 weken van de behandeling reageren (zie rubriek 5.1).
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn niet onderzocht bij kinderen jonger dan 6 jaar met
colitis ulcerosa. De momenteel beschikbare farmacokinetische gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan voor kinderen jonger dan 6 jaar.
Psoriasis
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor de
indicatie psoriasis zijn niet vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan.
Juveniele idiopathische artritis, arthritis psoriatica en spondylitis ankylosans
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor de
indicaties juveniele idiopathische artritis, arthritis psoriatica en spondylitis ankylosans zijn niet
vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 5.2, maar er kan geen
doseringsadvies worden gedaan.
6
Juveniele reumatoïde artritis
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor de
indicatie juveniele reumatoïde artritis zijn niet vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens
worden beschreven in de rubrieken 4.8 en 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan.
Wijze van toediening
Infliximab moet intraveneus gedurende een periode van twee uur toegediend worden. Alle patiënten
die infliximab toegediend krijgen, moeten gedurende minimaal 1 à 2 uur na de infusie onder toezicht
blijven met het oog op acute aan infusie gerelateerde reacties. Noodmedicatie en noodmiddelen, zoals
adrenaline, antihistaminica, corticosteroïden en een beademingscanule, moeten bij de hand zijn.
Patiënten kunnen vooraf behandeld worden met bijvoorbeeld een antihistaminicum, hydrocortison
en/of paracetamol en de infusiesnelheid kan worden vertraagd om het risico op aan infusie
gerelateerde reacties te verminderen, vooral wanneer deze reacties al eerder zijn opgetreden (zie
rubriek 4.4).
Verkorte infusies voor alle indicaties bij volwassenen
Bij zorgvuldig geselecteerde volwassen patiënten die minimaal 3 initiële infusies van 2 uur met
infliximab hebben verdragen (inductiefase) en die onderhoudstherapie krijgen, kan overwogen worden
om volgende infusies te geven in een tijdsduur van niet minder dan 1 uur. Als in samenhang met een
verkorte infusie een infusiereactie optreedt, kan voor volgende infusies een lagere infusiesnelheid
overwogen worden als de behandeling moet worden voortgezet. Verkorte infusies met doses >6 mg/kg
zijn niet onderzocht (zie rubriek 4.8).
Voor bereidings- en toedieningsinstructies, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof, voor andere muizenproteïnen, of voor een van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met tuberculose of andere ernstige infecties zoals sepsis, abcessen en opportunistische
infecties (zie rubriek 4.4).
Patiënten met matig of ernstig hartfalen (NYHA-klasse III/IV) (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Infusiereacties en overgevoeligheid
Infliximab werd geassocieerd met acute aan infusie gerelateerde reacties, waaronder anafylactische
shock en vertraagde overgevoeligheidsreacties (zie rubriek 4.8).
Acute infusiereacties, waaronder anafylactische reacties, kunnen optreden tijdens (binnen enkele
seconden) of binnen enkele uren na de infusie. Indien acute infusiereacties optreden, moet de infusie
onmiddellijk stopgezet worden. Noodmedicatie en noodmiddelen, zoals adrenaline, antihistaminica,
corticosteroïden en een beademingscanule, moeten bij de hand zijn. Het is mogelijk patiënten vooraf te
behandelen met bv. een antihistaminicum, hydrocortison en/of paracetamol om milde en
voorbijgaande effecten te voorkomen.
7
Antistoffen tegen infliximab kunnen zich ontwikkelen en zijn geassocieerd met een verhoogde
frequentie van infusiereacties. Een kleine proportie van de infusiereacties bestond uit ernstige
allergische reacties. Een verband tussen de ontwikkeling van antistoffen tegen infliximab en een
verminderde duur van de respons werd eveneens waargenomen. Gelijktijdige toediening van
immunomodulatoren werd geassocieerd met een lagere incidentie van antistoffen tegen infliximab en
een verlaging van de frequentie van infusiereacties. Het effect van gelijktijdige behandeling met
immunomodulatoren was groter bij episodisch behandelde patiënten dan bij patiënten die een
onderhoudsbehandeling kregen. Patiënten die geen immunosuppressiva meer toegediend krijgen vóór
of tijdens de behandeling met infliximab lopen een groter risico om die antistoffen te ontwikkelen.
Antistoffen tegen infliximab kunnen niet altijd opgespoord worden in serummonsters. Indien ernstige
reacties optreden, moet een symptomatische behandeling worden gegeven en mogen er geen infusies
met infliximab meer worden toegediend (zie rubriek 4.8).
Tijdens klinische onderzoeken werden vertraagde overgevoeligheidsreacties gemeld. Beschikbare
gegevens wijzen op een verhoogd risico op vertraagde overgevoeligheid bij een langer infliximab-vrij
interval. Patiënten moet worden aangeraden onmiddellijk medisch advies in te winnen indien zij een
vertraagde bijwerking ervaren (zie rubriek 4.8). Indien patiënten opnieuw behandeld worden na een
langere periode zonder behandeling, moeten ze zorgvuldig worden gevolgd op klachten en symptomen
van vertraagde overgevoeligheid.
Infecties
Patiënten dienen vóór, tijdens en na de behandeling met infliximab nauwlettend gecontroleerd te
worden op infecties, waaronder tuberculose. Aangezien de eliminatie van infliximab tot zes maanden
in beslag kan nemen, dient de controle op infecties gedurende deze periode voortgezet te worden.
Wanneer een patiënt een ernstige infectie of sepsis ontwikkelt, mag de behandeling met infliximab niet
voortgezet worden.
Men moet voorzichtig zijn wanneer het gebruik van infliximab overwogen wordt bij patiënten met
chronische infectie of een voorgeschiedenis van recidiverende infecties, met inbegrip van gelijktijdige
immunosuppressieve therapie. Patiënten moeten op gepaste wijze geadviseerd worden over en
blootstelling vermijden aan potentiële risicofactoren voor infectie.
Tumornecrosefactor-alfa (TNF
α
) medieert ontstekingen en reguleert cellulaire immuunreacties.
Gegevens uit experimenten tonen aan dat TNF
α
van wezenlijk belang is voor de klaring van
intracellulaire infecties. Uit klinische ervaring blijkt dat de afweer tegen infecties bij de gastheer
verzwakt is bij sommige patiënten die met infliximab behandeld werden.
Er dient op gewezen te worden dat onderdrukking van TNF
α
symptomen van infectie zoals koorts kan
maskeren. Vroege herkenning van atypische klinische verschijnselen van ernstige infecties en van
typische klinische verschijnselen van zeldzame en ongebruikelijke infecties is cruciaal om
vertragingen in diagnose en behandeling te minimaliseren.
Patiënten die TNF-blokkers gebruiken, zijn gevoeliger voor ernstige infecties.
Tuberculose, bacteriële infecties, waaronder sepsis en pneumonie, invasieve schimmelinfecties, virale
en andere opportunistische infecties werden waargenomen bij patiënten die met infliximab behandeld
werden. Sommige van deze infecties waren fataal; de meest frequent gemelde opportunistische
infecties met een mortaliteit van >5% zijn onder meer pneumocystose, candidiasis, listeriosis en
aspergillose.
Patiënten die een nieuwe infectie ontwikkelen terwijl ze een behandeling met infliximab ondergaan,
dienen nauwgezet te worden gevolgd en een volledige diagnostische evaluatie te ondergaan.
Toediening van infliximab dient gestopt te worden als een patiënt een nieuwe ernstige infectie of
sepsis ontwikkelt en geschikte antimicrobiële behandeling of antischimmelbehandeling moet gestart
worden tot de infectie onder controle is.
8
Tuberculose
Er zijn gevallen van actieve tuberculose gemeld bij patiënten die infliximab kregen. Er dient te worden
opgemerkt dat de tuberculose in het merendeel van deze gevallen extrapulmonaal was en voorkwam
als lokale of gedissemineerde ziekte.
Voordat de behandeling met infliximab gestart wordt, dienen alle patiënten te worden gecontroleerd
op zowel actieve als inactieve ("latente’) tuberculose. Hiervoor dient een gedetailleerde medische
anamnese met de persoonlijke voorgeschiedenis van tuberculose of mogelijk vroeger contact met
tuberculose en vroegere en/of huidige immunosuppressieve therapie afgenomen te worden. Adequate
screeningtests, (bijv., tuberculinehuidtest, röntgenfoto's van de thorax en/of Interferon Gamma Release
Assay) moeten bij alle patiënten worden uitgevoerd (lokale aanbevelingen kunnen van toepassing
zijn). Het wordt aanbevolen op de patiëntenherinneringskaart te vermelden wanneer deze onderzoeken
uitgevoerd zijn. Voorschrijvers worden herinnerd aan het risico op vals-negatieve
tuberculinehuidtesten, in het bijzonder bij patiënten die ernstig ziek zijn of bij wie het immuunsysteem
verzwakt is.
Als actieve tuberculose wordt vastgesteld, mag geen behandeling met infliximab worden ingesteld (zie
rubriek 4.3).
Als latente tuberculose wordt vermoed, moet een arts met deskundigheid op het gebied van de
behandeling van tuberculose worden geraadpleegd. In alle situaties die hieronder beschreven worden,
moeten de voordelen en risico's van de behandeling met infliximab zorgvuldig worden afgewogen.
Als inactieve (‘latente’) tuberculose wordt vastgesteld, moet een behandeling met tuberculostatica
voor latente tuberculose worden ingesteld voordat met infliximab begonnen wordt en in
overeenstemming met de lokale aanbevelingen.
Bij patiënten met verscheidene of significante risicofactoren voor het ontwikkelen van tuberculose en
een negatieve test voor latente tuberculose moet antituberculosetherapie worden overwogen alvorens
therapie met infliximab te starten.
Het toepassen van antituberculosetherapie moet ook worden overwogen alvorens te starten met
infliximab bij patiënten met een voorgeschiedenis van latente of actieve tuberculose bij wie adequate
behandeling niet kan worden bevestigd.
Er zijn gevallen gemeld van actieve tuberculose bij patiënten die behandeld werden met infliximab
zowel tijdens als na de behandeling van latente tuberculose.
Alle patiënten dienen geïnformeerd te worden dat ze medisch advies moeten inwinnen als klachten
en/of symptomen die mogelijk op tuberculose wijzen (bv. aanhoudende hoest,
wegteren/gewichtsverlies, lage koorts) tijdens of na de behandeling met infliximab optreden.
Invasieve schimmelinfecties
Bij met infliximab behandelde patiënten moet een invasieve schimmelinfectie zoals aspergillose,
candidiase, pneumocystose, histoplasmose, coccidioïdomycose of blastomycose worden vermoed als
zij een ernstige systemische ziekte ontwikkelen. Een arts met deskundigheid bij het diagnosticeren en
behandelen van invasieve schimmelinfecties moet bij onderzoek van deze patiënten in een vroeg
stadium geraadpleegd worden.
Invasieve schimmelinfecties kunnen zich aandienen als gedissemineerde ziekte in plaats van lokale
ziekte, en antigeen- en antilichaamtesten kunnen bij sommige patiënten met actieve infectie negatief
zijn. Passende empirische antifungale therapie moet tijdens de diagnostiek worden overwogen,
rekening houdend met zowel het risico van een ernstige schimmelinfectie als de risico’s van
antifungale therapie.
9
Voor patiënten die gewoond/gereisd hebben in/naar gebieden waar invasieve schimmelinfecties zoals
histoplasmose, coccidioïdomycose of blastomycose voorkomen, moeten de voor- en nadelen van
behandeling met infliximab vóór instelling van behandeling met infliximab zorgvuldig worden
afgewogen.
Ziekte van Crohn met fistelvorming
Bij patiënten met de ziekte van Crohn met fistelvorming met acute, suppuratieve fistels mag geen
behandeling met infliximab worden ingesteld vooraleer een bron van mogelijke infectie, specifiek
abcessen, is uitgesloten (zie rubriek 4.3).
Hepatitis B- (HBV-) reactivering
Reactivering van hepatitis B kwam voor bij patiënten die een TNF-antagonist, inclusief infliximab,
kregen en chronische dragers zijn van dit virus. Sommige gevallen hadden een fatale afloop.
Patiënten moeten vóór aanvang van de behandeling met infliximab op HBV-infectie worden getest.
Voor patiënten die positief voor HBV-infectie testen, wordt aanbevolen te overleggen met een arts die
deskundig is in de behandeling van hepatitis B. HBV-dragers voor wie behandeling met infliximab
vereist is, moeten nauwgezet worden gevolgd op klachten en symptomen van actieve HBV-infectie
tijdens de gehele behandeling en gedurende enkele maanden na het stopzetten van de behandeling.
Geschikte gegevens om patiënten die HBV-dragers zijn te behandelen met antivirale therapie in
combinatie met behandeling met een TNF-antagonist om HBV-reactivering te voorkomen, zijn niet
beschikbaar. Bij patiënten die HBV-reactivering ontwikkelen, moet infliximab worden stopgezet en
moet een effectieve antivirale behandeling met geschikte ondersteunende behandeling worden gestart.
Lever- en galaandoeningen
Gevallen van geelzucht en niet-infectieuze hepatitis, sommige met verschijnselen van auto-immune
hepatitis, werden waargenomen tijdens post-marketing ervaring met infliximab. Geïsoleerde gevallen
van leverfalen met levertransplantatie of dood tot gevolg kwamen voor. Patiënten met symptomen of
klachten van leverdisfunctie moeten geëvalueerd worden op tekenen van leverschade. Als geelzucht
en/of ALAT-verhogingen ≥ 5 maal de bovenste limiet van de normale waarde zich ontwikkelen, moet
infliximab worden stopgezet en een grondig onderzoek naar de afwijking worden ingesteld.
Gelijktijdige toediening van een TNF
α
-remmer en anakinra
Ernstige infecties en neutropenie werden waargenomen tijdens klinische onderzoeken met gelijktijdig
gebruik van anakinra en een andere TNF
α
-blokker, etanercept, dat geen bijkomend klinisch voordeel
biedt dan wanneer etanercept alleen gebruikt wordt. Vanwege de aard van de bijwerkingen die gezien
werden tijdens een behandeling van etanercept in combinatie met anakinra, kunnen gelijkaardige
toxiciteiten eveneens resulteren uit de combinatie van anakinra en andere TNF
α
-blokkers. Daarom
wordt infliximab in combinatie met anakinra niet aanbevolen.
Gelijktijdige toediening van een TNF
α
-blokker en abatacept
In klinische onderzoeken wordt gelijktijdige toediening van een TNF-antagonisten en abatacept
geassocieerd met verhoogd risico op infecties inclusief ernstige infecties vergeleken met TNF-
antagonisten alleen, zonder verhoogd klinisch voordeel. De combinatie van infliximab met abatacept
wordt niet aanbevolen.
Gelijktijdige toediening met andere biologische geneesmiddelen
Er is onvoldoende informatie over het gelijktijdige gebruik van infliximab met andere biologische
geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van dezelfde aandoeningen als waarvoor
infliximab wordt gebruikt. Het gelijktijdige gebruik van infliximab met deze biologische
10
geneesmiddelen wordt niet aanbevolen vanwege het mogelijk verhoogde risico op infectie en andere
potentiële farmacologische interacties.
Wisselen tussen biologische DMARD’s
Voorzichtigheid is geboden en patiënten moeten onder toezicht blijven bij het overstappen van het ene
biologische geneesmiddel op het andere, omdat overlappende biologische activiteit het risico op
bijwerkingen, waaronder infecties, verder vergroot.
Vaccinaties
Het wordt aanbevolen om bij patiënten, indien mogelijk, alle vaccinaties bij te werken volgens de
huidige vaccinatierichtlijnen alvorens de behandeling met Inflectra te starten. Patiënten die met
infliximab worden behandeld kunnen gelijktijdig vaccinaties krijgen, behalve vaccinaties met levende
vaccins (zie rubriek 4.5 en 4.6).
In een subset van 90 volwassen patiënten met reumatoïde artritis uit het ASPIRE-onderzoek kwam bij
een vergelijkbare verhouding patiënten in elke behandelingsgroep (methotrexaat plus: placebo
[n = 17], 3 mg/kg [n = 27] of 6 mg/kg infliximab [n = 46]) een effectieve tweevoudige toename in
titers voor als gevolg van een polyvalent pneumokokken-vaccin, waarmee aangetoond werd dat
infliximab niet interfereerde met T-cel-onafhankelijke humorale immuunresponsen. Echter, uit
onderzoeken in de gepubliceerde literatuur over verscheidene indicaties (bijvoorbeeld reumatoïde
artritis, psoriasis, ziekte van Crohn) blijkt dat bij patiënten die tijdens de behandeling met anti-TNF-
therapieën, waaronder infliximab, niet-levende vaccins werden toegediend een lagere immuunrespons
kan worden vastgesteld dan bij patiënten die geen anti-TNF-therapie kregen.
Levende vaccins/therapeutische infectieuze agentia
Van patiënten die anti-TNF-therapie ontvangen, zijn er beperkte gegevens beschikbaar over de respons
op een vaccinatie met levende vaccins of over de secundaire transmissie van infecties door levende
vaccins. Het gebruik van levende vaccins kan resulteren in klinische infecties, waaronder
gedissemineerde infecties. Het gelijktijdig toedienen van levende vaccins met infliximab wordt niet
aangeraden.
In utero-blootstelling
van zuigelingen
Bij zuigelingen die
in utero
aan infliximab zijn blootgesteld is fatale afloop gemeld ten gevolge van
gedissemineerde Bacillus Calmette-Guérin (BCG) infectie, na toediening van BCG-vaccin na de
geboorte. Aanbevolen wordt om na de geboorte een periode van twaalf maanden te wachten vóór het
toedienen van levende vaccins aan zuigelingen die
in utero
aan infliximab zijn blootgesteld. Als bij de
zuigeling de infliximabserumconcentraties niet waarneembaar zijn of als infliximab alleen tijdens het
eerste trimester van de zwangerschap toegediend is, dan kan eerder toedienen van een levend vaccin
worden overwogen als er een duidelijk klinisch voordeel is voor de zuigeling (zie rubriek 4.6).
Blootstelling van zuigelingen via moedermelk
Toediening van een levend vaccin aan een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder
infliximab krijgt, wordt niet aangeraden tenzij bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn (zie rubriek 4.6).
Therapeutische infectieuze agentia
Ander gebruik van therapeutische infectieuze agentia zoals levende verzwakte bacteriën (bijvoorbeeld
BCG-blaasinstillatie voor de behandeling van kanker) kan resulteren in klinische infecties waaronder
gedissemineerde infecties. Het wordt aangeraden therapeutische infectieuze agentia niet gelijktijdig
met infliximab toe te dienen.
11
Auto-immuunprocessen
De relatieve TNF
α
-deficiëntie ten gevolge van anti-TNF-therapie kan leiden tot het begin van een
auto-immuunproces. Als een patiënt na behandeling met infliximab symptomen ontwikkelt die wijzen
op een lupusachtig syndroom en als deze patiënt positief bevonden wordt voor antistoffen tegen
dubbelstrengs DNA, mag de behandeling met infliximab niet langer gegeven worden (zie rubriek 4.8).
Neurologische effecten
Gebruik van TNF-blokkers waaronder infliximab is geassocieerd met gevallen van het nieuw optreden
of verergeren van klinische symptomen en/of radiografisch aangetoonde demyeliniserende
aandoeningen van het centrale zenuwstelsel, met inbegrip van multiple sclerose, en demyeliniserende
aandoeningen van het perifere zenuwstelsel, met inbegrip van het syndroom van Guillain-Barré. De
voordelen en risico’s van anti-TNF-behandeling dienen zorgvuldig te worden overwogen voorafgaand
aan het starten van de behandeling met infliximab bij patiënten met reeds bestaande of recente
demyeliniserende aandoeningen. Stoppen met de behandeling met infliximab dient te worden
overwogen als deze aandoeningen zich ontwikkelen.
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
In de gecontroleerde delen van klinische onderzoeken met TNF-blokkers, werden meer gevallen van
maligniteiten waaronder lymfoom waargenomen bij patiënten die een TNF-blokker kregen in
vergelijking met controlepatiënten. Tijdens klinische onderzoeken met infliximab voor alle
goedgekeurde indicaties was de incidentie van lymfoom bij met infliximab behandelde patiënten hoger
dan verwacht bij de algemene populatie, maar lymfoom kwam zelden voor. In de
postmarketingsituatie zijn gevallen van leukemie gemeld bij patiënten die behandeld werden met een
TNF-antagonist. Er is een verhoogd achtergrondrisico op lymfoom en leukemie bij patiënten met
reumatoïde artritis met een reeds lang bestaande, uiterst actieve, inflammatoire aandoening, wat
risicoschatting gecompliceerder maakt.
Tijdens een verkennend klinisch onderzoek waarbij het gebruik van infliximab bij patiënten met
matige tot ernstige chronische obstructieve longziekte (COPD) werd bestudeerd, werden meer
maligniteiten gemeld bij met infliximab behandelde patiënten dan bij controlepatiënten. Alle patiënten
hadden een voorgeschiedenis van zwaar roken. Men moet voorzichtig zijn wanneer een behandeling
overwogen wordt bij patiënten met een verhoogd risico op maligniteit als gevolg van zwaar roken.
Met de huidige kennis kan een risico op de ontwikkeling van lymfomen of andere maligniteiten bij
patiënten die met een TNF-blokker behandeld werden, niet worden uitgesloten (zie rubriek 4.8). Men
moet voorzichtig zijn wanneer een behandeling met TNF-blokkers overwogen wordt bij patiënten met
een voorgeschiedenis van maligniteit of wanneer overwogen wordt de behandeling voort te zetten bij
patiënten die een maligniteit ontwikkelen.
Men moet ook voorzichtig zijn bij patiënten met psoriasis en een medische voorgeschiedenis van
extensieve immunosuppressieve therapie of langdurige PUVA-behandeling.
Maligniteiten, sommige met fatale afloop, zijn gemeld bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen
(tot 22 jaar) die werden behandeld met TNF-blokkers, inclusief infliximab, (start van de behandeling
≤ 18 jaar) in de postmarketingsituatie. Ongeveer in de helft van de gevallen ging het om een lymfoom.
In de andere gevallen ging het om verschillende maligniteiten, waaronder zeldzame maligniteiten die
gewoonlijk in verband worden gebracht met immunosuppressie. Een risico op ontwikkeling van
maligniteiten bij patiënten die behandeld worden met TNF-blokkers kan niet worden uitgesloten.
Na het in de handel brengen zijn gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL) gemeld bij
patiënten die behandeld werden met TNF-blokkers, inclusief infliximab. Deze zeldzame vorm van T-
cellymfoom kent een zeer agressief ziekteverloop en is meestal fataal. Bijna alle patiënten hadden een
behandeling gehad met AZA of 6-MP samen met of vlak voor een TNF-blokker. De grote
meerderheid van de infliximab-gevallen kwam voor bij patiënten met de ziekte van Crohn of colitis
12
ulcerosa en de meeste werden gemeld bij adolescenten en jongvolwassen mannen. Het potentiële
risico van de combinatie van AZA of 6-MP met infliximab dient zorgvuldig te worden overgewogen.
Een risico op het ontwikkelen van hepatosplenisch T-cellymfoom bij patiënten die behandeld worden
met infliximab kan niet worden uitgesloten (zie rubriek 4.8).
Bij patiënten behandeld met TNF-blokkerende therapie, waaronder infliximab, zijn melanomen en
merkelcelcarcinomen gemeld (zie rubriek 4.8). Periodiek onderzoek van de huid wordt aanbevolen, in
het bijzonder bij patiënten met risicofactoren voor huidkanker.
Een retrospectief cohort-onderzoek op basis van bevolkingsgroepen, waarbij gebruik gemaakt werd
van gegevens uit Zweedse registers voor nationale volksgezondheid, toonde een verhoogde incidentie
aan van baarmoederhalskanker bij vrouwen met reumatoïde artritis die behandeld werden met
infliximab in vergelijking met patiënten die naïef waren voor biologicals of met de bevolking in het
algemeen, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar. Bij vrouwen die behandeld worden met infliximab,
inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar, dient periodiek onderzoek te worden voortgezet.
Alle patiënten met colitis ulcerosa die een verhoogd risico op dysplasie of coloncarcinoom hebben
(bijvoorbeeld patiënten met een reeds lang bestaande colitis ulcerosa of primaire scleroserende
cholangitis), of die een voorgeschiedenis van dysplasie of coloncarcinoom hebben, moeten met
regelmatige intervallen vóór de behandeling en tijdens hun ziekteverloop gescreend worden op
dysplasie. Deze evaluatie moet onder meer bestaan uit colonoscopie en biopsieën in overeenstemming
met de lokale aanbevelingen. De huidige gegevens wijzen er niet op dat de behandeling met infliximab
het risico op het ontwikkelen van dysplasie of colonkanker beïnvloedt.
Aangezien de mogelijkheid van verhoogd risico op kankerontwikkeling bij patiënten met nieuw
gediagnosticeerde dysplasie die met infliximab worden behandeld, niet werd vastgesteld, moeten de
risico’s en voordelen bij het voortzetten van de therapie voor elke patiënt afzonderlijk door de arts
zorgvuldig worden overwogen.
Hartfalen
Men moet voorzichtig zijn wanneer infliximab toegediend wordt aan patiënten met mild hartfalen
(NYHA-klasse I/II). Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden en infliximab mag niet langer
gegeven worden aan patiënten die nieuwe symptomen van hartfalen ontwikkelen of bij wie de
symptomen verergeren (zie de rubrieken 4.3 en 4.8).
Hematologische reacties
Er zijn meldingen geweest van pancytopenie, leukopenie, neutropenie en trombocytopenie bij
patiënten die TNF-blokkers, inclusief infliximab, gebruiken. Alle patiënten dienen geadviseerd te
worden om onmiddellijk medische hulp te zoeken als er klachten of symptomen optreden die kunnen
duiden op bloeddyscrasieën (bijvoorbeeld aanhoudende koorts, blauwe plekken, bloeding, bleek zien).
Bij patiënten met bevestigde significante hematologische afwijkingen moet stoppen met de
behandeling met infliximab overwogen worden.
Andere
Er is beperkte ervaring in verband met de veiligheid van de behandeling met infliximab bij patiënten
die chirurgische ingrepen, inclusief artroplastiek, ondergaan hebben. De lange halfwaardetijd van
infliximab dient in overweging genomen te worden wanneer een chirurgische ingreep wordt gepland.
Een patiënt die geopereerd moet worden terwijl hij/zij met infliximab behandeld wordt, dient
nauwgezet gecontroleerd te worden op infecties en adequate maatregelen moeten getroffen worden.
Gebrek aan respons op de behandeling voor de ziekte van Crohn kan wijzen op de aanwezigheid van
een vaste fibrotische strictuur die een chirurgische behandeling kan vereisen. Er is geen bewijs dat
erop wijst dat infliximab fibrotische stricturen verergert of veroorzaakt.
13
Speciale populaties
Ouderen
De incidentie van ernstige infecties bij patiënten die met infliximab werden behandeld was hoger bij
patiënten van 65 jaar of ouder dan bij patiënten jonger dan 65 jaar. Enkele van de ernstige infecties
hadden een fatale afloop. Bij het behandelen van ouderen dient speciale aandacht te worden besteed
aan het risico op infectie (zie rubriek 4.8).
Pediatrische patiënten
Infecties
In klinische onderzoeken zijn infecties bij een grotere proportie van de pediatrische patiënten gemeld
dan bij volwassen patiënten (zie rubriek 4.8).
Vaccinaties
Het wordt aanbevolen om bij pediatrische patiënten, indien mogelijk, alle vaccinaties bij te werken
volgens de huidige richtlijnen voor vaccinatie alvorens de behandeling met infliximab te starten.
Pediatrische patiënten die met infliximab worden behandeld, kunnen gelijktijdig vaccinaties krijgen,
behalve vaccinaties met levende vaccins (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
Maligniteiten, sommige met fatale afloop, zijn gemeld bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen
(tot 22 jaar) behandeld met TNF-blokkers, inclusief infliximab (start van de behandeling ≤ 18 jaar), in
de postmarketingsituatie. Ongeveer in de helft van de gevallen ging het om een lymfoom. In de andere
gevallen ging het om verschillende maligniteiten, waaronder zeldzame maligniteiten die gewoonlijk in
verband worden gebracht met immunosuppressie. Een risico op de ontwikkeling van maligniteiten bij
kinderen en adolescenten die met TNF-blokkers worden behandeld, kan niet worden uitgesloten.
Na het in de handel brengen zijn gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL) gemeld bij
patiënten die behandeld werden met TNF-blokkers, inclusief infliximab. Deze zeldzame vorm van T-
cellymfoom kent een zeer agressief ziekteverloop en is meestal fataal. Bijna alle patiënten hadden een
behandeling gehad met AZA of 6-MP samen met of vlak voor een TNF-blokker. De grote
meerderheid van de infliximab-gevallen kwam voor bij patiënten met de ziekte van Crohn of colitis
ulcerosa en de meeste werden gemeld bij adolescenten en jongvolwassen mannen. Het potentiële
risico van de combinatie van AZA of 6-MP met infliximab dient zorgvuldig te worden overwogen.
Een risico op het ontwikkelen van hepatosplenisch T-cellymfoom bij patiënten die behandeld worden
met infliximab kan niet worden uitgesloten (zie de rubriek 4.8).
Natriumgehalte
Inflectra bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis, dat wil zeggen dat het in wezen
‘natriumvrij’ is. Inflectra wordt echter verdund in 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie. Hiermee moet rekening gehouden worden bij patiënten die een gecontroleerd natriumdieet
volgen (zie rubriek 6.6).
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Bij patiënten met reumatoïde artritis, arthritis psoriatica en de ziekte van Crohn zijn er aanwijzingen
dat de gelijktijdige toediening van methotrexaat en andere immunomodulatoren de vorming van
antistoffen tegen infliximab vermindert en de plasmaconcentraties van infliximab verhoogt. De
resultaten zijn echter niet volledig betrouwbaar vanwege methodologische beperkingen bij de analyses
van de serumconcentraties van infliximab en van antistoffen tegen infliximab.
14
Corticosteroïden lijken de farmacokinetiek van infliximab niet in klinisch relevante mate te
beïnvloeden.
De combinatie van infliximab met andere biologische geneesmiddelen die worden gebruikt voor
dezelfde aandoeningen als waarvoor infliximab wordt gebruikt, waaronder anakinra en abatacept,
wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
Het wordt aangeraden om levende vaccins niet gelijktijdig met infliximab toe te dienen. Ook wordt
aangeraden levende vaccins niet te geven aan zuigelingen die
in utero
zijn blootgesteld aan infliximab,
gedurende 12 maanden na de geboorte. Als bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn of als infliximab alleen tijdens het eerste trimester van de zwangerschap
toegediend is, dan kan eerder toedienen van een levend vaccin worden overwogen als er een duidelijk
klinisch voordeel is voor de zuigeling (zie rubriek 4.4).
Toediening van een levend vaccin aan een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder
infliximab krijgt, wordt niet aangeraden tenzij bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn (zie rubriek 4.4 en 4.6).
Therapeutische infectieuze agentia mogen niet gelijktijdig met infliximab worden toegediend (zie
rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Vrouwen die zwanger kunnen worden
Vrouwen die zwanger kunnen worden, dienen het gebruik van effectieve anticonceptie te overwegen
om zwangerschap te voorkomen en moeten dit voortzetten tot ten minste 6 maanden na de laatste
behandeling met infliximab.
Zwangerschap
Het matige aantal van prospectief verzamelde, aan infliximab blootgestelde zwangerschappen
resulterend in een levendgeborene met bekende uitkomsten, waaronder ongeveer 1.100 blootgesteld
tijdens het eerste trimester, wijst niet op een toename in het aantal misvormingen bij de pasgeborene.
Gebaseerd op een observationeel onderzoek in Noord-Europa werd een verhoogd risico waargenomen
(OR, 95 %-BI; p-waarde) op keizersnede (1,50, 1,14-1,96; p = 0,0032), premature geboorte (1,48,
1,05-2,09; p = 0,024), klein voor duur van de zwangerschap (2,79, 1,54-5,04; p = 0,0007) en laag
geboortegewicht (2,03, 1,41-2,94; p = 0,0002) bij vrouwen die tijdens de zwangerschap aan infliximab
waren blootgesteld (met of zonder immunomodulatoren/corticosteroïden, 270 zwangerschappen)
vergeleken met vrouwen die waren blootgesteld aan alleen immunomodulatoren en/of corticosteroïden
(6460 zwangerschappen). De potentiële bijdrage van blootstelling aan infliximab en/of de ernst van de
onderliggende ziekte bij deze uitkomsten blijft onduidelijk.
Aangezien infliximab TNF
α
remt, kan de toediening van infliximab gedurende de zwangerschap de
normale immuunreacties van de pasgeborene aantasten. In een toxiciteitsonderzoek naar de
ontwikkeling dat uitgevoerd werd op muizen, waarbij een analoge antistof werd gebruikt die de
functionele activiteit van muis-TNF
α
selectief remt, was er geen aanwijzing van maternale toxiciteit,
embryotoxiciteit of teratogeniteit (zie rubriek 5.3).
De beschikbare klinische ervaring is beperkt. Infliximab dient tijdens de zwangerschap alleen gebruikt
te worden wanneer er een duidelijke noodzaak is.
Infliximab passeert de placenta en is bij baby's tot 12 maanden na de geboorte in het serum
gedetecteerd. Na
in utero
blootstelling aan infliximab kunnen zuigelingen een verhoogd risico hebben
op een infectie, waaronder een ernstige gedissemineerde infectie die fataal kan worden. Toediening
van levende vaccins (bijv. BCG-vaccin) aan zuigelingen die
in utero
aan infliximab zijn blootgesteld,
15
wordt niet aanbevolen gedurende 12 maanden na de geboorte (zie rubrieken 4.4 en 4.5). Als bij de
zuigeling de infliximabserumconcentraties niet waarneembaar zijn of als infliximab alleen tijdens het
eerste trimester van de zwangerschap toegediend is, dan kan eerder toedienen van een levend vaccin
worden overwogen als er een duidelijk klinisch voordeel is voor de zuigeling. Daarnaast zijn ook
gevallen van agranulocytose gemeld (zie rubriek 4.8).
Borstvoeding
Beperkte gegevens uit gepubliceerde literatuur laten zien dat lage concentraties infliximab zijn
waargenomen in de moedermelk tot en met 5% van de serumconcentratie van de moeder. Infliximab is
ook waargenomen in serum van zuigelingen na blootstelling aan infliximab via moedermelk. Omdat
infliximab grotendeels wordt afgebroken in het maag-darmstelsel en daarom systemische blootstelling
laag wordt geacht in een zuigeling die borstvoeding krijgt, wordt toediening van levende vaccins aan
een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder infliximab krijgt, niet aangeraden tenzij de
infliximabserumconcentraties bij de zuigeling niet waarneembaar zijn. Het kan worden overwogen om
infliximab te gebruiken wanneer borstvoeding wordt gegeven.
Vruchtbaarheid
Er zijn onvoldoende preklinische data om conclusies over de effecten van infliximab op
vruchtbaarheid en de algemene voortplantingsfunctie te trekken (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inflectra kan geringe invloed hebben op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te
bedienen. Duizeligheid kan optreden na toediening van infliximab (zie rubriek 4.8).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bovensteluchtweginfectie was de meest voorkomende, in klinisch onderzoek gemelde bijwerking die
optrad bij 25,3% van de met infliximab behandelde patiënten tegen 16,5% van de controlepatiënten.
De ernstigste bijwerkingen bij gebruik van TNF-blokkers die gemeld zijn voor infliximab zijn HBV-
reactivatie, CHF (congestief hartfalen), ernstige infecties (waaronder sepsis, opportunistische infecties
en tbc), serumziekte (vertraagde overgevoeligheidsreacties), hematologische reacties, systemische
lupus erythematosus/lupusachtig syndroom, demyeliniserende aandoeningen, lever- en
galaandoeningen, lymfoom, HSTCL, leukemie, Merkelcelcarcinoom, melanoom, pediatrische
maligniteit, sarcoïdosis/sarcoïdachtige reactie, intestinaal of perianaal abces (bij de ziekte van Crohn)
en ernstige infusiereacties (zie rubriek 4.4).
Overzicht van bijwerkingen
Tabel 1 geeft zowel de bijwerkingen weer die gebaseerd zijn op de ervaring die werd opgedaan tijdens
klinische onderzoeken als bijwerkingen, sommige met een fatale afloop, die gemeld zijn na het in de
handel brengen van infliximab. Binnen de systeem/orgaanklassen zijn de bijwerkingen ondergebracht
per frequentie, waarbij de volgende categorieën worden gebruikt: zeer vaak (≥ 1/10); vaak (≥ 1/100,
< 1/10); soms (≥ 1/1.000, < 1/100); zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000), niet
bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere frequentiegroep
worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
16
Tabel 1
Bijwerkingen tijdens klinische onderzoeken en na het in de handel brengen
Infecties en parasitaire aandoeningen
Zeer vaak:
Virale infecties (bv. griep, herpesvirusinfectie).
Vaak:
Bacteriële infecties (bijv. sepsis, cellulitis, abcessen).
Soms:
Tuberculose, schimmelinfecties (bijv. candidiasis, onychomycose).
Zelden:
Meningitis, opportunistische infecties (zoals invasieve
schimmelinfecties [pneumocystose, histoplasmose, aspergillose,
coccidioïdomycose, cryptokokkose, blastomycose], bacteriële
infecties [atypische mycobacteriële infectie, listeriose, salmonellose]
en virale infecties [cytomegalovirus]), parasitaire infecties,
reactivering van hepatitis B.
Niet bekend:
Vaccin doorbraakinfectie (na
in utero
blootstelling aan infliximab)*.
Neoplasmata, benigne, maligne en niet-gespecificeerd (inclusief cysten en poliepen)
Zelden:
Lymfoom, non-Hodgkinlymfoom, de ziekte van Hodgkin, leukemie,
melanoom, baarmoederhalskanker.
Hepatosplenisch T-cellymfoom (vooral bij adolescenten en jong
Niet bekend:
volwassen mannen met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa),
merkelcelcarcinoom, Kaposi-sarcoom.
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Vaak:
Neutropenie, leukopenie, anemie, lymfadenopathie.
Soms:
Trombocytopenie, lymfopenie, lymfocytose.
Zelden:
Agranulocytose (inclusief zuigelingen die
in utero
zijn blootgesteld
aan infliximab), trombotische trombocytopenische purpura,
pancytopenie, hemolytische anemie, idiopathische
trombocytopenische purpura.
Immuunsysteemaandoeningen
Vaak:
Symptoom bij respiratoire allergie.
Soms:
Anafylactische reactie, lupusachtig syndroom, serumziekte of op
serumziekte lijkende reactie.
Zelden:
Anafylactische shock, vasculitis, sarcoïd-achtige reactie.
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Soms
Dyslipidemie
Psychische stoornissen
Vaak:
Depressie, slapeloosheid.
Soms:
Amnesie, agitatie, verwardheid, slaperigheid, nervositeit.
Zelden:
Apathie.
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Hoofdpijn.
Vaak:
Vertigo, duizeligheid, hypesthesie, paresthesie.
Soms:
Convulsies, neuropathie.
Zelden:
Myelitis transversa, demyeliniserende aandoeningen van het centrale
zenuwstelsel (multipele sclerose-achtige ziekte en neuritis optica),
demyeliniserende aandoeningen van het perifere zenuwstelsel (zoals
het syndroom van Guillain-Barré, chronische inflammatoire
demyeliniserende polyneuropathie en multifocale motorische
neuropathie).
Niet bekend
Cerebrovasculaire accidenten die vrijwel gelijktijdig voorkomen met
de infusie.
Oogaandoeningen
Vaak:
Conjunctivitis.
Soms:
Keratitis, periorbitaal oedeem, hordeolum.
Zelden:
Endoftalmitis.
Niet bekend:
Tijdelijk visusverlies, tijdens of binnen 2 uur na de infusie.
17
Hartaandoeningen
Vaak:
Tachycardie, palpitaties.
Soms:
Hartfalen (nieuw of verergering), aritmie, syncope, bradycardie.
Zelden:
Cyanose, pericardeffusie.
Niet bekend:
Myocardischemie/myocardinfarct.
Bloedvataandoeningen
Vaak:
Hypotensie, hypertensie, ecchymose, opvliegers, flushing.
Soms:
Perifere ischemie, tromboflebitis, hematoom.
Zelden:
Circulatiefalen, petechiën, vasospasme.
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Zeer vaak:
Vaak:
Soms:
Zelden:
Bovensteluchtweginfectie, sinusitis.
Lageluchtweginfectie (bv. bronchitis, pneumonie), dyspneu,
epistaxis.
Pulmonaal oedeem, bronchospasme, pleuritis, pleurale effusie.
Interstitiële longziekte (inclusief snel progressieve ziekte, longfibrose
en pneumonitis).
Maagdarmstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Abdominale pijn, misselijkheid.
Vaak:
Gastro-intestinale hemorragie, diarree, dyspepsie, gastro-oesofageale
reflux, obstipatie.
Soms:
Intestinale perforatie, intestinale stenose, diverticulitis, pancreatitis,
cheilitis.
Lever- en galaandoeningen
Vaak:
Abnormale hepatische functie, verhoogde transaminasen.
Soms:
Hepatitis, hepatocellulaire beschadiging, cholecystitis.
Zelden:
Auto-immune hepatitis, geelzucht.
Niet bekend:
Leverfalen.
Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak:
De eerste symptomen of verergering van psoriasis inclusief psoriasis
pustulosa (hoofdzakelijk handpalmen en voetzolen), urticaria,
uitslag, pruritus, hyperhidrose, droge huid, fungale dermatitis,
eczeem, alopecia.
Soms:
Bulleuze eruptie, seborroe, rosacea, huidpapilloom, hyperkeratose,
abnormale huidpigmentatie.
Zelden:
Toxische epidermale necrolyse, syndroom van Stevens-Johnson,
erythema multiforme, furunculose, lineaire IgA bulleuze dermatose
(LABD), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP),
lichenoïde reacties.
Niet bekend:
Verergering van symptomen van dermatomyositis.
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Vaak:
Artralgie, myalgie, rugpijn.
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak:
Urineweginfectie.
Soms:
Pyelonefritis.
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Soms:
Vaginitis.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak:
Aan infusie gerelateerde reactie, pijn.
Vaak:
Pijn op de borst, vermoeidheid, koorts, reactie op de injectieplaats,
koude rillingen, oedeem.
Soms:
Verstoord genezingsproces.
Zelden:
Granulomateuze laesie.
18
Onderzoeken
Soms:
Zelden:
*
Positieve autoantistoftest.
Abnormale complementfactor.
Inclusief rundertuberculose (gedissemineerde BCG-infectie), zie rubriek 4.4
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Aan infusie gerelateerde reacties
Tijdens klinische onderzoeken werd een aan infusie gerelateerde reactie gedefinieerd als een
bijwerking die optreedt tijdens een infusie of binnen 1 uur na een infusie. Tijdens klinische fase III-
onderzoeken ervoer 18% van de met infliximab behandelde patiënten tegenover 5% van de met
placebo behandelde patiënten, een aan infusie gerelateerde reactie. In zijn algemeenheid had van de
patiënten die monotherapie met infliximab kregen een grotere proportie een infusiegerelateerde reactie
dan van de patiënten die infliximab gelijktijdig met immunomodulatoren kregen. Bij ongeveer 3% van
de patiënten werd de behandeling vanwege infusiegerelateerde reacties stopgezet en alle patiënten
herstelden met of zonder medische behandeling. Van de met infliximab behandelde patiënten die
tijdens de inductieperiode tot en met week 6 een infusiereactie kregen, had 27% een infusiereactie
tijdens de onderhoudsperiode van week 7 tot en met week 54. Van de patiënten die tijdens de
inductieperiode geen infusiereactie kregen, had 9% een infusiereactie tijdens de onderhoudsperiode.
In een klinisch onderzoek bij patiënten met reumatoïde artritis (ASPIRE) moesten de eerste 3 infusies
gedurende 2 uur worden toegediend. Bij patiënten die geen ernstige infusiereacties kregen, kon de
duur van volgende infusies worden bekort naar niet minder dan 40 minuten. In dit onderzoek kreeg
zesenzestig procent van de patiënten (686/1040) ten minste één verkorte infusie van 90 minuten of
minder en 44% van de patiënten (454/1040) ten minste één verkorte infusie van 60 minuten of minder.
Van de met infliximab behandelde patiënten die ten minste één verkorte infusie kregen, kwamen aan
infusie gerelateerde reacties voor bij 15% van de patiënten en ernstige infusiereacties bij 0,4% van de
patiënten.
In een klinisch onderzoek bij patiënten met de ziekte van Crohn (SONIC) kwamen aan infusie
gerelateerde reacties voor bij 16,6% (27/163) van de patiënten die monotherapie met infliximab
kregen, bij 5% (9/179) van de patiënten die infliximab in combinatie met AZA kregen, en bij 5,6%
(9/161) van de patiënten die monotherapie met AZA kregen. Er kwam één ernstige infusiereactie
(<1%) voor bij een patiënt op monotherapie met infliximab.
Bij ervaring sinds het product in de handel is gebracht, werden gevallen van anafylactisch-achtige
reacties, waaronder larynx-/farynxoedeem en ernstig bronchospasme, en convulsies geassocieerd met
de toediening van infliximab (zie rubriek 4.4).
Gevallen van tijdelijk visusverlies tijdens of binnen 2 uur na de infusie met infliximab zijn gemeld.
Gevallen (waarvan sommige met dodelijke afloop) van myocardischemie/infarct en aritmie zijn
gemeld, sommige vrijwel gelijktijdig voorkomend met infusie van infliximab, ook cerebrovasculaire
accidenten zijn gemeld die vrijwel gelijktijdig voorkomen met de infusie van infliximab.
Infusiereacties na herbehandeling met infliximab
Een klinisch onderzoek bij patiënten met milde tot ernstige psoriasis werd opgezet om de
werkzaamheid en veiligheid te beoordelen van –langdurige onderhoudsbehandeling vergeleken met
herbehandeling met een inductiebehandeling van infliximab (maximaal vier infusies na 0, 2, 6 en
14 weken) bij opvlamming van de ziekte. Patiënten kregen tegelijkertijd geen andere
immunosuppressieve behandeling. In de herbehandelingsgroep ondervonden 4% (8/219) van de
patiënten een ernstige infusiereactie vergeleken met <1% (1/122) bij onderhoudsbehandeling. De
meerderheid van de ernstige infusiereacties trad op tijdens de tweede infusie in week 2. Het interval
tussen de laatste onderhoudsdosis en de eerste herinductie-dosis varieerde van 35-231 dagen.
Symptomen omvatten, maar waren niet beperkt tot, dyspneu, urticaria, gezichtsoedeem en hypotensie.
19
In alle gevallen werd behandeling met infliximab gestopt en/of een andere behandeling ingesteld
waardoor de klachten en symptomen volledig verdwenen.
Vertraagde overgevoeligheid
Tijdens klinische onderzoeken kwamen vertraagde overgevoeligheidsreacties soms voor na
infliximab-vrije intervallen van minder dan 1 jaar. Tijdens onderzoek in verband met psoriasis
kwamen vertraagde overgevoeligheidsreacties voor in een vroeg stadium van de therapie. Klachten en
symptomen waren onder meer myalgie en/of artralgie met koorts en/of rash. Sommige patiënten
hadden ook pruritus, faciaal, hand- of lipoedeem, dysfagie, urticaria, keelpijn en hoofdpijn.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de incidentie van vertraagde
overgevoeligheidsreacties na infliximab-vrije intervallen van meer dan 1 jaar, maar beperkte gegevens
uit klinische onderzoeken wijzen op een verhoogd risico voor vertraagde overgevoeligheid bij een
langer infliximab-vrij interval (zie rubriek 4.4).
Tijdens een 1 jaar durend klinisch onderzoek met herhaalde toediening bij patiënten met de ziekte van
Crohn (ACCENT I-onderzoek), bedroeg de incidentie van op serumziekte lijkende reacties 2,4%.
Immunogeniciteit
Patiënten die antistoffen ontwikkelden tegen infliximab waren vatbaarder voor het ontwikkelen van
aan infusie gerelateerde reacties (ongeveer 2-3 voudig). Gelijktijdig gebruik van immunosuppressieve
agentia bleek de frequentie van aan infusie gerelateerde reacties te verminderen.
Tijdens klinische onderzoeken met eenmalige en meervoudige doses infliximab van 1 tot 20 mg/kg
werden antistoffen tegen infliximab waargenomen bij 14% van de patiënten die een
immunosuppressieve therapie kregen en bij 24% van de patiënten die geen immunosuppressieve
therapie kregen. Bij patiënten met reumatoïde artritis die de aanbevolen dosis voor herbehandeling
samen met methotrexaat toegediend kregen, ontwikkelde 8% van de patiënten antistoffen tegen
infliximab. Bij patiënten met arthritis psoriatica die 5 mg/kg met of zonder methotrexaat kregen,
werden antistoffen aangetroffen in totaal bij 15% van de patiënten (antistoffen kwamen voor bij 4%
van de patiënten die methotrexaat kregen en bij 26% van de patiënten die geen methotrexaat kregen bij
de uitgangssituatie). Bij patiënten met de ziekte van Crohn die een onderhoudsbehandeling kregen,
kwamen antistoffen tegen infliximab in totaal voor bij 3,3% van de patiënten die immunosuppressiva
kregen en bij 13,3% van de patiënten die geen immunosuppressiva kregen. De incidentie van
antistoffen lag 2-3 maal hoger voor patiënten die episodisch behandeld werden. Vanwege
methodologische beperkingen sloot een negatieve test de aanwezigheid van antistoffen tegen
infliximab niet uit. Bij sommige patiënten die hoge antistoftiters tegen infliximab ontwikkelden, bleek
een verminderde werkzaamheid. Bij patiënten met psoriasis die een onderhoudsbehandeling met
infliximab kregen in afwezigheid van gelijktijdige immunomodulatoren, ontwikkelde ongeveer 28%
antistoffen tegen infliximab (zie rubriek 4.4: ‘Infusiereacties en overgevoeligheid’).
Infecties
Tuberculose, bacteriële infecties, waaronder sepsis en pneumonie, invasieve schimmelinfecties, virale
en andere opportunistische infecties werden waargenomen bij patiënten die infliximab kregen.
Sommige van deze infecties hadden een fatale afloop: de meest frequent gemelde opportunistische
infecties met een mortaliteit van > 5% zijn onder meer pneumocystose, candidiasis, listeriosis en
aspergillose (zie rubriek 4.4).
Tijdens klinische onderzoeken werd 36% van de met infliximab behandelde patiënten behandeld voor
infecties, tegenover 25% van de met placebo behandelde patiënten.
Tijdens klinisch onderzoek bij reumatoïde artritis lag de incidentie van ernstige infecties waaronder
pneumonie hoger bij patiënten die werden behandeld met infliximab plus methotrexaat in vergelijking
20
met patiënten die werden behandeld met methotrexaat alleen, in het bijzonder bij doses van 6 mg/kg of
meer (zie rubriek 4.4).
Onder de bijwerkingen die spontaan werden gemeld na het in de handel brengen, waren infecties de
meest voorkomende ernstige bijwerking, soms met fatale afloop. Bijna 50% van de gemelde
overlijdensgevallen werd geassocieerd met infectie. Gevallen van tuberculose, soms fataal, waaronder
miliaire tuberculose en extrapulmonale tuberculose werden gerapporteerd (zie rubriek 4.4).
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
Tijdens klinische onderzoeken met infliximab, waarbij 5.780 patiënten werden behandeld, wat
overeenkomt met 5.494 patiëntjaren, werden 5 gevallen van lymfoom en 26 non-lymfoom
maligniteiten vastgesteld in vergelijking met geen lymfomen en 1 non-lymfoom maligniteit bij
1.600 met placebo behandelde patiënten, wat overeenkomt met 941 patiëntjaren.
Tijdens langdurige tot 5 jaar durende veiligheidsfollow-up van klinische onderzoeken met infliximab,
wat overeenkomt met 6234 patiëntjaren (3210 patiënten), werden 5 gevallen van lymfoom en
38 gevallen van non-lymfoom maligniteiten gemeld.
Gevallen van maligniteiten, waaronder lymfoom, zijn ook postmarketing gerapporteerd (zie
rubriek 4.4).
Tijdens een verkennend klinisch onderzoek onder patiënten met matige tot ernstige COPD die op dat
moment rokers of ex-rokers waren, werden 157 volwassen patiënten behandeld met infliximab met
een dosering die gelijk was aan de dosering gebruikt bij reumatoïde artritis en de ziekte van Crohn.
Negen van deze patiënten ontwikkelden maligniteiten, waaronder 1 lymfoom. De mediane duur van
follow-up bedroeg 0,8 jaar (incidentie 5,7% [95% BI 2,65%-10,6%]. Er werd één maligniteit
vastgesteld onder 77 controlepatiënten (mediane duur van follow-up 0,8 jaar; incidentie 1,3% [95% BI
0,03%-7,0%]). De meeste maligniteiten ontwikkelden zich in de longen of het hoofd en de hals/nek.
Een retrospectief cohort-onderzoek op basis van bevolkingsgroepen toonde een verhoogde incidentie
aan van baarmoederhalskanker bij vrouwen met reumatoïde artritis die behandeld werden met
infliximab in vergelijking met patiënten die naïef waren voor biologicals of met de bevolking in het
algemeen, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar (zie rubriek 4.4).
Daarnaast zijn post-marketing gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom gemeld bij patiënten die
behandeld werden met infliximab, waarbij de grote meerderheid van de gevallen zich voordeed bij de
ziekte van Crohn en colitis ulcerosa en van wie de meesten adolescenten of jongvolwassen mannen
waren (zie rubriek 4.4).
Hartfalen
In een fase II-onderzoek om infliximab te evalueren met betrekking tot CHF werd een hogere
incidentie van overlijden ten gevolge van verergering van hartfalen vastgesteld bij patiënten die met
infliximab behandeld werden, in het bijzonder bij degenen die behandeld werden met de hoge dosis
van 10 mg/kg (d.w.z. twee keer de maximale toegelaten dosis). In dit onderzoek kregen 150 patiënten
met CHF van NYHA-klasse III-IV (linkerventriculaire ejectiefractie ≤ 35%) 3 infusies met 5 mg/kg of
10 mg/kg infliximab of placebo gedurende 6 weken. In week 38 waren 9 van 101 patiënten die met
infliximab behandeld werden, overleden (2 die 5 mg/kg toegediend kregen en 7 die 10 mg/kg
toegediend kregen) tegenover één sterfgeval onder de 49 patiënten die placebo toegediend kregen.
Tijdens post-marketing ervaring zijn er gevallen gerapporteerd van verergerend hartfalen, met of
zonder identificeerbare precipiterende factoren bij patiënten die infliximab toegediend kregen. Er zijn
eveneens post-marketing gevallen gerapporteerd van beginnend hartfalen, waaronder hartfalen bij
patiënten zonder bekende vooraf bestaande hartaandoeningen. Sommigen van deze patiënten waren
jonger dan 50 jaar.
21
Lever- en galaandoeningen
Tijdens klinische onderzoeken werden milde of matige ALAT- en ASAT-verhogingen waargenomen
bij patiënten die infliximab kregen zonder progressie naar ernstige leverschade. Verhogingen van
ALAT ≥ 5 x Upper Limit of Normal (ULN) zijn waargenomen (zie tabel 2). Verhogingen van
aminotransferasen werden waargenomen (ALAT vaker dan ASAT) bij een grotere proportie patiënten
die infliximab kregen dan bij controlegroepen, zowel wanneer infliximab gegeven werd als
monotherapie als wanneer het gebruikt werd in combinatie met andere immunosuppressieve agentia.
De meeste aminotransferase-afwijkingen waren van voorbijgaande aard. Nochtans ondervond een
klein aantal patiënten langer aanhoudende verhogingen. Over het algemeen waren patiënten die
ALAT- en ASAT-verhogingen ontwikkelden asymptomatisch, en de afwijkingen namen af of
verdwenen bij zowel voortzetting als stopzetting van infliximab, ofwel wijziging van gelijktijdige
therapie. Bij post-marketing toezicht werden gevallen van geelzucht en hepatitis, sommige met
kenmerken van auto-immune hepatitis, gemeld bij patiënten die infliximab kregen (zie rubriek 4.4).
Tabel 2
Proportie patiënten met verhoogde ALAT-activiteit tijdens klinische onderzoeken
Indicatie
Aantal patiënten
3
placebo
375
infliximab
1087
Mediane follow-up
(wkn)
4
placebo
infliximab
58,1
58,3
≥ 3 x ULN
placebo
3,2%
infliximab
3,9%
≥ 5 x ULN
placebo
0,8%
infliximab
0,9%
Reumatoïde
artritis
1
Ziekte van
324
1034
53,7
54,0
2,2%
4,9%
0,0%
1,5%
2
Crohn
Ziekte van
N/A
139
N/A
53,0
N/A
4,4%
N/A
1,5%
Crohn bij
pediatrische
patiënten
Colitis
242
482
30,1
30,8
1,2%
2,5%
0,4%
0,6%
ulcerosa
Colitis
N/A
60
N/A
49,4
N/A
6,7%
N/A
1,7%
ulcerosa bij
pediatrische
patiënten
Spondylitis
76
275
24,1
101,9
0,0%
9,5%
0,0%
3,6%
ankylosans
Arthritis
98
191
18,1
39,1
0,0%
6,8%
0,0%
2,1%
psoriatica
Plaque
281
1175
16,1
50,1
0,4%
7,7%
0,0%
3,4%
psoriasis
1 Placebopatiënten kregen methotrexaat terwijl infliximabpatiënten zowel infliximab als methotrexaat kregen.
2 Placebopatiënten in de 2 Fase III-onderzoeken naar de ziekte van Crohn, ACCENT I en ACCENT II, kregen
een startdosis van 5 mg/kg infliximab bij aanvang van het onderzoek en werden op placebo gezet in de
onderhoudsfase. Patiënten die gerandomiseerd werden aan de placebo-onderhoudsgroep en daarna
overschakelden op infliximab zijn geïncludeerd in de infliximabgroep tijdens de ALAT-analyse. In het
fase IIIb-onderzoek bij de ziekte van Crohn (SONIC) kregen placebo-patiënten naast infusies met infliximab-
placebo eveneens AZA 2,5 mg/kg/dag als actieve controle.
3 Aantal patiënten geëvalueerd voor ALAT.
4 Mediane follow-up is gebaseerd op de behandelde patiënten.
Antinucleaire antistoffen (ANA)/anti-dubbelstrengs DNA (dsDNA) antistoffen
Tijdens klinische onderzoeken heeft ongeveer de helft van de met infliximab behandelde patiënten die
bij de uitgangssituatie van het onderzoek negatief bleken voor ANA, positieve ANA ontwikkeld in de
loop van het onderzoek, tegenover ongeveer 1/5 van de met placebo behandelde patiënten. Onlangs
werden anti-dsDNA-antistoffen waargenomen in ongeveer 17% van de met infliximab behandelde
patiënten, tegenover 0% van de met placebo behandelde patiënten. Bij de laatste evaluatie bleef
57% van de met infliximab behandelde patiënten positief voor anti-dsDNA. Gevallen van lupus of
lupusachtige syndromen kwamen echter niet vaak voor (zie rubriek 4.4).
22
Pediatrische patiënten
Patiënten met juveniele reumatoïde artritis
Infliximab werd onderzocht tijdens een klinisch onderzoek onder 120 patiënten (leeftijdscategorie:
4-17 jaar) met actieve juveniele reumatoïde artritis ondanks methotrexaat. Patiënten kregen 3 of
6 mg/kg infliximab als inductietherapie van 3 doses (respectievelijk week 0, 2, 6 of week 14, 16, 20),
gevolgd door onderhoudstherapie om de 8 weken, in combinatie met methotrexaat.
Infusiereacties
Infusiereacties kwamen voor bij 35% van de patiënten met juveniele reumatoïde artritis die 3 mg/kg
kregen vergeleken met 17,5% van de patiënten die 6 mg/kg kregen. Bij de groep die 3 mg/kg
infliximab kreeg, hadden 4 van de 60 patiënten een ernstige infusiereactie en 3 patiënten rapporteerden
een mogelijke anafylactische reactie (waarvan 2 behoorden tot de ernstige infusiereacties). Bij de
groep die 6 mg/kg kreeg, hadden 2 van de 57 patiënten een ernstige infusiereactie, van wie één een
mogelijke anafylactische reactie (zie rubriek 4.4).
Immunogeniciteit
Antistoffen tegen infliximab ontwikkelden zich bij 38% van de patiënten die 3 mg/kg kregen
vergeleken met 12% van de patiënten die 6 mg/kg kregen. De antistoftiters waren opvallend hoger
voor de 3 mg/kg groep vergeleken met de 6 mg/kg groep.
Infecties
Infecties kwamen voor bij 68% (41/60) van de kinderen die 3 mg/kg kregen gedurende 52 weken, bij
65% (37/57) van de kinderen die 6 mg/kg infliximab kregen gedurende 38 weken en bij 47% (28/60)
van de kinderen die placebo kregen gedurende 14 weken (zie rubriek 4.4).
Pediatrische patiënten met de ziekte van Crohn
Tijdens het REACH-onderzoek werden de volgende bijwerkingen vaker gemeld bij pediatrische
patiënten met de ziekte van Crohn (zie rubriek 5.1) dan bij volwassen patiënten met de ziekte van
Crohn: anemie (10,7%), bloed in de feces (9,7%), leukopenie (8,7%), flush (8,7%), virale infectie
(7,8%), neutropenie (6,8%), bacteriële infectie (5,8%) en allergische reactie van de luchtwegen
(5,8%). Daarnaast werd botbreuk (6,8 %) gemeld; een causaal verband is echter niet vastgesteld.
Andere speciale bevindingen worden hieronder besproken.
Infusiegerelateerde reacties
17,5% van de gerandomiseerde patiënten uit het REACH-onderzoek ondervond 1 of meer
infusiereacties. Er waren geen ernstige infusiereacties en 2 patiënten in het REACH-onderzoek hadden
niet-ernstige anafylactische reacties.
Immunogeniciteit
Antistoffen tegen infliximab werden waargenomen bij 3 (2,9%) pediatrische patiënten.
Infecties
Tijdens het REACH-onderzoek werden infecties gemeld bij 56,3% van gerandomiseerde patiënten die
met infliximab werden behandeld. Infecties werden vaker gemeld bij patiënten die q8 weken infusies
kregen tegenover patiënten die q12 weken infusies kregen (respectievelijk 73,6% en 38,0%), terwijl
ernstige infecties werden gemeld bij 3 patiënten in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling
en bij 4 patiënten in de groep van de q12 weken onderhoudsbehandeling. De meest gemelde infecties
waren infectie van de bovenste luchtwegen en faryngitis, en de meest gemelde ernstige infectie was
abces. Drie gevallen van pneumonie (1 ernstig) en 2 gevallen van herpes zoster (beide niet-ernstig)
werden gemeld.
23
Pediatrische patiënten met colitis ulcerosa
In zijn algemeenheid waren de gemelde bijwerkingen in de onderzoeken naar colitis ulcerosa bij
pediatrische patiënten (C0168T72) en colitis ulcerosa bij volwassen patiënten (ACT 1 en ACT 2)
consistent. In C0168T72 waren de meest gemelde bijwerkingen bovensteluchtweginfectie, faryngitis,
buikpijn, koorts en hoofdpijn. De meest voorkomende bijwerking was verergering van de colitis
ulcerosa; de incidentie hiervan was hoger in groep patiënten van de q12 weken
onderhoudsbehandeling dan in de groep patiënten van de q8 weken onderhoudsbehandeling.
Infusiegerelateerde reacties
In totaal kregen 8 (13,3%) van de 60 behandelde patiënten één of meer infusiereacties, met 4 van de
22 (18,2%) in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 3 van de 23 (13,0%) in de groep
van de q12 weken onderhoudsbehandeling. Er werden geen ernstige infusiereacties gemeld. Alle
infusiereacties waren licht of matig van intensiteit.
Immunogeniciteit
Bij 4 (7,7%) patiënten werden tot en met week 54 antilichamen tegen infliximab gedetecteerd.
Infecties
Infecties werden gemeld bij 31 (51,7%) van de 60 in C0168T72 behandelde patiënten en 22 (36,7%)
hadden orale of parenterale antimicrobiële behandeling nodig. De proportie patiënten met infecties in
C0168T72 was vergelijkbaar met die in het onderzoek bij pediatrische patiënten met de ziekte van
Crohn (REACH), maar groter dan de porportie in de onderzoeken bij volwassenen met colitis ulcerosa
(ACT 1 en ACT 2). De totale incidentie van infecties in C0168T72 was 13/22 (59%) in de groep van
de q8 weken onderhoudsbehandeling en 14/23 (60,9%) in de groep van de q12 weken
onderhoudsbehandeling. Bovensteluchtweginfectie (7/60 [12%]) en faryngitis (5/60 [8%]) waren de
meest gemelde luchtweginfecties. Ernstige infecties werden gemeld bij 12% (7/60) van alle
behandelde patiënten.
In dit onderzoek waren er meer patiënten in de leeftijdsgroep 12-17 jaar dan in de leeftijdsgroep
6-11 jaar (45/60 [75,0%]) vs.15/60 [25,0%]). Hoewel het aantal patiënten in elke subgroep te klein is
om definitieve conclusies te trekken over het effect van leeftijd op het veiligheidsprofiel, was er in de
jongere leeftijdsgroep een grotere proportie patiënten met ernstige bijwerkingen en stopzetting wegens
bijwerkingen dan in de oudere leeftijdsgroep. Hoewel de proportie patiënten met infecties in de
jongere leeftijdsgroep ook groter was, waren voor ernstige infecties de proporties in de twee
leeftijdsgroepen vergelijkbaar. In zijn algemeenheid waren de bijwerkingen en infusiereacties voor de
leeftijdsgroepen 6-11 jaar en 12-17 jaar proportioneel vergelijkbaar.
Postmarketingervaring
Spontane, ernstige post-marketing bijwerkingen van infliximab bij de pediatrische populatie waren
onder andere maligniteiten inclusief hepatosplenische T-cellymfomen, voorbijgaande afwijkingen van
leverenzymen, lupusachtige syndromen en positieve auto-antistoffen (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Andere speciale populaties
Ouderen
In klinische onderzoeken naar reumatoïde artritis was de incidentie van ernstige infecties bij patiënten
die behandeld werden met infliximab en methotrexaat hoger bij patiënten van 65 jaar en ouder
(11,3%) dan bij patiënten jonger dan 65 jaar (4,6%). Bij patiënten die behandeld werden met alleen
methotrexaat was de incidentie van ernstige infecties 5,2% bij patiënten van 65 jaar en ouder
vergeleken met 2,7% bij patiënten jonger dan 65 jaar (zie rubriek 4.4).
24
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Er zijn geen gevallen van overdosering gerapporteerd. Eenmalige doses van maximaal 20 mg/kg zijn
toegediend zonder toxische effecten.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: immunosuppressiva, tumornecrosefactor-alfa- (TNF
α
-) blokkers
ATC-code: L04AB02.
Inflectra is een biosimilar. Gedetailleerde informatie is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
Werkingsmechanisme
Infliximab is een chimerische humaan-muriene monoklonale antistof die zich met hoge affiniteit bindt
aan zowel oplosbare als transmembrane vormen van TNF
α
maar niet aan lymfotoxine α (TNF
β
).
Farmacodynamische effecten
Infliximab remt de functionele activiteit van TNF
α
in een grote verscheidenheid van biologische
in
vitro-testen.
Infliximab voorkwam ziekten bij transgene muizen die polyartritis ontwikkelen als gevolg
van de constitutieve expressie van humaan TNF
α
en zorgde ervoor dat versleten gewrichten genazen
indien toegediend na het begin van de ziekte.
In vivo
vormt infliximab snel stabiele complexen met
humaan TNF
α
, een proces dat parallel met het verlies van TNF
α
-bioactiviteit verloopt.
Verhoogde concentraties van TNF
α
werden gevonden in de gewrichten van patiënten met reumatoïde
artritis en correleren met verhoogde ziekteactiviteit. Bij reumatoïde artritis verminderde de
behandeling met infliximab de infiltratie van ontstekingscellen in ontstoken delen van het gewricht
evenals de expressie van moleculen die een intermediaire rol spelen bij cellulaire adhesie,
chemoattractie en weefseldegradatie. Na een behandeling met infliximab vertoonden de patiënten een
verlaagd gehalte van interleukine 6 (IL-6) en C-reactive protein (CRP) in serum, en vertoonden
patiënten met reumatoïde artritis met een verlaagd hemoglobinegehalte een toegenomen
hemoglobinegehalte, in vergelijking met de uitgangssituatie. Perifere bloedlymfocyten vertoonden
verder geen significante vermindering in aantal of in proliferatieve reacties bij
in vitro
mitogene
stimulatie in vergelijking met cellen van niet-behandelde patiënten. Bij patiënten met psoriasis gaf de
behandeling met infliximab aanleiding tot vermindering van epidermale inflammatie en normalisatie
van de differentiatie van keratinocyten in psoriatische plaques. Bij arthritis psoriatica verminderde
kortdurende behandeling met infliximab het aantal T-cellen en bloedvaten in het synovium en de
psoriatische huid.
Histologische evaluatie van biopten van de dikke darm, verkregen vóór en 4 weken na toediening van
infliximab, toonden een aanzienlijke vermindering van aantoonbaar TNF
α
aan. Behandeling met
infliximab van patiënten met de ziekte van Crohn is tevens gerelateerd aan een aanzienlijke
vermindering van de vaak verhoogde serumontstekingsmarker, CRP. Het totale aantal perifere witte
bloedcellen onderging minimale wijziging bij patiënten die met infliximab werden behandeld, hoewel
wijzigingen in lymfocyten, monocyten en neutrofielen verschuivingen lieten zien naar de normale
25
grenzen. Perifere bloedmononucleaire cellen (PBMC) van met infliximab behandelde patiënten
toonden onverminderde proliferatieve reacties op stimuli, in vergelijking met niet-behandelde
patiënten, en er zijn geen substantiële wijzigingen waargenomen in cytokineproductie door
gestimuleerde PBMC na behandeling met infliximab. Analyse van mononucleaire cellen in de lamina
propria, verkregen uit biopsie van darmslijmvlies, toonde aan dat behandeling met infliximab een
vermindering veroorzaakte van het aantal cellen dat in staat is tot expressie van TNF
α
en interferon γ.
Aanvullend histologisch onderzoek heeft het bewijs geleverd dat behandeling met infliximab de
infiltratie van ontstekingscellen naar aangetaste delen van de darm en de aanwezigheid van
ontstekingsmarkers op deze plaatsen vermindert. Endoscopische onderzoeken van darmslijmvlies
hebben mucosale genezing aangetoond bij patiënten die met infliximab worden behandeld.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Reumatoïde artritis bij volwassenen
De werkzaamheid van infliximab werd geëvalueerd tijdens twee gerandomiseerde, dubbelblinde
pivotale klinische onderzoeken die in meerdere centra uitgevoerd werden: ATTRACT en ASPIRE. In
beide onderzoeken werd gelijktijdig gebruik van stabiele doses foliumzuur, orale corticosteroïden
(≤ 10 mg/dag) en/of niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s) toegestaan.
De primaire eindpunten waren de vermindering van klachten en symptomen volgens de door het
American College of Rheumatology opgestelde criteria (ACR20 voor ATTRACT, ACR-N voor
ASPIRE), de preventie van structurele gewrichtsbeschadiging en de verbetering van het fysiek
functioneren. Een vermindering van klachten en symptomen werd gedefinieerd als een verbetering van
ten minste 20% (ACR20) van zowel het aantal pijnlijke als opgezwollen gewrichten, en van 3 van de
volgende 5 criteria: (1) algemene evaluatie door de onderzoeker, (2) algemene evaluatie door de
patiënt, (3) functie/invaliditeitsmeting, (4) visuele analoge pijnschaal en (5) de bezinkingssnelheid van
de erytrocyten of het C-reactive protein. ACR-N gebruikt dezelfde criteria als ACR20, berekend op
basis van de laagste percentuele verbetering van het aantal opgezwollen gewrichten en het aantal
pijnlijke gewrichten, en van de mediaan van de 5 overblijvende componenten van de ACR-respons.
Structurele gewrichtsbeschadiging (erosie en vernauwing van de ruimte tussen de gewrichten) in
handen en voeten werd vastgesteld als het verschil met de uitgangssituatie wat betreft de totale, door
Van der Heijde gewijzigde Sharp-score (0-440). De Health Assessment Questionnaire (HAQ;
schaal 0-3) werd gebruikt om bij de patiënten de gemiddelde verandering van het fysiek functioneren
in de loop van de tijd ten opzichte van scores bij de uitgangssituatie te bepalen.
Het ATTRACT-onderzoek evalueerde de respons na 30, 54 en 102 weken in een placebo-
gecontroleerd onderzoek bij 428 patiënten met actieve reumatoïde artritis, ondanks de behandeling met
methotrexaat. Ongeveer 50% van de patiënten was ingedeeld in functionele Klasse III. De patiënten
kregen placebo, 3 mg/kg of 10 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6, en daarna om de 4 of 8 weken.
Alle patiënten kregen stabiele doses methotrexaat (mediaan 15 mg/week) gedurende 6 maanden vóór
het begin van het onderzoek en moesten op stabiele doses blijven gedurende het onderzoek.
De resultaten van week 54 (ACR20, de totale, door Van der Heijde gewijzigde Sharp-score en HAQ)
staan vermeld in Tabel 3. Hogere graden van klinische respons (ACR50 en ACR70) werden na 30 en
54 weken waargenomen bij alle groepen die infliximab toegediend kregen in vergelijking met
methotrexaat alleen.
Een vermindering van de snelheid van progressie van structurele gewrichtsbeschadiging (erosie en
vernauwing van de ruimte tussen de gewrichten) werd na 54 weken waargenomen bij alle groepen die
infliximab toegediend kregen (Tabel 3).
De effecten die waargenomen werden na 54 weken bleven tot en met 102 weken gehandhaafd.
Aangezien een aantal patiënten teruggetrokken werd, kan de grootte van het verschil in effect tussen
de groep die met infliximab behandeld werd en de groep die met methotrexaat alleen behandeld werd,
niet vastgesteld worden.
26
Tabel 3
Effecten op ACR20, structurele gewrichtsbeschadiging en fysiek functioneren in week 54,
ATTRACT
infliximab
b
Alle
3 mg/kg
3 mg/kg
10 mg/kg 10 mg/kg doseringen
a
Controle
q 8 weken q 4 weken q 8 weken q 4 weken infliximab
b
48/81
176/340
15/88 (17%)36/86 (42%)41/86 (48%)51/87 (59%)
(59%)
(52%)
Patiënten met ACR20-respons/
geëvalueerde patiënten (%)
c
Totale score
d
(door Van der Heijde
gewijzigde Sharp-score)
Verandering t.o.v. de uitgangssituatie
7,0 ± 10,3
(Gemiddelde ± standaarddeviatie
c
)
Mediaan
c
(Interkwartiel bereik)
Patiënten zonder verslechtering/
geëvalueerde patiënten (%)
c
HAQ-verandering t.o.v. de
uitgangssituatie in de tijd
e
(geëvalueerde patiënten)
Gemiddelde ± standaarddeviatie
c
4,0
(0,5;9,7)
13/64
(20%)
87
0,2 ± 0,3
1,3 ± 6,0
0,5
(-1,5;3,0)
34/71
(48%)
86
0,4 ± 0,3
1,6 ± 8,5
0,1
(-2,5;3,0)
35/71
(49%)
85
0,5 ± 0,4
0,2 ± 3,6
0,5
(-1,5;2,0)
37/77
(48%)
87
0,5 ± 0,5
-0,7 ± 3,8
-0,5
(-3,0;1,5)
44/66
(67%)
81
0,4 ± 0,4
0,6 ± 5,9
0,0
(-1,8;2,0)
150/285
(53%)
339
0,4 ± 0,4
a controle = Alle patiënten hadden actieve RA ondanks behandeling met stabiele doses methotrexaat gedurende
6 maanden vóór het begin van het onderzoek en moesten op stabiele doses blijven gedurende het gehele
onderzoek. Gelijktijdig gebruik van stabiele doses orale corticosteroïden (≤ 10 mg/dag) en/of NSAID’s werd
toegestaan en folaatsupplementen werden toegediend.
b alle doses infliximab die gegeven werden in combinatie met methotrexaat en folaat; sommige patiënten
kregen eveneens corticosteroïden en/of NSAID’s.
c p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab versus controle.
d hogere waarden duiden op meer gewrichtsbeschadiging.
e HAQ = Health Assessment Questionnaire; hogere waarden duiden op minder invaliditeit.
Het ASPIRE-onderzoek evalueerde de respons na 54 weken bij 1.004 patiënten met vroege (duur van
ziekte ≤ 3 jaar, mediaan 0,6 jaar) actieve reumatoïde artritis (het mediane aantal opgezwollen en
pijnlijke gewrichten bedroeg respectievelijk 19 en 31) die nog niet eerder met methotrexaat behandeld
werden. Alle patiënten kregen methotrexaat (geoptimaliseerd tot 20 mg/week in week 8) en placebo,
3 mg/kg of 6 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6, en daarna om de 8 weken. De resultaten van week 54
worden weergegeven in Tabel 4.
Na 54 weken behandeling leidden beide doses infliximab + methotrexaat tot een statistisch significant
grotere verbetering van klachten en symptomen in vergelijking met methotrexaat alleen, gemeten op
basis van het aantal patiënten met ACR20, 50 en 70-respons.
In het ASPIRE-onderzoek had meer dan 90% van de patiënten ten minste twee röntgenfoto’s die
geëvalueerd konden worden. Een vermindering van de snelheid van progressie van structurele
gewrichtsbeschadiging werd na week 30 en 54 waargenomen bij de groepen die infliximab +
methotrexaat toegediend kregen in vergelijking met methotrexaat alleen.
27
Tabel 4
Effecten op ACRn, structurele gewrichtsbeschadiging en fysiek functioneren in week 54,
ASPIRE
Infliximab + MTX
Placebo + MTX
Gerandomiseerde patiënten
Percentage ACR-verbetering
Gemiddelde ± Standaarddeviatie
a
Verandering t.o.v. de uitgangssituatie van
de totale door Van der Heijde gewijzigde
Sharp-score
b
Gemiddelde ± standaarddeviatie
a
Mediaan
Verbetering t.o.v. de uitgangssituatie in
HAQ gemiddeld genomen in de tijd van
week 30 tot week 54
c
Gemiddelde ± standaarddeviatie
d
24,8 ± 59,7
37,3 ± 52,8
42,0 ± 47,3
39,6 ± 50,1
282
3 mg/kg
359
6 mg/kg
363
Gecombineerd
722
3,70 ± 9,61
0,43
0,42 ± 5,82
0,00
0,51 ± 5,55
0,00
0,46 ± 5,68
0,00
0,68 ± 0,63
0,80 ± 0,65
0,88 ± 0,65
0,84 ± 0,65
a
b
c
d
p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab versus controle.
hogere waarden duiden op meer gewrichtsbeschadiging.
HAQ = Health Assessment Questionnaire; hogere waarden duiden op minder invaliditeit.
p = 0,030 en < 0,001 voor de groepen die met 3 mg/kg respectievelijk 6 mg/kg behandeld werden
vs. placebo + MTX.
Gegevens om dosistitratie bij reumatoïde artritis te ondersteunen worden ontleend aan het ATTRACT-
, ASPIRE- en START-onderzoek. START was een gerandomiseerd, multicenter, dubbelblind,
3-armig, veiligheidsonderzoek met parallelgroepen. In één van de onderzoeksarmen (groep 2, n=329),
werd bij patiënten met onvoldoende respons toegestaan de dosis stapsgewijs te titreren met stappen
van 1,5 mg/kg van 3 tot 9 mg/kg. Bij de meerderheid (67%) van deze patiënten was geen dosistitratie
nodig. Van de patiënten die een dosistitratie nodig hadden, bereikte 80% klinische respons en de
meerderheid (64%) van hen had slechts één aanpassing van 1,5 mg/kg nodig.
De ziekte van Crohn bij volwassenen
Inductietherapie bij patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn
De werkzaamheid van een behandeling met een eenmalige dosis infliximab werd geëvalueerd bij
108 patiënten met actieve ziekte van Crohn (Crohn’s Disease Activity Index (CDAI) ≥ 220 ≤ 400) in
een gerandomiseerd, dubbelblind placebo-gecontroleerd dosis-responsonderzoek. Van deze
108 patiënten werden er 27 behandeld met de aanbevolen dosis infliximab van 5 mg/kg. Alle patiënten
hadden onvoldoende gereageerd op eerder toegepaste conventionele therapie. Gelijktijdige toediening
van stabiele doses van conventionele therapieën was toegestaan en 92% van de patiënten bleef deze
therapieën krijgen.
Het primaire eindpunt was de proportie patiënten die een klinische respons vertoonden, gedefinieerd
als een vermindering van de CDAI met ≥ 70 punten ten opzichte van de uitgangssituatie bij de
evaluatie na 4 weken en zonder dat het gebruik van geneesmiddelen voor de ziekte van Crohn was
verhoogd of dat er operatieve ingrepen vanwege de ziekte van Crohn hadden plaatsgevonden.
Patiënten die in week 4 een respons hadden vertoond, werden gevolgd tot week 12. Secundaire
eindpunten omvatten de porportie patiënten die in week 4 een klinische remissie vertoonden (CDAI
< 150) en de klinische respons in de loop van de tijd.
Na toediening van een eenmalige dosis vertoonden in week 4 22/27 (81%) van de met infliximab
behandelde patiënten die een dosis kregen van 5 mg/kg een klinische respons, tegenover 4/25 (16%)
van de met placebo behandelde patiënten (p < 0,001). Ook in week 4 vertoonden 13/27 (48%) van de
met infliximab behandelde patiënten een klinische remissie (CDAI < 150) tegenover 1/25 (4%) van de
met placebo behandelde patiënten. Binnen twee weken werd een respons waargenomen, met een
28
maximumrespons na 4 weken. Tijdens de laatste observatie na 12 weken vertoonden 13/27 (48%) van
de met infliximab behandelde patiënten nog steeds een respons.
Onderhoudstherapie bij patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij volwassenen
De werkzaamheid van herhaalde infusies met infliximab werd bestudeerd in een 1-jarig klinisch
onderzoek (ACCENT I). In totaal kregen 573 patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van
Crohn (CDAI ≥ 220 ≤ 400) een eenmalige infusie van 5 mg/kg toegediend in week 0. 178 van de
580 geïncludeerde patiënten (30,7%) werden gedefinieerd als patiënten met ernstige ziekte (CDAI-
score > 300 en gelijktijdige toediening van corticosteroïden en/of immunosuppressiva), wat in
overeenstemming was met de populatie zoals gedefinieerd in de indicatie (zie rubriek 4.1). In week 2
werden alle patiënten beoordeeld op klinische respons en gerandomiseerd aan één van
de 3 behandelingsgroepen; een onderhoudsgroep met placebo, een onderhoudsgroep met een dosis van
5 mg/kg en een onderhoudsgroep met een dosis van 10 mg/kg. Alle 3 groepen kregen herhaalde
infusies in week 2, 6, en daarna om de 8 weken.
Van de 573 gerandomiseerde patiënten, vertoonden 335 (58%) een klinische respons in week 2. Deze
patiënten werden geclassificeerd als week 2-responders en werden meegenomen in de primaire
analyse (zie Tabel 5). Onder de patiënten die als niet-responders in week 2 werden geclassificeerd,
vertoonde 32% (26/81) uit de groep met de onderhoudsbehandeling met placebo en 42% (68/163) uit
de groep met de onderhoudsbehandeling met infliximab, een klinische respons in week 6. Daarna was
er geen verschil tussen de groepen wat het aantal late responders betreft.
De co-primaire eindpunten was de proportie patiënten in klinische remissie (CDAI < 150) in week 30
en de tijd tot aan het verdwijnen van de respons tot en met week 54. Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 6.
Tabel 5
Effecten op respons- en remissiepercentage, gegevens uit ACCENT I (week 2-responders)
ACCENT I (week 2-responders)
% patiënten
Placebo
Infliximab
Onderhoud
Onderhoud
5 mg/kg
(n=113)
(n=110)
(p-waarde)
Mediane tijd tot aan het verdwijnen
van de respons tot en met week 54
Week 30
Klinische respons
a
Klinische remissie
Steroïdevrije remissie
Week 54
Klinische respons
a
Klinische remissie
Aanhoudende steroïdevrije
remissie
b
19 weken
38 weken
(0,002)
51,3
(< 0,001)
38,9
(0,003)
31,0 (18/58)
(0,008)
38,1
(< 0,001)
28,3
(0,007)
17,9 (10/56)
(0,075)
Infliximab
Onderhoud
10 mg/kg
(n=112)
(p-waarde)
>54 weken
(< 0,001)
59,1
(< 0,001)
45,5
(< 0,001)
36,8 (21/57)
(0,001)
47,7
(< 0,001)
38,4
(< 0,001)
28,6 (16/56)
(0,002)
27,3
20,9
10,7 (6/56)
15,5
13,6
5,7 (3/53)
a Daling van CDAI ≥ 25% en ≥ 70 punten.
b CDAI < 150 in week 30 en 54 en geen toediening van corticosteroïden gedurende 3 maanden vóór
week 54 aan patiënten die corticosteroïden kregen bij de uitgangssituatie.
29
Vanaf week 14 mochten patiënten die op de behandeling hadden gereageerd, maar bij wie daarna hun
klinisch voordeel verdween, overschakelen op een dosis infliximab 5 mg/kg hoger dan de dosis
waaraan ze aanvankelijk gerandomiseerd waren. Negenentachtig procent (50/56) van de patiënten bij
wie de klinische respons verdween bij een onderhoudsbehandeling met 5 mg/kg infliximab na
week 14, vertoonde een respons op de behandeling met 10 mg/kg infliximab.
Verbetering in de maten van kwaliteit van leven, een daling van aan de ziekte gerelateerde
ziekenhuisopnamen en corticosteroïdengebruik werden waargenomen bij de onderhoudsgroepen met
infliximab in vergelijking met de onderhoudsgroep met placebo in weken 30 en 54.
Infliximab met of zonder AZA werd beoordeeld in een gerandomiseerd, dubbelblind onderzoek met
een actieve comparator (SONIC) bij 508 volwassen patiënten met matige tot ernstige ziekte van Crohn
(CDAI > 220 < 450) die naïef waren voor biologica en immunosuppressiva en met een mediane duur
van de ziekte van 2,3 jaar. De uitgangssituatie was dat 27,4% van de patiënten systemische
corticosteroïden kreeg, 14,2% van de patiënten budesonide kreeg, en 54,3% van de patiënten 5 ASA-
preparaten kreeg. Patiënten werden gerandomiseerd naar monotherapie met AZA, monotherapie met
infliximab of infliximab met AZA combinatietherapie. Infliximab werd toegediend in een dosis van
5 mg/kg in week 0, 2, 6 en vervolgens elke 8 weken. AZA werd gegeven in een dosis van 2,5 mg/kg
per dag.
Het primaire eindpunt van het onderzoek was corticosteroïde-vrije klinische remissie in week 26,
gedefinieerd als patiënten in klinische remissie (CDAI < 150) die ten minste 3 weken geen orale
systemische corticosteroïden (prednison of een equivalent) of budesonide in een dosering van
> 6 mg/dag hadden genomen. Voor de resultaten, zie tabel 6. De proportie patiënten met mucosale
genezing in week 26 was significant groter in de groepen met de combinatie infliximab en AZA
(43,9%, p<0,001) en met infliximab monotherapie (30,1%, p=0,023) in vergelijking met de AZA
monotherapiegroep (16,5%).
Tabel 6
Percentage patiënten die klinische remissie bereikten in week 26 zonder corticosteroïden,
SONIC
AZA
monotherapie
Week 26
Alle gerandomiseerde patiënten
30,0% (51/170)
Infliximab
monotherapie
44,4% (75/169)
(p=0,006)
*
Infliximab + AZA
combinatietherapie
56,8% (96/169)
(p<0,001)
*
* P-waarden vertegenwoordigen elke met infliximab behandelde groep vs. AZA monotherapie.
Vergelijkbare trends in het bereiken van corticosteroïde-vrije klinische remissie werden waargenomen
in week 50. Voorts werd er een verbeterde kwaliteit van leven waargenomen met infliximab, gemeten
volgens IBDQ.
Inductietherapie bij patiënten met actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
De werkzaamheid werd geëvalueerd in een gerandomiseerd, dubbelblind placebo-gecontroleerd
onderzoek bij 94 patiënten met de ziekte van Crohn bij wie fistelvorming was opgetreden en die al
minimaal drie maanden lang een fistel hadden. Eenendertig van deze patiënten werden behandeld met
infliximab 5 mg/kg. Ongeveer 93% van de patiënten kreeg voordien een behandeling met antibiotica
of immunosuppressiva.
Gelijktijdig gebruik van stabiele doses van conventionele therapieën was toegestaan en 83% van de
patiënten bleef ten minste één van deze therapieën krijgen. De patiënten kregen drie doses placebo of
infliximab in week 0, 2 en 6. De patiënten werden tot 26 weken gevolgd. Het primaire eindpunt was de
proportie patiënten die een klinische respons vertoonden, gedefinieerd als een vermindering met
≥ 50% ten opzichte van de uitgangssituatie in het aantal fistels dat bij lichte druk draineerde tijdens
minimaal twee opeenvolgende bezoeken (met een tussenpoos van 4 weken), zonder dat het gebruik
van geneesmiddelen was verhoogd of dat er operatieve ingrepen vanwege de ziekte van Crohn hadden
plaatsgevonden.
30
Achtenzestig procent (21/31) van de met infliximab behandelde patiënten die een dosis van 5 mg/kg
kreeg toegediend vertoonde een klinische respons, tegenover 26% (8/31) van de met placebo
behandelde patiënten (p = 0,002). De mediane tijd tot aan het begin van de respons bedroeg bij de met
infliximab behandelde groep 2 weken. De mediane duur van de respons bedroeg 12 weken. Bovendien
werd bij 55% van de met infliximab behandelde patiënten het sluiten van alle fistels bereikt, tegenover
13% van de met placebo behandelde patiënten (p = 0,001).
Onderhoudstherapie bij patiënten met actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
De werkzaamheid van herhaalde infusies met infliximab bij patiënten met de ziekte van Crohn met
fistelvorming werd bestudeerd in een 1-jarig klinisch onderzoek (ACCENT II). In totaal kregen
306 patiënten 3 doses infliximab van 5 mg/kg toegediend in week 0, 2 en 6. Bij de uitgangssituatie had
87% van de patiënten perianale fistels, 14% abdominale fistels en 9% rectovaginale fistels. De
mediane CDAI-score bedroeg 180. In week 14 werden 282 patiënten beoordeeld op klinische respons
en gerandomiseerd aan een onderhoudsgroep met placebo of een onderhoudsgroep met een dosering
van 5 mg/kg infliximab om de 8 weken tot en met week 46.
Week 14-responders (195/282) werden geanalyseerd op het primaire eindpunt: de tijd vanaf
randomisering tot het verdwijnen van de respons (zie Tabel 7). Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 6.
Tabel 7
Effecten op responspercentage, gegevens uit ACCENT II (week 14-responders)
ACCENT II (week 14-responders)
Placebo
Infliximab
Onderhoud
Onderhoud
(5 mg/kg)
(n=99)
(n=96)
14 weken
> 40 weken
p-waarde
Mediane tijd tot aan het verdwijnen van de
< 0,001
respons tot en met week 54
Week 54
Fistelrespons (%)
a
23,5
46,2
0,001
Volledige fistelrespons (%)
b
19,4
36,3
0,009
a Een vermindering van ≥ 50% ten opzichte van de uitgangssituatie van het aantal drainerende fistels over
een periode van ≥ 4 weken.
b Afwezigheid van drainerende fistels.
Vanaf week 22 kwamen patiënten die aanvankelijk op de behandeling reageerden, maar bij wie daarna
hun respons verdween, in aanmerking om over te schakelen op actieve herbehandeling om de 8 weken
met een dosis infliximab 5 mg/kg hoger dan de dosis waaraan ze aanvankelijk gerandomiseerd waren.
Onder de patiënten uit de groep met 5 mg/kg infliximab die overschakelden omdat de respons op
fistels verdween na week 22, vertoonde 57% (12/21) een respons op de herbehandeling met 10 mg/kg
infliximab om de 8 weken.
Er werd geen significant verschil waargenomen tussen placebo en infliximab wat betreft de proportie
patiënten met aanhoudende sluiting van alle fistels tot en met week 54, wat betreft symptomen zoals
proctalgia, abcessen en urineweginfectie, of wat betreft het aantal nieuw ontwikkelde fistels tijdens de
behandeling.
Een significante daling van aan de ziekte gerelateerde ziekenhuisopnamen en operatieve ingrepen
werd waargenomen bij de onderhoudsgroep met infliximab om de 8 weken in vergelijking met
placebo. Bovendien werden een daling van het corticosteroïdengebruik en een verbetering van
kwaliteit van leven waargenomen.
31
Colitis ulcerosa bij volwassenen
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab werden bepaald in twee (ACT 1 en ACT 2)
gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde klinische onderzoeken bij volwassen patiënten
met matig tot ernstig actieve colitis ulcerosa (Mayo-score 6 tot 12; Endoscopie-subscore ≥ 2) die
onvoldoende reageerden op conventionele therapieën [orale corticosteroïden, aminosalicylaten en/of
immunomodulatoren (6-MP, AZA)]. Gelijktijdige stabiele doses orale aminosalicylaten,
corticosteroïden en/of immunomodulatoren werden toegestaan. In beide onderzoeken werden
patiënten gerandomiseerd aan een groep met placebo, met 5 mg/kg infliximab of met 10 mg/kg
infliximab in week 0, 2, 6, 14 en 22, en in ACT 1 in week 30, 38 en 46. Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 8.
Tabel 8
Effecten op klinische respons, klinische remissie en mucosale genezing in week 8 en 30.
Gecombineerde gegevens uit ACT 1 & 2.
Infliximab
5 mg/kg
10 mg/kg
Placebo
Gerandomiseerde patiënten
244
242
242
Percentage patiënten met een klinische respons en aanhoudende klinische respons
Klinische respons in week 8
a
33,2%
66,9%
65,3%
a
Klinische respons in week 30
27,9%
49,6%
55,4%
Aanhoudende respons
(klinische respons in zowel
week 8 als week 30)
a
19,3%
45,0%
49,6%
Percentage patiënten met klinische remissie en aanhoudende remissie
10,2%
36,4%
29,8%
Klinische remissie in week 8
a
13,1%
29,8%
36,4%
Klinische remissie in week 30
a
Aanhoudende remissie
(in remissie in zowel
5,3%
19,0%
24,4%
week 8 als week 30)
a
Percentage patiënten met mucosale genezing
Mucosale genezing in week 8
a
32,4%
61,2%
60,3%
Mucosale genezing in week 30
a
27,5%
48,3%
52,9%
a
p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab vs. Placebo.
Gecombineerd
484
66,1%
52,5%
47,3%
33,1%
33,1%
21,7%
60,7%
50,6%
De werkzaamheid van infliximab tot en met week 54 werd bepaald tijdens het ACT 1-onderzoek.
Na 54 weken vertoonde 44,9% van de patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met
infliximab een klinische respons in vergelijking met 19,8% in de groep met de behandeling met
placebo (p<0,001). Klinische remissie en mucosale genezing kwamen voor bij een grotere proportie
patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab vergeleken met de groep met
de behandeling met placebo in week 54 (34,6% vs. 16,5%, p<0,001 en 46,1% vs. 18,2%, p<0,001,
respectievelijk). De proportie patiënten met aanhoudende respons en aanhoudende remissie in week 54
was groter bij de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab dan bij de groep met de
behandeling met placebo (37,9% vs. 14,0%, p<0,001; en 20,2% vs. 6,6%, p<0,001, respectievelijk).
Een grotere proportie patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab was in
staat de behandeling met corticosteroïden stop te zetten terwijl ze in klinische remissie bleven in
vergelijking met de groep met de behandeling met placebo zowel in week 30 (22,3% vs. 7,2%,
p<0,001, samengevoegde ACT 1- en ACT 2-gegevens) als in week 54 (21,0% vs. 8,9%, p=0,022,
ACT 1-gegevens).
De analyse van de samengevoegde gegevens uit de ACT 1- en ACT 2-onderzoeken en aanvullingen
daarop, geanalyseerd vanaf de uitgangssituatie tot en met 54 weken, toonde een vermindering van aan
colitis ulcerosa gerelateerde ziekenhuisopnamen en operatieve ingrepen met de behandeling met
infliximab. Het aantal aan colitis ulcerosa gerelateerde ziekenhuisopnamen was significant lager bij de
behandelingsgroepen die 5 en 10 mg/kg infliximab kregen dan bij de placebogroep (gemiddeld aantal
ziekenhuisopnamen per 100 patiëntjaren: 21 en 19 vs. 40 in de placebogroep, respectievelijk p=0,019
32
en p=0,007). Het aantal aan colitis ulcerosa gerelateerde operatieve ingrepen was ook lager bij de
behandelingsgroepen die 5 en 10 mg/kg infliximab kregen dan bij de placebogroep (gemiddeld aantal
operatieve ingrepen per 100 patiëntjaren: 22 en 19 vs. 34, respectievelijk p=0,145 en p=0,022).
De proportie patiënten die colectomie ondergingen op enig tijdstip binnen de 54 weken na de eerste
infusie van de onderzoeksstof werd verzameld en samengevoegd uit de ACT 1- en ACT 2-
onderzoeken en aanvullingen daarop. Minder patiënten ondergingen een colectomie bij de groep die
5 mg/kg infliximab (28/242 of 11,6% [N.S.]) kreeg en de groep die 10 mg/kg infliximab (18/242 of
7,4% [p=0,011]) kreeg dan bij de placebogroep (36/244; 14,8%).
De vermindering in incidentie van colectomie werd eveneens onderzocht in een ander gerandomiseerd,
dubbelblind onderzoek (C0168Y06) bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten (n=45) met matige tot
ernstig actieve colitis ulcerosa die niet reageerden op intraveneuze corticosteroïden en die daardoor
een hoger risico op colectomie liepen. Significant minder colectomieën kwamen voor binnen
3 maanden na de onderzoeksinfusie bij patiënten die een enkelvoudige dosis van 5 mg/kg infliximab
kregen in vergelijking met patiënten die placebo kregen (respectievelijk 29,2% vs. 66,7%, p=0,017).
In ACT 1 en ACT 2 verbeterde infliximab de kwaliteit van leven, bevestigd door statistisch
significante verbetering van een ziektespecifieke maat, IBDQ, en door verbetering van de generische
36-item Short Form Survey SF-36.
Spondylitis ankylosans bij volwassenen
Werkzaamheid en veiligheid van infliximab werden bestudeerd in twee dubbelblinde
placebogecontroleerde multicenteronderzoeken bij patiënten met actieve spondylitis ankylosans (Bath
Ankylosing Spondylitis Disease Activity Index [BASDAI]-score ≥ 4 en spinale pijn ≥ 4 op een schaal
van 1-10).
In het eerste onderzoek (P01522), met een dubbelblinde fase van 3 maanden, kregen 70 patiënten
5 mg/kg infliximab of placebo toegediend in week 0, 2 en 6 (35 patiënten in elke groep). In week 12
werd de placebogroep overgeschakeld op 5 mg/kg infliximab om de 6 weken tot week 54. Na het
eerste jaar van het onderzoek gingen 53 patiënten verder in een open-label verlenging tot week 102.
Tijdens het tweede klinische onderzoek (ASSERT) werden 279 patiënten gerandomiseerd aan placebo
(Groep 1, n=78) of 5 mg/kg infliximab (Groep 2, n=201) in week 0, 2 en 6 en om de 6 weken tot
week 24. Daarna gingen alle patiënten verder met infliximab, om de 6 weken tot week 96. Groep 1
kreeg 5 mg/kg infliximab. In Groep 2 kregen patiënten die een BASDAI-score ≥ 3 hadden tijdens
2 opeenvolgende bezoeken, vanaf de infusie in week 36, 7,5 mg/kg infliximab om de 6 weken tot en
met week 96.
In ASSERT werd al in week 2 verbetering van klachten en symptomen waargenomen. In week 24 was
het aantal ASAS 20-responders 15/78 (19%) in de placebogroep, en 123/201 (61%) in de 5 mg/kg
infliximabgroep (p<0,001). Er waren 95 patiënten van groep 2 die verder gingen met 5 mg/kg om de
6 weken. In week 102 waren 80 patiënten nog steeds in behandeling met infliximab, en 71 (89%) van
hen waren ASAS 20-responders.
In P01522 werd ook al in week 2 verbetering van klachten en symptomen waargenomen. In week 12
was het aantal BASDAI 50-responders 3/35 (9%) in de placebogroep, en 20/35 (57%) in de 5 mg/kg
groep (p<0,01). Er waren 53 patiënten die verder gingen met 5 mg/kg om de 6 weken. In week 102
waren 49 patiënten nog steeds in behandeling met infliximab, en 30 (61%) van hen waren
BASDAI 50-responders.
In beide onderzoeken waren het fysiek functioneren en de kwaliteit van leven zoals gemeten aan de
hand van de BASFI en de score voor de fysieke component van de SF-36, ook significant verbeterd.
33
Arthritis psoriatica bij volwassenen
Werkzaamheid en veiligheid werden bestudeerd in twee dubbelblinde placebogecontroleerde
multicenteronderzoeken bij patiënten met actieve arthritis psoriatica.
Tijdens het eerste klinische onderzoek (IMPACT) werden werkzaamheid en veiligheid van infliximab
bestudeerd bij 104 patiënten met actieve polyarticulaire arthritis psoriatica. Tijdens de dubbelblinde
fase van 16 weken kregen de patiënten ofwel 5 mg/kg infliximab ofwel placebo toegediend in week 0,
2, 6 en 14 (52 patiënten in elke groep). Vanaf week 16 werd de placebogroep overgeschakeld op
infliximab en kregen alle patiënten vervolgens 5 mg/kg infliximab toegediend om de 8 weken tot
week 46. Na het eerste jaar van het onderzoek gingen 78 patiënten verder in een open-label verlenging
tot week 98.
Tijdens het tweede klinische onderzoek (IMPACT 2) werden werkzaamheid en veiligheid van
infliximab bestudeerd bij 200 patiënten met actieve arthritis psoriatica (≥ 5 opgezwollen gewrichten en
≥ 5 pijnlijke gewrichten). Zesenveertig procent van de patiënten ging verder met stabiele doses
methotrexaat (≤ 25 mg/week). Tijdens de dubbelblinde fase van 24 weken kregen de patiënten
5 mg/kg infliximab of placebo toegediend in week 0, 2, 6, 14 en 22 (100 patiënten in elke groep). In
week 16 werden 47 patiënten uit de placebogroep met < 10% verbetering ten opzichte van de
uitgangssituatie van zowel aantallen gezwollen als pijnlijke gewrichten overgeschakeld op
inductietherapie met infliximab (early
escape).
In week 24 schakelden alle met placebo behandelde
patiënten over op inductietherapie met infliximab. Dosering werd voor alle patiënten aangehouden tot
week 46.
De belangrijkste resultaten met betrekking tot de werkzaamheid voor IMPACT en IMPACT 2 worden
weergegeven in Tabel 9 hieronder:
Tabel 9
Effecten op ACR en PASI in IMPACT en IMPACT 2
Placebo
(week 16)
52
IMPACT
Infliximab
(week 16)
52
Infliximab
(week 98)
N/A
a
Placebo
(week 24)
100
IMPACT 2*
Infliximab
(week 24)
100
Infliximab
(week 54)
100
Gerandomiseerde
patiënten
ACR-respons
(% patiënten)
N
52
52
78
100
100
100
ACR20-respons*
5 (10%)
34 (65%)
48 (62%)
16 (16%)
54 (54%)
53 (53%)
ACR50-respons*
0 (0%)
24 (46%)
35 (45%)
4 (4%)
41(41%)
33 (33%)
ACR70-respons*
0 (0%)
15 (29%)
27 (35%)
2 (2%)
27 (27%)
20 (20%)
PASI-respons
(% patiënten)
b
N
87
83
82
PASI75-respons**
1 (1%)
50 (60%)
40 (48,8%)
* ITT-analyse waarbij patiënten met ontbrekende gegevens werden geïncludeerd als niet-responders.
a Week 98-gegevens voor IMPACT includeren gecombineerde placebo crossover en infliximab-patiënten die
opgenomen werden in de open-label verlenging.
b Gebaseerd op patiënten met PASI >2,5 in de uitgangssituatie voor IMPACT, en patiënten met >3% BSA
betrokkenheid van psoriasis van de huid in de uitgangssituatie voor IMPACT 2.
** PASI 75-respons voor IMPACT niet geïncludeerd vanwege lage N; p<0,001 voor infliximab vs. placebo in
week 24 voor IMPACT 2.
Bij IMPACT en IMPACT 2 werden klinische responsen waargenomen vanaf week 2 die werden
aangehouden tot en met respectievelijk week 98 en week 54. Werkzaamheid werd aangetoond met of
zonder gelijktijdig gebruik van methotrexaat. Dalingen in de parameters van de perifere activiteit
eigen aan arthritis psoriatica (zoals het aantal gezwollen gewrichten, het aantal pijnlijke/gevoelige
gewrichten, dactylitis en de aanwezigheid van enthesopathie) werden waargenomen bij de met
infliximab behandelde patiënten.
34
Radiografische veranderingen werden geëvalueerd tijdens IMPACT 2. Röntgenfoto’s van handen en
voeten werden verzameld in de uitgangssituatie en in de weken 24 en 54. De behandeling met
infliximab verminderde de snelheid van progressie van perifere gewrichtsbeschadiging in vergelijking
met de behandeling met placebo op het primaire eindpunt van week 24, zoals gemeten aan de hand
van verandering ten opzichte van de uitgangssituatie van de totale gewijzigde vdH-S-score
(gemiddelde ± SD-score was 0,82 ± 2,62 bij de placebogroep in vergelijking met -0,70 ± 2,53 bij de
infliximabgroep; p< 0,001). Bij de infliximabgroep bleef de gemiddelde verandering van de totale
gewijzigde vdH-S-score beneden 0 op het week 54-tijdpunt.
De met infliximab behandelde patiënten vertoonden een significante verbetering van het fysiek
functioneren zoals beoordeeld met HAQ. Significante verbeteringen in de gezondheidsgerelateerde
kwaliteit van leven werden eveneens aangetoond zoals gemeten aan de hand van de samengevatte
scores voor de fysieke en mentale component van de SF-36 in IMPACT 2.
Psoriasis bij volwassenen
De werkzaamheid van infliximab werd bestudeerd in twee gerandomiseerde, dubbelblinde
multicenteronderzoeken: SPIRIT en EXPRESS. Patiënten uit beide onderzoeken hadden plaque
psoriasis (Body Surface Area [BSA] ≥ 10% en Psoriasis Area and Severity Index [PASI] score ≥ 12).
Het primaire eindpunt in beide onderzoeken was het percentage patiënten dat in week 10 ≥ 75%
verbetering bereikte in PASI ten opzichte van de uitgangssituatie.
SPIRIT evalueerde de werkzaamheid van inductietherapie met infliximab bij 249 patiënten met plaque
psoriasis die voordien PUVA of een systemische behandeling hadden gekregen. De patiënten kregen
infusies van 3 of 5 mg/kg infliximab of placebo in week 0, 2 en 6. Patiënten met een PGA [Physician
Global Assessment]-score
van ≥ 3 kwamen in aanmerking voor een extra infusie van dezelfde
behandeling in week 26.
In het SPIRIT-onderzoek bedroeg de proportie patiënten die PASI 75 bereikten in week 10 71,7% bij
de groep die 3 mg/kg infliximab kreeg, 87,9% bij de groep die 5 mg/kg infliximab kreeg en 5,9% bij
de placebogroep (p < 0,001). In week 26, twintig weken na de laatste inductiedosis, was 30% van de
patiënten uit de 5 mg/kg groep en 13,8% van de patiënten uit de 3 mg/kg groep PASI 75-responders.
Tussen week 6 en 26, keerden de symptomen van psoriasis geleidelijk terug met een mediane tijd tot
ziekterecidief van > 20 weken. Er werd geen rebound waargenomen.
Het EXPRESS-onderzoek evalueerde de werkzaamheid van inductie- en onderhoudstherapie met
infliximab bij 378 patiënten met plaque psoriasis. De patiënten kregen infusies van 5 mg/kg infliximab
of placebo in week 0, 2 en 6, gevolgd door een onderhoudstherapie om de 8 weken tot en met week 22
bij de placebogroep en tot en met week 46 bij de infliximabgroep. In week 24 schakelde de
placebogroep over op een inductietherapie met infliximab (5 mg/kg), gevolgd door een
onderhoudstherapie met infliximab (5 mg/kg). Nagelpsoriasis werd beoordeeld aan de hand van de
Nail Psoriasis Severity Index (NAPSI). 71,4% van de patiënten kregen voorafgaande therapie met
PUVA, methotrexaat, ciclosporine of acitretine, hoewel ze niet noodzakelijkerwijs therapieresistent
waren. De belangrijkste resultaten worden weergegeven in Tabel 10. Bij de met infliximab behandelde
patiënten waren significante PASI 50-responsen duidelijk te zien bij het eerste bezoek (week 2) en
PASI 75-responsen bij het tweede bezoek (week 6). De werkzaamheid was gelijk in de subgroep van
patiënten die blootgesteld waren aan voorafgaande systemische therapieën in vergelijking met de
totale onderzoekspopulatie.
35
Tabel 10
Samenvatting van PASI-respons, PGA-respons en het percentage patiënten met alle nagels
schoon in week 10, 24 en 50. EXPRESS
Placebo → Infliximab
5 mg/kg
(in week 24)
week 10
N
≥ 90% verbetering
≥ 75% verbetering
≥ 50% verbetering
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
week 24
N
≥ 90% verbetering
≥ 75% verbetering
≥ 50% verbetering
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
week 50
N
≥ 90% verbetering
≥ 75% verbetering
≥ 50% verbetering
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
Alle nagels schoon
c
Week 10
Week 24
1/65 (1,5%)
3/65 (4,6%)
16/235 (6,8%)
58/223 (26,0%)
a
68
34 (50,0%)
52 (76,5%)
61 (89,7%)
46 (67,6%)
59 (86,8%)
281
127 (45,2%)
170 (60,5%)
193 (68,7%)
149 (53,0%)
189 (67,3%)
77
1 (1,3%)
3 (3,9%)
5 (6,5%)
2 (2,6%)
15 (19,5%)
276
161 (58,3%)
a
227 (82,2%)
a
248 (89,9%)
203 (73,6%)
a
246 (89,1%)
a
77
1 (1,3%)
2 (2,6%)
6 (7,8%)
3 (3,9%)
14 (18,2%)
301
172 (57,1%)
a
242 (80,4%)
a
274 (91,0%)
242 (82,9%)
ab
275 (94,2%)
ab
Infliximab
5 mg/kg
Week 50
27/64 (42,2%)
92/226 (40,7%)
a p < 0,001, voor elke behandelingsgroep met infliximab vs. controlegroep.
b n = 292.
c Analyse was gebaseerd op patiënten met nagelpsoriasis in de uitgangssituatie (81,8% van de patiënten).
Gemiddelde NAPSI-scores in de uitgangssituatie waren 4,6 en 4,3 bij de infliximab- en placebogroep.
Significante verbeteringen ten opzichte van de uitgangssituatie werden aangetoond in DLQI (p<0,001)
en de scores voor de fysieke en mentale component van de SF-36 (p<0,001 voor elke
componentvergelijking).
Pediatrische patiënten
Ziekte van Crohn bij pediatrische patiënten (6 - 17 jaar)
Tijdens het REACH-onderzoek kregen 112 patiënten (6 - 17 jaar, mediane leeftijd 13,0 jaar) met
matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn (mediane pediatrische CDAI van 40) en die niet
voldoende reageerden op conventionele therapieën, 5 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6. Alle
patiënten dienden een stabiele dosis van 6-MP, AZA of MTX te gebruiken (35% kreeg ook
corticosteroïden in de uitgangssituatie). Patiënten die in week 10 door de onderzoeker als klinische
responders werden beoordeeld, werden gerandomiseerd en kregen 5 mg/kg infliximab in de vorm van
een q8 of q12 weken onderhoudstherapie. Als de respons verdween tijdens de onderhoudstherapie,
36
werd overschakeling op een hogere dosis (10 mg/kg) en/of een korter doseringsinterval (q8 weken)
toegestaan. Tweeëndertig (32) evalueerbare pediatrische patiënten schakelden over (9 patiënten in de
onderhoudsgroep van q8 weken en 23 patiënten in de onderhoudsgroep van q12 weken). Vierentwintig
van deze patiënten (75,0%) bereikten opnieuw klinische respons na het overschakelen.
De proportie patiënten in klinische respons in week 10 was 88,4% (99/112). De proportie patiënten die
klinische remissie bereikten in week 10 was 58,9% (66/112).
In week 30 was de proportie patiënten in klinische remissie hoger bij de q8 weken onderhoudsgroep
(59,6%, 31/52) dan bij de q12 weken onderhoudsgroep (35,3%, 18/51; p=0,013). In week 54 waren de
cijfers 55,8% (29/52) en 23,5% (12/51) in respectievelijk de q8 weken en q12 weken
onderhoudsgroepen (p<0,001).
Gegevens over fistels werden afgeleid van de PCDAI-scores. Van de 22 patiënten die fistels hadden in
de uitgangssituatie vertoonden 63,6% (14/22), 59,1% (13/22) en 68,2% (15/22) een volledige
fistelrespons in respectievelijk week 10, 30 en 54, in de gecombineerde q8 weken en q12 weken
onderhoudsgroepen.
Bovendien werden statistisch en klinisch significante verbeteringen van de kwaliteit van leven en
lichaamslengte, alsmede een significante vermindering van het corticosteroïdengebruik, waargenomen
ten opzichte van de uitgangssituatie.
Colitis ulcerosa bij pediatrische patiënten (6-17 jaar)
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn beoordeeld in een gerandomiseerd, open-label
klinisch multicenteronderzoek met parallelgroepen (C0168T72) bij 60 pediatrische patiënten van
6-17 jaar (mediane leeftijd 14,5 jaar) met matig tot ernstig actieve colitis ulcerosa (Mayo-score 6 tot
12; endoscopische subscore ≥ 2) die onvoldoende reageerden op conventionele therapie. Bij baseline
kreeg 53% van de patiënten behandeling met immunomodulatoren (6-MP, AZA en/of MTX) en 62%
van de patiënten kreeg corticosteroïden. Na week 0 was stopzetting van de immunomodulatoren en
afbouw van de corticosteroïden toegestaan.
Alle patiënten kregen een inductiebehandeling van 5 mg/kg infliximab in de weken 0, 2, en 6.
Patiënten die in week 8 niet op infliximab hadden gereageerd (n=15), kregen geen geneesmiddel meer
en kwamen terug voor veiligheidscontrole. In week 8 werden 45 patiënten gerandomiseerd; zij kregen
5 mg/kg infliximab als onderhoudsbehandeling, hetzij om de 8 weken (q8) of om de 12 weken (q12).
De proportie patiënten met een klinische respons in week 8 was 73,3% (44/60). De klinische respons
in week 8 was vergelijkbaar voor patiënten met en zonder gelijktijdig gebruik van
immunomodulatoren bij baseline. Klinische remissie in week 8 was 33,3% (17/51), gemeten aan de
hand van de Paediatric Ulcerative Colitis Activity Index (PUCAI)-score.
In week 54 was de proportie patiënten in klinische remissie, gemeten op basis van de PUCAI-score
38% (8/21) in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 18% (4/22) in de groep van de
q12 weken onderhoudsbehandeling. Voor patiënten die corticosteroïden bij baseline kregen was de
proportie patiënten in remissie en die in week 54 geen corticosteroïden kregen 38,5% (5/13) voor de
groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 0% (0/13) voor de groep van de q12 weken
onderhoudsbehandeling.
In dit onderzoek waren er meer patiënten in de leeftijdsgroep 12-17 jaar dan in de leeftijdsgroep
6-11 jaar (45/60 vs.15/60). Hoewel het aantal patiënten in elke subgroep te klein is om definitieve
conclusies te trekken over het effect van leeftijd, was er in de jongere leeftijdsgroep een groter aantal
patiënten bij wie de dosis werd verhoogd of bij wie behandeling werd stopgezet wegens onvoldoende
werkzaamheid.
37
Overige pediatrische indicaties
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met het referentiegeneesmiddel dat infliximab bevat in
alle subgroepen van pediatrische patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis,
arthritis psoriatica, spondylitis ankylosans, psoriasis en de ziekte van Crohn (zie rubriek 4.2 voor
informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Eenmalige intraveneuze infusie van 1, 3, 5, 10 of 20 mg/kg infliximab leidde tot een
dosisproportionele vermeerdering van de maximale serumconcentratie (C
max
) en het gebied onder de
concentratie/tijdcurve (AUC). Het steady state distributievolume (mediaan V
d
van 3,0 tot 4,1 liter) was
onafhankelijk van de toegediende dosis en gaf aan dat infliximab voornamelijk verdeeld wordt binnen
het vaatstelsel. Er werd geen tijdsafhankelijkheid van de farmacokinetiek waargenomen. De
eliminatiewegen van infliximab werden niet bepaald. Er werd geen ongewijzigd infliximab in de urine
gevonden. Er werden geen belangrijke leeftijds- of gewichtsgerelateerde verschillen waargenomen in
klaring of distributievolume bij patiënten met reumatoïde artritis. De farmacokinetiek van infliximab
bij oudere patiënten werd niet bestudeerd. Er werden geen onderzoeken uitgevoerd bij patiënten met
lever- of nieraandoeningen.
Bij eenmalige doses van 3, 5 of 10 mg/kg waren de mediane waarden van C
max
respectievelijk 77, 118
en 277 microgram/ml. De mediane terminale halfwaardetijd met deze doses varieerde van 8 tot
9,5 dagen. Bij de meeste patiënten kon infliximab in het serum opgespoord worden gedurende ten
minste 8 weken na de aanbevolen eenmalige dosis van 5 mg/kg voor de behandeling van de ziekte van
Crohn en na de onderhoudsdosis van 3 mg/kg om de 8 weken voor reumatoïde artritis.
Herhaalde toediening van infliximab (5 mg/kg in week 0, 2 en 6 in geval van fistelvorming bij de
ziekte van Crohn, 3 of 10 mg/kg om de 4 of 8 weken bij reumatoïde artritis) resulteerde in een lichte
accumulatie van infliximab in het serum na de tweede dosis. Er werd geen andere klinisch relevante
accumulatie waargenomen. Bij de meeste patiënten met fistelvorming bij de ziekte van Crohn kon
infliximab 12 weken lang opgespoord worden in het serum (bereik 4-28 weken) na toediening van de
kuur.
Pediatrische patiënten
Een analyse van de farmacokinetiek op populatieniveau gebaseerd op gegevens verkregen van
patiënten met colitis ulcerosa (N=60), de ziekte van Crohn (N=112), juveniele reumatoïde artritis
(N=117) en de ziekte van Kawasaki (N=16) met een totale leeftijdsspreiding van 2 maanden tot
17 jaar, gaf aan dat de blootstelling aan infliximab op non-lineaire wijze afhankelijk was van het
lichaamsgewicht. Na toediening om de 8 weken van 5 mg/kg infliximab, was de voorspelde mediane
steady-state blootstelling aan infliximab (oppervlakte onder de concentratie-tijdscurve bij steady state,
AUC
ss
) bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 6-17 jaar ongeveer 20% lager dan de voorspelde
mediane steady-state blootstelling aan het geneesmiddel bij volwassenen. De mediane AUC
ss
bij
pediatrische patiënten in de leeftijd van 2 jaar tot minder dan 6 jaar was volgens de voorspelling
ongeveer 40% lager dan in volwassenen, hoewel het aantal patiënten waarop deze schatting is
gebaseerd, beperkt is.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Infliximab vertoont geen kruisreactie met TNF
α
van andere species dan mensen en chimpansees.
Daarom zijn de conventionele preklinische veiligheidsgegevens van infliximab beperkt. In een
toxiciteitsonderzoek naar de ontwikkeling dat uitgevoerd werd op muizen met een analoge antistof, die
de functionele activiteit van muis-TNF
α
selectief remt, was er geen indicatie van maternale toxiciteit,
van embryotoxiciteit of van teratogeniteit. Tijdens onderzoek naar fertiliteit en de algemene
reproductiefunctie nam het aantal zwangere muizen af na toediening van dezelfde analoge antistof.
Het is niet bekend of dat te wijten was aan effecten op de mannelijke en/of de vrouwelijke muizen. In
38
een 6 maanden durend onderzoek naar toxiciteit na herhaalde toediening aan muizen, met dezelfde
analoge antistof tegen muis-TNF
α
, werden er bij enkele behandelde mannelijke muizen kristallijne
afzettingen op het kapsel van de ooglens waargenomen. Men heeft geen specifieke oftalmologische
onderzoeken gedaan bij patiënten om het belang van deze bevindingen bij mensen na te gaan.
Er werden geen lange-termijnonderzoeken uitgevoerd om het carcinogene vermogen van infliximab te
bepalen. Onderzoeken bij muizen die een tekort aan TNF
α
hadden, toonden geen toename van tumoren
bij provocatie met bekende tumorinitiators en/of -promotors aan.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Sucrose
Polysorbaat 80
Natriumdiwaterstoffosfaat-monohydraat
Dinatriumfosfaat-dihydraat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3
Houdbaarheid
Vóór reconstitutie
5 jaar bij 2°C – 8°C.
Inflectra kan bewaard worden bij een temperatuur van maximaal 25°C gedurende een enkele periode
van maximaal 6 maanden, maar mag daarbij de oorspronkelijke houdbaarheidsdatum niet
overschrijden. De nieuwe houdbaarheidsdatum moet op de doos genoteerd worden. Nadat het uit de
gekoelde opslag gehaald is, mag Inflectra niet meer in een gekoelde opslag teruggeplaatst worden.
Na reconstitutie en verdunning
De chemische en fysische stabiliteit tijdens gebruik van de verdunde oplossing is aangetoond voor een
duur van maximaal 60 dagen bij 2°C tot 8°C en gedurende een extra 24 uur bij 25 °C na het uit de
koeling nemen. Vanuit microbiologisch standpunt moet de oplossing voor infusie onmiddellijk worden
toegediend. De gebruiker is verantwoordelijk voor de bewaartijden tijdens gebruik en de condities
voorafgaand aan het gebruik en hierbij mag de bewaartijd normaal gesproken niet meer dan 24 uur
bedragen bij 2°C tot 8°C, tenzij reconstitutie/verdunning heeft plaatsgehad onder gecontroleerde en
gevalideerde aseptische omstandigheden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel vóór reconstitutie bij maximaal 25°C, zie rubriek 6.3.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Type 1 glazen injectieflacon met een (butyl)rubberen stop en een aluminium verzegeling met flip-off
dop.
39
Verpakkingsgrootten van 1, 2, 3, 4, 5 injectieflacons.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
1.
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De dosis en het benodigde aantal injectieflacons Inflectra moeten worden berekend. Iedere
injectieflacon Inflectra bevat 100 mg infliximab. Het benodigde totale volume van
gereconstitueerde Inflectra-oplossing moet worden berekend.
Iedere injectieflacon Inflectra moet met 10 ml water voor injecties worden gereconstitueerd
onder aseptische omstandigheden. Hierbij moet een injectiespuit met een 21-gauge (0,8 mm)
naald of kleiner worden gebruikt. De flip-off-dop van de injectieflacon moet worden verwijderd
en de bovenzijde moet met een doekje met 70% alcohol worden ontsmet. De injectienaald moet
door het midden van de rubberen stop in de injectieflacon worden gestoken en de stroom water
voor injecties moet langs de glazen wand van de injectieflacon worden gericht. De oplossing
moet voorzichtig worden rondgedraaid door de injectieflacon te draaien zodat het poeder oplost.
Langdurig of krachtig bewegen, moet worden vermeden. DE INJECTIEFLACON MAG NIET
WORDEN GESCHUD. Schuimen bij reconstitutie van de oplossing kan voorkomen. De
gereconstitueerde oplossing moet 5 minuten blijven staan. De oplossing moet kleurloos tot
lichtgeel en opaalachtig zijn. De oplossing kan een aantal kleine doorschijnende deeltjes
bevatten, aangezien infliximab een eiwit is. De oplossing mag niet worden gebruikt wanneer u
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of andere vreemde deeltjes ziet.
Het benodigde volume van de gereconstitueerde dosis Inflectra-oplossing moet worden verdund
tot 250 ml met 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor infusie. Verdun de
gereconstitueerde Inflectra-oplossing niet met een ander verdunningsmiddel. De verdunning kan
verkregen worden door een volume van de 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie uit de 250 ml glazen fles of infuuszak te halen, gelijk aan het volume van de
gereconstitueerde Inflectra. Het benodigde volume van gereconstitueerde Inflectra-oplossing
moet langzaam worden toegevoegd aan de 250 ml infuusfles of -zak en moet voorzichtig
worden gemengd. Gebruik voor volumes groter dan 250 ml een grotere infuuszak (bijv. 500 ml,
1000 ml) of gebruik meerdere infuuszakken van 250 ml om er zeker van te zijn dat de
concentratie van de infusieoplossing niet hoger is dan 4 mg/ml. Als de oplossing voor infusie na
reconstitutie en verdunning gekoeld is opgeslagen moet deze op kamertemperatuur tot 25 °C
worden gebracht gedurende 3 uur vóór stap 4 (infusie). Opslag bij 2 °C tot 8 °C langer dan
24 uur is alleen van toepassing op de preparatie van Inflectra in de infuuszak.
De infuusoplossing moet over een periode van niet minder dan de aanbevolen infusietijd
worden toegediend (zie rubriek 4.2). Alleen een infuusset met een in-line, steriel, niet-pyrogeen
filter met een lage eiwitbinding (poriegrootte 1,2 micrometer of minder) mag worden gebruikt.
Aangezien er geen conserveringsmiddelen aanwezig zijn, wordt het aanbevolen om de
toediening van de oplossing voor infusie zo spoedig mogelijk te laten starten en zeker binnen
3 uur na reconstitutie en verdunning. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt is de gebruiker
verantwoordelijk voor de bewaartijden tijdens gebruik en de condities voorafgaand aan het
gebruik en zijn deze normaal gesproken niet langer dan 24 uur bij 2°C tot 8 °C, tenzij
reconstitutie/verdunning heeft plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische
condities (zie rubriek 6.3 hierboven). Resterende oplossing voor infusie niet bewaren voor
hergebruik.
Inflectra moet vóór toediening visueel worden geïnspecteerd op deeltjes of verkleuring. Als er
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of vreemde deeltjes te zien zijn, mag de oplossing niet
worden gebruikt.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale voorschriften.
40
2.
3.
4.
5.
6.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/13/854/001
EU/1/13/854/002
EU/1/13/854/003
EU/1/13/854/004
EU/1/13/854/005
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 10 september 2013
Datum van laatste verlenging: 21 juni 2018
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu
.
41
BIJLAGE II
A.
B.
C.
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF
EN FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL
D.
42
A.
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN FABRIKANT
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten van de biologisch werkzame stof
CELLTRION Inc.
23 Academy-ro,
Yeonsu-gu, Incheon, 22014
Republiek Korea
CELLTRION Inc. (Plant II, CLT2)
20 Academy –ro 51 beon-gil,
Yeonsu-gu, Incheon, 22014
Republiek Korea
Lonza Biologics Tuas Pte Ltd
35 Tuas South Avenue 6,
Singapore 637377,
Singapore
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnička cesta 60
10291 Prigorje Brdovečko
Kroatië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
Productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
43
Een aanpassing van het RMP wordt ingediend:
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau:
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico’s of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico’s tot een minimum) is bereikt.
Extra risicobeperkende maatregelen
Het educatieve programma bestaat uit een patiëntenherinneringskaart die de patiënt bij zich moet
dragen. De kaart heeft als doel te helpen herinneren om alle data en resultaten van specifieke testen te
noteren en om het voor de patiënt mogelijk te maken om speciale informatie te delen met
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die de patiënt behandelen met betrekking tot de lopende
behandeling met het product.
De patiëntenherinneringskaart
moet de volgende essentiële boodschappen bevatten:
Een herinnering voor patiënten om de patiëntenherinneringskaart aan alle behandelende
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg te tonen, ook bij noodgevallen, en de boodschap
voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg dat de patiënt Inflectra gebruikt
Een vermelding dat de merknaam en het lotnummer moeten worden genoteerd
De mogelijkheid om het type, de datum en het resultaat van tbc-screenings te noteren
De boodschap dat behandeling met Inflectra het risico verhoogt op ernstige infecties/sepsis,
opportunistische infecties, tuberculose, hepatitis B-reactivering en BCG-doorbraak bij
zuigelingen die
in utero
of via borstvoeding zijn blootgesteld aan infliximab, en wanneer de
patiënt de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg moet waarschuwen
Contactgegevens van de voorschrijver.
44
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
45
A. ETIKETTERING
46
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
infliximab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Één injectieflacon bevat 100 mg infliximab.
Na reconstitutie bevat één ml 10 mg infliximab.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: sucrose, polysorbaat 80, natriumdiwaterstoffosfaat-monohydraat en dinatriumfosfaat-
dihydraat.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie.
1 injectieflacon
2 injectieflacons
3 injectieflacons
4 injectieflacons
5 injectieflacons
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intraveneus gebruik.
Reconstitueren en verdunnen voor gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
47
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
EXP, indien niet gekoeld ___________________
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Mag bij kamertemperatuur (maximaal 25°C) bewaard worden gedurende een enkele periode van
maximaal 6 maanden, maar niet langer dan de oorspronkelijke uiterste gebruiksdatum.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard da la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/13/854/001 1 injectieflacon
EU/1/13/854/002 2 injectieflacons
EU/1/13/854/003 3 injectieflacons
EU/1/13/854/004 4 injectieflacons
EU/1/13/854/005 5 injectieflacons
13.
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
PARTIJNUMMER
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
48
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC
SN
NN
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
49
GEGEVENS DIE IN IEDER GEVAL OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
infliximab
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Voor intraveneus gebruik na reconstitutie en verdunning.
3.
EXP
4.
Lot
5.
100 mg
6.
OVERIGE
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
PARTIJNUMMER
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
50
Inflectra
100 mg poeder voor concentraat voor oplossing
voor infusie
infliximab
Patiëntenherinneringskaart
Toon deze kaart aan alle artsen die bij uw
behandeling betrokken zijn.
Deze patiëntenherinneringskaart bevat
belangrijke veiligheidsinformatie waarvan u op
de hoogte moet zijn voor en tijdens de
behandeling met Inflectra.
Naam patiënt:
Naam arts:
Telefoonnummer arts:
Infecties
Vóór de behandeling met Inflectra
Stel uw arts ervan op de hoogte als u een
infectie heeft, ook als het er een van zeer
geringe ernst is.
Het is zeer belangrijk dat u het uw arts
vertelt als u ooit tuberculose (tbc) heeft
gehad, en als u in nauw contact bent
gekomen met iemand die tbc had. Uw arts
zal u onderzoeken om vast te stellen of u tbc
heeft. Vraag uw arts de soort(en) en datum
(data) van de laatste tbc-controle(s) op de
kaart te noteren.
Stel uw arts ervan op de hoogte als u
hepatitis-B heeft, of als u weet of vermoedt
een drager van het hepatitis-B-virus te zijn.
Tijdens de behandeling met Inflectra
Als u met een nieuwe kaart begint, bewaar deze
Stel uw arts er onmiddellijk van op de
kaart dan nog 4 maanden als referentie nadat u
hoogte als u verschijnselen van infectie
uw laatste dosis Inflectra heeft gekregen.
vertoont. Zulke verschijnselen kunnen zijn:
koorts, vermoeidheid, (hardnekkig) hoesten,
kortademigheid, gewichtsverlies, nachtelijk
Lees de bijsluiter van Inflectra zorgvuldig voordat
transpireren, diarree, wonden,
u met het gebruik van dit geneesmiddel begint.
gebitsproblemen, een brandend gevoel bij
het urineren of ‘griepachtige’ verschijnselen.
Aanvangsdatum Inflectra-behandeling:
Zwangerschap, borstvoeding en vaccinaties
Huidige dosering:
Het is belangrijk dat u en uw arts de merknaam en
lotnummer van uw geneesmiddel noteren.
Merknaam:
Lotnummer:
Vraag uw arts de soort(en) en datum (data) van de
laatste tuberculose (tbc)-controle(s) hieronder te
noteren:
Onderzoek
Onderzoek
Datum
Datum
Uitslag:
Uitslag:
Zorg ervoor dat u bij elk bezoek aan een
zorgverlener ook een lijst meebrengt van alle
andere medicijnen die u gebruikt.
Allergieënlijst
Lijst van andere geneesmiddelen
Als u Inflectra heeft gekregen terwijl u
zwanger was of als u borstvoeding geeft, is
het belangrijk dat u dit aan de arts van uw
baby vertelt voordat uw baby een vaccin
krijgt. Uw baby mag binnen 12 maanden na
de geboorte of als u borstvoeding geeft geen
‘levend vaccin’ krijgen, zoals BCG (gebruikt
om tuberculose te voorkomen) behalve als
de arts van uw baby anders aanbeveelt.
Bewaar deze kaart nog 4 maanden nadat u uw
laatste dosis Inflectra heeft gekregen of in geval
van zwangerschap 12 maanden na de geboorte
van uw baby. Er kunnen bijwerkingen optreden
tot lang na uw laatste dosis.
51
B. BIJSLUITER
52
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
Infliximab
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
- Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Uw arts zal u ook een patiëntenherinneringskaart geven die belangrijke veiligheidsinformatie
bevat, waarvan u op de hoogte moet zijn voor en tijdens uw behandeling met Inflectra.
- Als u met een nieuwe kaart begint, bewaar deze kaart dan nog 4 maanden als referentie nadat u uw
laatste dosis Inflectra heeft gekregen.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1. Wat is Inflectra en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2. Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3. Hoe wordt dit middel toegediend?
4. Mogelijke bijwerkingen
5. Hoe bewaart u dit middel?
6. Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inflectra en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inflectra bevat de werkzame stof infliximab. Infliximab is een monoklonaal antilichaam, dit is een
type eiwit (afkomstig van mensen en muizen) dat zich aan een specifiek doel in het lichaam hecht en
dat TNF (tumornecrosefactor)-alfa wordt genoemd.
Inflectra behoort tot de categorie geneesmiddelen die ‘TNF-blokkers’ wordt genoemd. Het wordt bij
volwassenen gebruikt voor de behandeling van de volgende ontstekingsziekten:
Reumatoïde artritis
Arthritis psoriatica
Spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew)
Psoriasis.
Inflectra wordt ook bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar gebruikt voor de behandeling van:
De ziekte van Crohn
Colitis ulcerosa.
Inflectra hecht zich selectief aan TNF-alfa (tumornecrosefactor alfa) en blokkeert de werking ervan.
TNF-alfa is betrokken bij ontstekingsprocessen in het lichaam, dus het blokkeren ervan kan de
ontsteking in uw lichaam verminderen.
Reumatoïde artritis
Reumatoïde artritis is een ontstekingsziekte van de gewrichten. Wanneer u actieve reumatoïde artritis
heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken,
krijgt u Inflectra toegediend in combinatie met een ander geneesmiddel, methotrexaat genoemd, om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
de beschadiging in uw gewrichten af te remmen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
53
Arthritis psoriatica
Arthritis psoriatica is een ontstekingsziekte van de gewrichten, die gewoonlijk gepaard gaat met
psoriasis. Wanneer u actieve arthritis psoriatica heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als
deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra toegediend om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
de beschadiging in uw gewrichten af te remmen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
Spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew)
Spondylitis ankylosans is een ontstekingsziekte van de ruggengraat. Wanneer u spondylitis ankylosans
heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken,
krijgt u Inflectra toegediend om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
Psoriasis
Psoriasis is een ontstekingsziekte van de huid. Wanneer u matige tot ernstige plaque psoriasis heeft,
zult u eerst andere geneesmiddelen of behandelingen, zoals fototherapie, krijgen. Als deze
geneesmiddelen of behandelingen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra toegediend om de
klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen.
Colitis ulcerosa
Colitis ulcerosa is een ontstekingsziekte van de darmen. Wanneer u colitis ulcerosa heeft, zult u eerst
andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra
toegediend om uw ziekte te behandelen.
De ziekte van Crohn
De ziekte van Crohn is een ontstekingsziekte van de darmen. Wanneer u de ziekte van Crohn heeft,
zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt
u Inflectra toegediend om:
actieve ziekte van Crohn te behandelen
het aantal abnormale openingen (fistels) tussen uw darmen en uw huid te verminderen die niet
door middel van geneesmiddelen of chirurgische ingrepen te verhelpen waren.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor infliximab of voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen
kunt u vinden in rubriek 6.
U bent allergisch (overgevoelig) voor eiwitten die van muizen afkomstig zijn.
U heeft tuberculose (tbc) of een andere ernstige infectie, zoals longontsteking of
bloedvergiftiging (sepsis).
U heeft matig of ernstig hartfalen.
Gebruik Inflectra niet als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is. Als u daar niet zeker
van bent, bespreek dit dan met uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts vóór of tijdens de behandeling met dit middel:
54
Als u al eerder met een geneesmiddel bent behandeld dat infliximab bevat
Vertel het uw arts als u in het verleden met geneesmiddelen bent behandeld die infliximab
bevatten en nu opnieuw met een Inflectra-behandeling begint.
Als uw behandeling met infliximab langer dan 16 weken onderbroken is geweest, is er een
groter risico op allergische reacties als u weer met de behandeling begint.
Infecties
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u een infectie heeft, ook als het er een
van zeer geringe ernst is.
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u ooit heeft gewoond of gereisd in
een gebied waar de infecties histoplasmose, coccidioïdomycose of blastomycose voorkomen.
Deze infecties worden veroorzaakt door specifieke typen schimmels en kunnen de longen en
andere lichaamsdelen aantasten.
Tijdens behandeling met Inflectra kunt u gemakkelijker infecties oplopen. Als u 65 jaar of ouder
bent, is het risico hierop groter.
Deze infecties kunnen ernstig zijn en omvatten tuberculose, infecties veroorzaakt door virussen,
schimmels, bacteriën of andere organismen in de omgeving en bloedvergiftiging (sepsis), die
levensbedreigend kunnen zijn.
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra verschijnselen van infectie bij
uzelf waarneemt. Dat kunnen zijn: koorts, hoest, griepachtige verschijnselen, een onwel gevoel,
een rode of warme huid, wonden of gebitsproblemen. Uw arts kan u aanraden tijdelijk met
Inflectra te stoppen.
Tuberculose (tbc)
Het is van groot belang dat u uw arts ervan op de hoogte stelt als u ooit tbc heeft gehad of als u
nauw contact heeft gehad met iemand die tbc heeft of heeft gehad.
Uw arts zal u onderzoeken op tbc. Er zijn gevallen van tbc gemeld bij patiënten die met
infliximab werden behandeld, zelfs bij patiënten die al zijn behandeld met geneesmiddelen
tegen tbc. Uw arts zal deze onderzoeken op uw patiëntenherinneringskaart noteren.
Als uw arts van mening is dat u risico loopt om tbc te krijgen, kan het zijn dat u met
geneesmiddelen tegen tbc wordt behandeld voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra verschijnselen van tbc bij
uzelf waarneemt, waaronder: hardnekkige hoest, gewichtsverlies, vermoeidheid, koorts en
nachtelijk transpireren.
Hepatitis B-virus
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u drager bent van hepatitis B of het
ooit heeft gehad.
Vertel het uw arts als u denkt een verhoogd risico te hebben op besmetting met hepatitis B.
Uw arts moet u op het hepatitis B-virus testen.
Bij patiënten die drager van het hepatitis B-virus zijn, kan het virus door TNF-blokkers, zoals
Inflectra, opnieuw worden geactiveerd, wat in sommige gevallen levensbedreigend kan zijn.
Als u opnieuw hepatitis B krijgt, is het mogelijk dat uw arts uw behandeling moet stopzetten en
u geneesmiddelen geeft zoals een effectieve antivirale behandeling met een ondersteunende
behandeling.
Hartklachten
Vertel het uw arts als u hartproblemen heeft, zoals licht hartfalen.
Uw arts zal uw hart dan nauwkeurig in de gaten houden.
55
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra nieuwe of verslechterende
verschijnselen van hartfalen krijgt, waaronder kortademigheid of zwelling van uw voeten.
Kanker en lymfoom
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lymfoom (een vorm van
bloedkanker) of andere vormen van kanker heeft of ooit heeft gehad.
Bij patiënten met ernstige reumatoïde artritis, die al lange tijd aan deze ziekte lijden, kan het
risico op het ontwikkelen van lymfoom vergroot zijn.
Kinderen en volwassenen kunnen door het gebruik van Inflectra een groter risico hebben op het
ontwikkelen van een lymfoom of andere vormen van kanker.
Sommige patiënten die met TNF-blokkers, waaronder infliximab, zijn behandeld, hebben een
zeldzaam type kanker ontwikkeld, genaamd hepatosplenisch T-cellymfoom. Van deze patiënten
waren de meesten tienerjongens of jonge mannen en de meesten hadden de ziekte van Crohn of
colitis ulcerosa. Dit type kanker is meestal dodelijk. Bijna alle patiënten hadden naast de TNF-
blokkers ook geneesmiddelen die azathioprine of mercaptopurine bevatten, gekregen.
Sommige patiënten die behandeld zijn met infliximab ontwikkelden bepaalde soorten van
huidkanker. Vertel het uw arts als er tijdens of na de behandeling veranderingen in uw huid of
groeisels aan de huid ontstaan.
Sommige vrouwen die voor reumatoïde artritis behandeld worden met infliximab ontwikkelden
baarmoederhalskanker. Vrouwen die Inflectra gebruiken, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar,
kunnen door hun arts geadviseerd worden om regelmatig onderzocht te worden op
baarmoederhalskanker.
Longziekte of zwaar roken
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lijdt aan de longziekte COPD
(Chronic Obstructive Pulmonary Disease, chronische obstructieve longziekte) of als u een zware
roker bent.
Patiënten met COPD en patiënten die veel roken lopen een groter risico op het ontwikkelen van
kanker bij behandeling met Inflectra.
Zenuwstelselaandoeningen
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u problemen heeft, of ooit heeft
gehad, die het zenuwstelsel aantasten. Dat kunnen zijn: multipele sclerose, Guillain-Barré-
syndroom, toevallen of een diagnose van ‘neuritis optica’.
Vertel het uw arts direct als u gedurende uw behandeling met Inflectra verschijnselen krijgt van een
zenuwaandoening, waaronder: veranderingen in het zien, zwakte in de armen of benen, een verdoofd
of tintelend gevoel in een of meerdere lichaamsdelen.
Abnormale huidopeningen
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lijdt aan abnormale huidopeningen
(fistels).
Vaccinaties
Bespreek het met uw arts als u kort geleden bent gevaccineerd of als u binnenkort moet worden
gevaccineerd.
U moet de aanbevolen vaccinaties krijgen voordat u met de Inflectra-behandeling begint. U kunt
sommige vaccins tijdens de behandeling met Inflectra krijgen, maar u mag geen levende vaccins
(vaccins die een levend, maar verzwakt micro-organisme bevatten) krijgen als u Inflectra krijgt
toegediend, omdat ze infecties kunnen veroorzaken.
Als u Inflectra heeft gekregen terwijl u zwanger was, kan uw baby tot een jaar na de geboorte
ook een verhoogd risico hebben op het krijgen van een infectie door levende vaccins. Het is
56
belangrijk dat u de arts van uw baby en andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg
informeert over uw Inflectra-gebruik zodat zij kunnen vaststellen wanneer uw baby een vaccin
moet krijgen, waaronder levende vaccins zoals het BCG-vaccin (gebruikt om tuberculose te
voorkomen).
Als u borstvoeding geeft is het belangrijk dat u de arts van uw baby en andere
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw
baby een vaccin krijgt. Voor meer informatie zie de rubriek over zwangerschap en
borstvoeding.
Behandeling met micro-organismen
Bespreek het met uw arts als u kort geleden een behandeling met micro-organismen (zoals
bacteriën) heeft gehad of als er een behandeling is afgesproken (zoals de toediening van BCG in
de blaas bij de behandeling van (blaas)kanker).
Operaties of tandheelkundige ingrepen
Vertel het uw arts als u operaties of tandheelkundige ingrepen moet ondergaan.
Vertel de chirurg of tandarts dat u een behandeling met Inflectra ondergaat, door hem of haar
uw patiëntenherinneringskaart te laten zien.
Problemen met de lever
Sommige patiënten die infliximab kregen, ontwikkelden ernstige leverproblemen.
Vertel het uw arts meteen als u verschijnselen krijgt van problemen met de lever tijdens de
behandeling met Inflectra. Tekenen hiervan zijn onder andere geel worden van uw huid en ogen,
donkerbruin gekleurde urine, pijn of zwelling rechts boven in de buik, gewrichtspijn, huiduitslag
of koorts.
Lage bloedwaarden
Bij sommige patiënten die infliximab kregen, kan het lichaam niet genoeg bloedcellen maken
die helpen om infecties te bestrijden of bloedingen te stoppen.
Vertel het uw arts meteen als u verschijnselen krijgt van lage bloedwaarden tijdens de
behandeling met Inflectra. Tekenen hiervan zijn onder andere aanhoudende koorts,
gemakkelijke bloeding of vorming van blauwe plekken, kleine rode of paarse vlekjes die
veroorzaakt worden door onderhuidse bloedingen, of bleekheid.
Immuunsysteemstoornis
Sommige patiënten die infliximab kregen, ontwikkelden verschijnselen van een
immuunsysteemstoornis die lupus wordt genoemd.
Vertel het uw arts meteen als u tijdens behandeling met Inflectra verschijnselen van lupus
ontwikkelt. Tekenen hiervan zijn onder andere pijn in de gewrichten of een zonlichtgevoelige
huiduitslag op de wangen of armen.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
De informatie hierboven is ook van toepassing op kinderen en jongeren tot 18 jaar. Daarnaast:
Bij kinderen en tieners die TNF-blokkers zoals infliximab kregen zijn er gevallen geweest van
kanker, waaronder zeldzame typen. Soms leidde dit tot de dood.
In vergelijking met volwassenen, ontwikkelden er zich bij kinderen die infliximab kregen vaker
infecties.
57
Kinderen moeten de aanbevolen vaccinaties krijgen voordat er met de Inflectra-behandeling
wordt gestart. Kinderen kunnen sommige vaccins tijdens de behandeling met Inflectra krijgen,
maar mogen geen levende vaccins krijgen terwijl ze Inflectra gebruiken.
Inflectra mag alleen bij kinderen worden gebruikt wanneer zij voor de ziekte van Crohn of colitis
ulcerosa worden behandeld. Deze kinderen moeten 6 jaar of ouder zijn.
Als u er niet zeker van bent of een of meer van de bovenstaande punten op u van toepassing is, neem
dan contact op met uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Patiënten met ontstekingsziekten gebruiken al geneesmiddelen ter behandeling van hun klachten. Deze
geneesmiddelen kunnen bijwerkingen veroorzaken. Uw arts zal u aanwijzingen geven welke andere
geneesmiddelen u gedurende uw behandeling met Inflectra moet blijven gebruiken.
Gebruikt u naast Inflectra nog andere geneesmiddelen, waaronder andere geneesmiddelen voor de
behandeling van de ziekte van Crohn, colitis ulcerosa, reumatoïde artritis, spondylitis ankylosans,
arthritis psoriatica of psoriasis, of geneesmiddelen die zonder recept verkrijgbaar zijn, zoals vitaminen
en kruidenmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de mogelijkheid dat u binnenkort
andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Het is erg belangrijk dat u het uw arts vertelt als u een of meer van de volgende geneesmiddelen
gebruikt:
Geneesmiddelen die uw immuunsysteem beïnvloeden.
Kineret (dat anakinra bevat). Inflectra en Kineret mogen niet gelijktijdig worden gebruikt.
Orencia (dat abatacept bevat). Inflectra en Orencia mogen niet gelijktijdig worden gebruikt.
Terwijl u Inflectra krijgt mag u geen levende vaccins krijgen. Als u tijdens uw zwangerschap Inflectra
gebruikte of als u Inflectra krijgt als u borstvoeding geeft, vertel dan aan de arts van uw baby of aan
andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die de zorg over uw baby hebben, over uw
Inflectra-gebruik voordat de baby een vaccin krijgt.
Als u er niet zeker van bent of een of meer van de bovenstaande punten op u van toepassing is, neem
dan contact op met uw arts of apotheker voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem
dan contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Inflectra dient enkel tijdens de
zwangerschap of bij het geven van borstvoeding gebruikt te worden als uw arts vindt dat het
nodig is.
U dient te vermijden zwanger te worden wanneer u met Inflectra wordt behandeld en gedurende
6 maanden na beëindiging van de behandeling. Bespreek het gebruik van voorbehoedsmiddelen
gedurende deze periode met uw arts.
Als u Inflectra heeft gekregen tijdens uw zwangerschap kan uw baby een verhoogd risico lopen
op een infectie.
Het is belangrijk dat u de arts van uw baby en andere beroepsbeoefenaren in de
gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw baby een vaccin krijgt. Als u
Inflectra kreeg tijdens uw zwangerschap kan het geven van een BCG-vaccin (gebruikt om
tuberculose te voorkomen) aan uw baby, binnen 12 maanden na de geboorte, leiden tot een
infectie met ernstige complicaties, waaronder overlijden. Levende vaccins zoals het BCG-vaccin
mogen niet aan uw baby worden gegeven binnen 12 maanden na de geboorte, behalve als de arts
van uw baby anders heeft aanbevolen. Voor meer informatie zie de rubriek over vaccinatie.
Als u borstvoeding geeft is het belangrijk dat u de arts van uw baby en andere
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw
baby een vaccin krijgt. Terwijl u borstvoeding geeft mogen levende vaccins niet aan uw baby
worden gegeven, behalve als de arts van uw baby anders heeft aanbevolen.
58
Ernstig verlaagde aantallen witte bloedcellen zijn gemeld bij zuigelingen geboren uit vrouwen
die tijdens de zwangerschap met infliximab zijn behandeld. Neem onmiddellijk contact op met
uw arts als uw baby voortdurende koorts of infecties heeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Het is onwaarschijnlijk dat Inflectra uw rijvaardigheid of uw vermogen om gereedschappen of
machines te gebruiken, zal beïnvloeden. Als u zich na het toedienen van Inflectra vermoeid, duizelig
of onwel voelt, mag u geen voertuigen besturen en geen gereedschappen of machines gebruiken.
Inflectra bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis, d.w.z. dat het in wezen
‘natriumvrij’ is. Echter, voordat Inflectra aan u wordt toegediend wordt het gemengd met een
oplossing die natrium bevat. Bespreek het met uw arts als u een zoutarm dieet volgt.
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
Hoeveel Inflectra wordt toegediend?
De arts beslist over uw dosis en over de frequentie waarmee Inflectra aan u wordt toegediend.
Dat is afhankelijk van uw ziekte, uw lichaamsgewicht en uw reactie op Inflectra.
In de onderstaande tabel is te zien hoe vaak en wanneer dit geneesmiddel gewoonlijk wordt
toegediend na uw eerste dosis.
2
e
dosis
3
e
dosis
Volgende doses
2 weken na uw 1
e
dosis
6 weken na uw 1
e
dosis
Om de 6 tot 8 weken, afhankelijk van uw ziekte
Reumatoïde artritis
De gebruikelijke dosis is 3 mg per kg lichaamsgewicht.
Arthritis psoriatica, spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew), psoriasis, colitis ulcerosa en
de ziekte van Crohn
De gebruikelijke dosis is 5 mg per kg lichaamsgewicht.
Hoe wordt Inflectra toegediend?
Inflectra wordt u door uw arts of verpleegkundige toegediend, in een ziekenhuis of kliniek.
Uw arts of verpleegkundige maakt het geneesmiddel klaar voor infusie.
Het geneesmiddel wordt gegeven als druppelinfuus (gedurende een periode van 2 uur) in een
van uw aderen, meestal in uw arm. Na de derde behandeling kan uw arts besluiten uw dosis
Inflectra in 1 uur te geven.
Tijdens het toedienen van Inflectra wordt u bewaakt, en ook gedurende 1 tot 2 uur daarna.
Gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar
Bij kinderen (in de leeftijd van 6 jaar of ouder) die worden behandeld voor de ziekte van Crohn of
colitis ulcerosa is de aanbevolen dosering dezelfde als die voor volwassenen.
Heeft u te veel van dit middel toegediend gekregen?
Omdat dit geneesmiddel door uw arts of verpleegkundige wordt toegediend, is het niet waarschijnlijk
dat u te veel krijgt toegediend. Er zijn geen bijwerkingen bekend van overdosering van Inflectra.
59
Bent u vergeten u dit middel te laten toedienen?
Als u een afspraak voor toediening van Inflectra heeft gemist of bent vergeten, moet u zo spoedig
mogelijk een nieuwe afspraak maken.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken. De meeste bijwerkingen zijn licht tot matig. Toch kunnen sommige patiënten
ernstige bijwerkingen ondervinden die behandeling vereisen. Bijwerkingen kunnen ook na beëindiging
van uw behandeling met Inflectra optreden.
Raadpleeg onmiddellijk uw arts als u een of meer van de volgende verschijnselen opmerkt:
Verschijnselen van een allergische reactie,
zoals zwelling van uw gezicht, lippen, mond of
keel, met moeilijk slikken of ademhalen als mogelijke gevolgen, huiduitslag, netelroos, zwelling
van de handen, voeten of enkels. Sommige van deze reacties kunnen ernstig of
levensbedreigend zijn. Een allergische reactie kan binnen 2 uur na uw injectie optreden, maar
ook later. Meer verschijnselen van allergische bijwerkingen die tot 12 dagen na uw injectie
kunnen optreden zijn: spierpijn, koorts, gewrichts- of kaakpijn, een zere keel of hoofdpijn.
Verschijnselen van hartproblemen,
zoals borstongemak of borstkaspijn, pijn in de arm,
maagpijn, kortademigheid, angst, licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, flauwvallen, zweten,
misselijkheid, braken, fladderingen of kloppingen in uw borst, een snelle of een langzame
hartslag en zwelling van de voeten.
Verschijnselen van infectie (waaronder tbc),
zoals koorts, vermoeidheid, hoest die kan
blijven aanhouden, kortademigheid, griepachtige verschijnselen, gewichtsverlies, nachtelijk
zweten, diarree, wonden, ophoping van pus in de darmen of rond de anus (abces),
gebitsproblemen of een brandend gevoel bij het plassen.
Mogelijke verschijnselen van kanker
waaronder maar niet beperkt tot gezwollen
lymfeklieren, gewichtsverlies, koorts, ongewone knobbels op de huid, veranderingen in
moedervlekken of verkleuring van de huid, of ongebruikelijke vaginale bloeding.
Verschijnselen van longproblemen,
zoals hoest, moeite met ademhalen of een beklemd gevoel
op de borst.
Verschijnselen van zenuwstelselaandoeningen (waaronder oogproblemen),
zoals tekenen
van een beroerte (een plotseling verdoofd of slap gevoel in het gezicht, arm of been, vooral aan
een kant van het lichaam; plotselinge verwardheid, moeite met praten of begrijpen; moeite met
zien met een of beide ogen, moeite met lopen, duizeligheid, verlies van evenwicht of
coӧrdinatie of een hevige hoofdpijn), toevallen, een tintelend/verdoofd gevoel in een of meer
lichaamsdelen, of zwakte in de armen of benen, veranderingen in het zien, zoals dubbelzien of
andere oogproblemen.
Verschijnselen van leverproblemen
(waaronder hepatitis B-infectie als u vroeger hepatitis B
heeft gehad), zoals een gele verkleuring van de huid of de ogen, donkerbruin gekleurde urine,
pijn of zwelling rechts boven in de buik, gewrichtspijn, huiduitslag of koorts.
Verschijnselen van een immuunsysteemstoornis,
zoals gewrichtspijn of een
zonlichtgevoelige huiduitslag op de wangen of armen (lupus) of hoest, kortademigheid, koorts
of huiduitslag (sarcoïdose).
Verschijnselen van een lage aantallen bloedcellen,
zoals aanhoudende koorts, gemakkelijke
bloeding of vorming van blauwe plekken, kleine rode of paarse vlekjes die veroorzaakt worden
door onderhuidse bloedingen, of bleekheid.
Tekenen van ernstige huidproblemen,
zoals roodachtige vlekken of ronde plekken op de
romp die lijken op schietschijven vaak met blaasjes, grote oppervlakken met vervellende en
loslatende (schilferende) huid, zweren in de mond, keel, neus, op de geslachtsdelen en ogen of
kleine met pus gevulde bulten die over het lichaam verspreid kunnen zijn. Bij deze huidreacties
kan koorts voorkomen.
60
Raadpleeg onmiddellijk uw arts als u een of meer van de bovenstaande verschijnselen opmerkt.
De volgende bijwerkingen zijn waargenomen met Inflectra:
Zeer vaak: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers
Buikpijn, misselijkheid
Virusinfecties zoals herpes of griep
Infecties van de bovenste luchtwegen, zoals voorhoofdsholteontsteking
Hoofdpijn
Bijwerking door een infusie
Pijn.
Vaak: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
Veranderingen in hoe uw lever werkt, toename van leverenzymen (aangetoond door
bloedonderzoek)
Long- of borstholte-infecties, zoals bronchitis of longontsteking
Moeilijke of pijnlijke ademhaling, pijn op de borst
Bloeding in de maag of darmen, diarree, spijsverteringsklachten, zuurbranden, verstopping
Netelachtige huiduitslag (netelroos), jeukende huiduitslag of droge huid
Evenwichtsproblemen of duizeligheid
Koorts, meer zweten
Bloedsomloopproblemen, zoals lage of hoge bloeddruk
Blauwe plekken, opvliegers of bloedneus, een warme, rode huid (overmatig blozen)
Vermoeidheid of zwakte
Bacteriële infecties, zoals bloedvergiftiging, abces of huidinfectie (cellulitis)
Infecties van de huid als gevolg van een schimmel
Bloedproblemen, zoals bloedarmoede of weinig witte bloedcellen
Gezwollen lymfeklieren
Depressie, slaapproblemen
Oogproblemen, waaronder rode ogen en infecties
Snelle hartslag (tachycardie) of hartkloppingen
Pijn in de gewrichten, spieren of rug
Urineweginfecties
Psoriasis, huidproblemen zoals eczeem en haaruitval
Reacties op de injectieplaats zoals pijn, zwelling, roodheid of jeuk
Rillingen, ophoping van vocht onder de huid waardoor zwelling ontstaat
Verdoofd of tintelend gevoel.
Soms: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
Te weinig bloedaanvoer, zwelling van een ader
Ophoping van bloed buiten de bloedvaten (hematoom) of blauwe plekken
Huidklachten, zoals blaarvorming, wratten, abnormale huidkleuring of -pigmentatie of
gezwollen lippen, of verdikking van de huid, of rode, schilferige en schubachtige huid
Ernstige allergische reacties (bijvoorbeeld anafylaxie), een immuunsysteemstoornis lupus
genoemd, allergische reacties op lichaamsvreemde eiwitten
Vertraagde wondgenezing
Zwelling van de lever (hepatitis) of galblaas, leverschade
Vergeetachtigheid, geïrriteerdheid, verwardheid, nervositeit
Oogproblemen, zoals wazig of verminderd zicht, opgezette ogen of strontjes
Nieuw of verslechtering van bestaand hartfalen, langzame hartslag
Flauwvallen
Toevallen, zenuwproblemen
Een gaatje of blokkade in de darm, buikpijn of -kramp
Zwelling van de alvleesklier (pancreatitis)
61
Schimmelinfecties, zoals gistinfectie of schimmelinfectie van de nagels
Longproblemen (zoals oedeem)
Vocht rond de longen (pleurale effusie)
Vernauwde luchtwegen in de longen wat moeilijk ademen veroorzaakt
Longvliesontsteking die scherpe pijnen in de borst veroorzaakt die erger wordt bij ademhaling
(pleura-ontsteking)
Tuberculose
Nierinfecties
Weinig bloedplaatjes, te veel witte bloedcellen
Vaginale infecties
Bloedtestresultaten die ‘antilichamen’ tegen uw eigen lichaam aantonen
Veranderingen in de hoeveelheid cholesterol en vet in het bloed.
Zelden: komen voor bij minder dan 1 op de 1000 gebruikers
Een bepaald type bloedkanker (lymfoom)
Tekort aan zuurstoftoevoer door het bloed naar het lichaam, bloedsomloopproblemen zoals
vernauwing van een bloedvat
Hersenvliesontsteking (meningitis)
Infecties door een verzwakt immuunsysteem
Hepatitis B-infectie als u hepatitis B in het verleden heeft gehad
Leverontsteking die veroorzaakt wordt door een probleem met het immuunsysteem
(auto-immune hepatitis)
Leverprobleem dat geel worden van de huid of ogen veroorzaakt (geelzucht)
Abnormale weefselzwelling of -groei
Ernstige allergische reactie die bewusteloosheid kan veroorzaken en die levensbedreigend kan
zijn (anafylactische shock)
Zwelling van kleine bloedvaten (vasculitis)
Aandoeningen van het immuunsysteem die de longen, huid en lymfeklieren kunnen aantasten
(zoals sarcoïdose)
Ophopingen van immuuncellen als resultaat van een ontstekingsreactie (granulomateuze laesies)
Weinig interesse of emotie
Ernstige huidproblemen zoals toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnson-syndroom en
acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose
Andere huidproblemen zoals erythema multiforme, blaren en schilferende huid, of steenpuisten
(furunculose)
Ernstige zenuwstelselaandoeningen, zoals myelitis transversa (ontsteking van het ruggenmerg),
multipele sclerose-achtige aandoening, neuritis optica (ontsteking van de oogzenuw) en Guillain-
Barré-syndroom
Oogontsteking die veranderingen in het zicht kan veroorzaken, waaronder blindheid
Vochtophoping in het hartzakje (pericardeffusie)
Ernstige longproblemen (zoals interstitiële longziekte)
Melanoom (een type huidkanker).
Baarmoederhalskanker
Laag aantal bloedcellen, waaronder een ernstig verlaagd aantal witte bloedcellen
Kleine rode of paarse vlekjes die veroorzaakt worden door onderhuidse bloedingen
Lichenoïde reacties (jeukende paarsrode huiduitslag en/of draadvormige grijswitte strepen op
slijmvliezen)
Abnormale waarden van een eiwit in het bloed dat ‘complementfactor’ wordt genoemd en dat
deel uitmaakt van het immuunsysteem.
Niet bekend: frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald
Kanker bij kinderen en volwassenen
Een zeldzame vorm van bloedkanker die meestal tienerjongens of jonge mannen treft
(hepatosplenisch T-cellymfoom)
Leverfalen
62
Merkelcelcarcinoom (een type huidkanker)
Kaposi-sarcoom, een zeldzame vorm van kanker die verband houdt met infectie met humaan
herpesvirus 8. Kaposi-sarcoom is meestal zichtbaar in de vorm van paarse huidschade.
Verergering van een aandoening die dermatomyositis wordt genoemd (herkenbaar als
huiduitslag die gepaard gaat met spierzwakte)
Hartaanval
Beroerte
Tijdelijk verlies van gezichtsvermogen tijdens of binnen 2 uur na infusie.
Infectie als gevolg van een levend vaccin vanwege een verzwakt immuunsysteem.
Extra bijwerkingen die bij kinderen en jongeren tot 18 jaar kunnen voorkomen
Kinderen die infliximab hebben gebruikt voor de ziekte van Crohn toonden enkele verschillen in
bijwerkingen vergeleken met volwassenen die infliximab hebben gebruikt voor de ziekte van Crohn.
De bijwerkingen die meer optraden bij kinderen waren: weinig rode bloedcellen (bloedarmoede),
bloed in de ontlasting, lage totale gehaltes witte bloedcellen (leukopenie), roodheid of blozen
(overmatig blozen), virusinfecties, lage gehaltes witte bloedcellen die infecties bestrijden
(neutropenie), botbreuk, bacteriële infectie en allergische reactie van de luchtwegen.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V . Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Inflectra wordt door de zorgverleners in het ziekenhuis of de kliniek bewaard. Voor zover deze voor u
nuttig zijn, luiden de bewaringsinstructies als volgt:
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het
etiket en de doos na 'EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C).
Dit geneesmiddel kan ook bewaard worden in de oorspronkelijke doos buiten de gekoelde
opslagplaats, bij maximaal 25 °C gedurende een enkele periode van maximaal 6 maanden, maar
niet langer dan de oorspronkelijke uiterste gebruiksdatum. Plaats het in dit geval niet meer terug
in de gekoelde opslagplaats. Noteer de nieuwe houdbaarheidsdatum op de doos, inclusief
dag/maand/jaar. Gooi dit geneesmiddel weg als het niet is gebruikt vóór de nieuwe
houdbaarheidsdatum of vóór de houdbaarheidsdatum die op de doos gedrukt staat, afhankelijk
welke datum eerder is.
Aanbevolen wordt Inflectra na bereiding voor infusie zo snel mogelijk (binnen 3 uur) te
gebruiken. Wanneer de oplossing echter onder kiemvrije omstandigheden wordt bereid, kan het
tot maximaal 60 dagen in een koelkast worden bewaard, bij een temperatuur van 2°C tot 8°C en
gedurende een extra 24 uur bij 25 °C na het uit de koeling nemen.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat deze is verkleurd of wanneer er deeltjes in de
oplossing aanwezig zijn.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?
De werkzame stof in dit middel is infliximab. Elke injectieflacon bevat 100 mg infliximab. Na
bereiding bevat elke ml 10 mg infliximab.
63
De andere stoffen in dit middel zijn sucrose, polysorbaat 80, natriumdiwaterstoffosfaat-
monohydraat en dinatriumfosfaat-dihyraat.
Hoe ziet Inflectra eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Inflectra wordt geleverd in een glazen injectieflacon met poeder voor concentraat voor oplossing voor
infusie. Het poeder is wit.
Inflectra is verkrijgbaar in een verpakking met 1, 2, 3, 4 of 5 injectieflacons. Niet alle genoemde
verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
Fabrikant
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnička cesta 60
10291 Prigorje Brdovečko
Kroatië
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Luxembourg/Luxemburg
Pfizer NV/SA
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11
България
Пфайзер Люксембург САРЛ, Кло½ България
Тел.: +359 2 970 4333
Česká republika
Pfizer, spol. s r.o.
Tel: +420 283 004 111
Danmark
Pfizer ApS
Tlf: +45 44 20 11 00
Deutschland
PFIZER PHARMA GmbH
Tel: +49 (0)30 550055-51000
Eesti
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Tel: +372 666 7500
Ελλάδα
Pfizer Ελλάς A.E.
Τηλ: +30 210 6785800
64
Lietuva
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Tel: +370 5 251 4000
Magyarország
Pfizer Kft.
Tel.: + 36 1 488 37 00
Malta
Drugsales Ltd
Tel: +356 21419070/1/2
Nederland
Pfizer bv
Tel: +31 (0)800 63 34 636
Norge
Pfizer AS
Tlf: +47 67 52 61 00
Österreich
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Tel: +43 (0)1 521 15-0
Polska
Pfizer Polska Sp. z o.o.
Tel.: +48 22 335 61 00
España
Pfizer, S.L.
Tel: +34 91 490 99 00
France
Pfizer
Tél: + 33 (0)1 58 07 34 40
Hrvatska
Pfizer Croatia d.o.o.
Tel: +385 1 3908 777
Portugal
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +351 21 423 5500
România
Pfizer Romania S.R.L.
Tel: +40 (0) 21 207 28 00
Slovenija
Pfizer Luxembourg SARL
Pfizer, podružnica za svetovanje s področja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel: +386 (0)1 52 11 400
Slovenská republika
Pfizer Luxembourg SARL, organizačná zložka
Tel: +421 2 3355 5500
Suomi/Finland
Pfizer Oy
Puh/Tel: +358 (0)9 430 040
Sverige
Pfizer AB
Tel: +46 (0)8 550 520 00
United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer Limited
Tel: + 44 (0)1304 616161
Ireland
Pfizer Healthcare Ireland
Tel: +1800 633 363 (toll free)
Tel: +44 (0)1304 616161
Ísland
Icepharma hf.
Sími: +354 540 8000
Italia
Pfizer S.r.l.
Tel: +39 06 33 18 21
Κύπρος
Pfizer Ελλάς Α.Ε. (Cyprus Branch)
Τηλ: +357 22817690
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL filiāle Latvijā
Tel: + 371 670 35 775
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
65
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Patiënten die met Inflectra worden behandeld moeten de patiëntenherinneringskaart krijgen.
Instructies voor gebruik en verwerking – bewaarcondities
Bewaren bij 2 °C – 8 °C.
Inflectra kan bewaard worden bij een temperatuur van maximaal 25 °C gedurende een enkele periode
van maximaal 6 maanden, maar mag daarbij de oorspronkelijke houdbaarheidsdatum niet
overschrijden. De nieuwe houdbaarheidsdatum moet op de doos genoteerd worden. Nadat het uit de
gekoelde opslag gehaald is, mag Inflectra niet meer in een gekoelde opslag teruggeplaatst worden.
Instructies voor gebruik en verwerking – reconstitutie, verdunning en toediening
Om de traceerbaarheid van biologische geneesmiddelen te verbeteren, moeten de merknaam en het
lotnummer van het toegediende geneesmiddel duidelijk worden vastgelegd.
1.
De dosis en het benodigde aantal injectieflacons Inflectra moeten worden berekend. Iedere
injectieflacon Inflectra bevat 100 mg infliximab. Het benodigde totale volume van
gereconstitueerde Inflectra-oplossing moet worden berekend.
Iedere injectieflacon Inflectra moet met 10 ml water voor injecties worden gereconstitueerd
onder aseptische omstandigheden. Hierbij moet een injectiespuit met een 21-gauge (0,8 mm)
naald of kleiner worden gebruikt. De flip-off-dop van de injectieflacon moet worden verwijderd
en de bovenzijde moet met een doekje met 70% alcohol worden ontsmet. De injectienaald moet
door het midden van de rubberen stop in de injectieflacon worden gestoken en de stroom water
voor injecties moet langs de glazen wand van de injectieflacon worden gericht. De oplossing
moet voorzichtig worden rondgedraaid door de injectieflacon te draaien zodat het poeder oplost.
Langdurig of krachtig bewegen, moet worden vermeden. DE INJECTIEFLACON MAG NIET
WORDEN GESCHUD. Schuimen bij reconstitutie van de oplossing kan voorkomen. De
gereconstitueerde oplossing moet 5 minuten blijven staan. De oplossing moet kleurloos tot
lichtgeel en opaalachtig zijn. De oplossing kan een aantal kleine doorschijnende deeltjes
bevatten, aangezien infliximab een eiwit is. De oplossing mag niet worden gebruikt wanneer u
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of andere vreemde deeltjes ziet.
Het benodigde volume van de gereconstitueerde dosis Inflectra-oplossing moet worden verdund
tot 250 ml met 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor infusie. Verdun de
gereconstitueerde Inflectra-oplossing niet met een ander verdunningsmiddel. De verdunning kan
verkregen worden door een volume van de 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie uit de 250 ml glazen fles of infuuszak te halen, gelijk aan het volume van de
gereconstitueerde Inflectra. Het benodigde volume van gereconstitueerde Inflectra-oplossing
moet langzaam worden toegevoegd aan de 250 ml infuusfles of -zak en moet voorzichtig
worden gemengd. Gebruik voor volumes groter dan 250 ml een grotere infuuszak (bijv. 500 ml,
1000 ml) of gebruik meerdere infuuszakken van 250 ml om er zeker van te zijn dat de
concentratie van de infusie-oplossing niet hoger is dan 4 mg/ml. Als de oplossing voor infusie
na reconstitutie en verdunning gekoeld is opgeslagen moet deze op kamertemperatuur tot 25 °C
worden gebracht gedurende 3 uur vóór stap 4 (infusie). Opslag bij 2 °C tot 8 °C langer dan
24 uur is alleen van toepassing op de preparatie van Inflectra in de infuuszak.
De infuusoplossing moet over een periode van niet minder dan de aanbevolen infusietijd
worden toegediend (zie rubriek 3). Alleen een infuusset met een in-line, steriel, niet-pyrogeen
filter met een lage eiwitbinding (poriegrootte 1,2 micrometer of minder) mag worden gebruikt.
Aangezien er geen conserveringsmiddelen aanwezig zijn, wordt het aanbevolen om de
toediening van de oplossing voor infusie zo spoedig mogelijk te laten starten en zeker binnen
66
2.
3.
4.
3 uur na reconstitutie en verdunning. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt is de gebruiker
verantwoordelijk voor de bewaartijden tijdens gebruik en condities voorafgaand aan het gebruik
en zijn deze normaal gesproken niet langer dan 24 uur bij 2°C tot 8°C, tenzij
reconstitutie/verdunning heeft plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische
condities. Resterende oplossing voor infusie niet bewaren voor hergebruik.
5.
Inflectra moet vóór toediening visueel worden geïnspecteerd op deeltjes of verkleuring. Als er
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of vreemde deeltjes te zien zijn, mag de oplossing niet
worden gebruikt.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale voorschriften.
6.
67

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Één injectieflacon bevat 100 mg infliximab*. Na reconstitutie bevat elke ml 10 mg infliximab.
* Infliximab is een chimerische humaan-muriene IgG1 monoklonale antistof die wordt verkregen uit
hybridomacellen van muizen met behulp van recombinant-DNA-technologie.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie (poeder voor concentraat).
Het poeder is wit.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Reumatoïde artritis
Inflectra, in combinatie met methotrexaat, is geïndiceerd voor de vermindering van klachten en
symptomen evenals de verbetering van het fysiek functioneren bij:
volwassen patiënten met actieve ziekte wanneer de respons op disease-modifying antirheumatic
drugs (DMARD's), inclusief methotrexaat, onvoldoende was.
volwassen patiënten met ernstige, actieve en progressieve ziekte die niet eerder behandeld
werden met methotrexaat of andere DMARD's.
In deze patiëntenpopulaties werd een afname van de snelheid van de progressie van de
gewrichtsbeschadiging, gemeten met röntgenfoto's, aangetoond (zie rubriek 5.1).
Ziekte van Crohn bij volwassenen
Inflectra is geïndiceerd voor:
de behandeling van matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij volwassen patiënten die
nog niet reageerden ondanks volledige en adequate behandeling met een corticosteroïd en/of een
immunosuppressivum; of bij patiënten die dergelijke therapieën niet verdragen of bij wie
dergelijke therapieën gecontra-indiceerd zijn.
de behandeling van actieve ziekte van Crohn met fistelvorming bij volwassen patiënten die nog
niet reageerden ondanks volledige en adequate behandeling met een conventionele therapie
(zoals antibiotica, drainage en immunosuppressieve therapie).
Ziekte van Crohn bij pediatrische patiënten
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve ziekte van Crohn bij kinderen en
adolescenten van 6-17 jaar die nog niet reageerden op conventionele therapieën waaronder
behandeling met een corticosteroïd, een immunomodulator en primaire voedingstherapie; of bij
pediatrische patiënten die een dergelijke behandeling niet verdragen of bij wie dergelijke therapieën
gecontra-indiceerd zijn. Infliximab is alleen onderzocht in combinatie met conventionele
immunosuppressieve therapie.
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij
volwassen patiënten die niet voldoende reageerden op een conventionele therapie met inbegrip van
corticosteroïden en 6-mercaptopurine (6-MP) of azathioprine (AZA), of die dergelijke therapieën niet
verdragen of bij wie een medische contra-indicatie bestaat voor dergelijke therapieën.
Colitis ulcerosa bij pediatrische patiënten
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstig actieve colitis ulcerosa bij kinderen en
adolescenten van 6-17 jaar die niet voldoende reageerden op conventionele therapie met inbegrip van
corticosteroïden en 6-MP of AZA, of die dergelijke therapieën niet verdragen of bij wie een medische
contra-indicatie bestaat voor dergelijke therapieën.
Spondylitis ankylosans
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van ernstige, actieve spondylitis ankylosans bij volwassen
patiënten die onvoldoende reageerden op een conventionele therapie.
Arthritis psoriatica
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van actieve en progressieve arthritis psoriatica bij
volwassen patiënten wanneer de respons op voorafgaande therapie met DMARD's onvoldoende was.
Inflectra moet worden toegediend
in combinatie met methotrexaat
of alleen bij patiënten die intolerantie vertonen voor methotrexaat of bij wie methotrexaat
gecontra-indiceerd is.
Infliximab bleek het fysiek functioneren bij patiënten met arthritis psoriatica te verbeteren, en de
snelheid van progressie van perifere gewrichtsbeschadiging te verminderen, gemeten met
röntgenfoto's bij patiënten met polyarticulaire symmetrische subtypen van de ziekte (zie rubriek 5.1).
Psoriasis
Inflectra is geïndiceerd voor de behandeling van matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassen
patiënten die niet reageerden op een andere systemische therapie met inbegrip van ciclosporine,
methotrexaat of psoralen-ultraviolet A (PUVA) (zie rubriek 5.1), of bij wie een dergelijke therapie
gecontra-indiceerd is, of die een dergelijke therapie niet verdragen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
De behandeling met Inflectra dient te worden begonnen en gesuperviseerd door bevoegde artsen die
ervaren zijn in de diagnostiek en behandeling van reumatoïde artritis, inflammatoire
darmaandoeningen, spondylitis ankylosans, arthritis psoriatica of psoriasis. Inflectra moet intraveneus
worden toegediend. Inflectra-infusies moeten worden toegediend door bevoegde beroepsbeoefenaren
in de gezondheidszorg, getraind in het herkennen van infusiegerelateerde problemen. Patiënten die met
Inflectra behandeld worden dienen de bijsluiter en de patiëntenherinneringskaart te ontvangen.
Gedurende de behandeling met Inflectra dienen andere gelijktijdige therapieën zoals corticosteroïden
en immunosuppressiva geoptimaliseerd te zijn.
Volwassenen ( 18 jaar)
Reumatoïde artritis
3 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 3 mg/kg, 2 en
6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken.
Inflectra moet worden toegediend in combinatie met methotrexaat.
Beschikbare gegevens wijzen erop dat de klinische respons gewoonlijk binnen 12 weken behandeling
wordt bereikt. Als een patiënt onvoldoende of niet meer reageert na deze periode, kan worden
overwogen om de dosis stapsgewijs met ongeveer 1,5 mg/kg te verhogen, tot een maximum van
7,5 mg/kg om de 8 weken. Als alternatief kan een toediening van 3 mg/kg zo vaak als om de 4 weken
worden overwogen. Als er voldoende respons wordt bereikt, moeten deze patiënten verder behandeld
worden met de geselecteerde dosis of dosisfrequentie. Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die binnen de eerste 12 weken van de behandeling of na
dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel vertonen.
Matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door een extra infusie van 5 mg/kg 2 weken
na de eerste infusie. Als de patiënt na 2 doses niet reageert, mag geen extra behandeling met
infliximab gegeven worden. Beschikbare gegevens ondersteunen een verdere behandeling met
infliximab niet bij patiënten die binnen 6 weken na de aanvangsdosis niet reageren op de behandeling.
Bij de responders zijn de alternatieve strategieën voor een voortgezette behandeling:
Onderhoud: Extra infusie van 5 mg/kg toegediend 6 weken na de aanvangsdosis, gevolgd door
infusies om de 8 weken, of
Herbehandeling: Infusie van 5 mg/kg als klachten en symptomen van de ziekte zich opnieuw
voordoen (zie `Herbehandeling' hieronder en rubriek 4.4).
Hoewel vergelijkende gegevens ontbreken, wijzen beperkte gegevens bij patiënten die aanvankelijk
reageerden op 5 mg/kg, maar bij wie de respons verdween, erop dat sommige patiënten opnieuw een
klinische respons vertonen bij dosisescalatie (zie rubriek 5.1). Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die na dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel
vertonen.
Actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusies van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie. Als de patiënt na 3 doses niet reageert, mag geen extra behandeling met
infliximab gegeven worden.
Bij de responders zijn de alternatieve strategieën voor een voortgezette behandeling:
Onderhoud: Extra infusies van 5 mg/kg om de 8 weken, of
Herbehandeling: Infusie van 5 mg/kg als klachten en symptomen van de ziekte zich opnieuw
voordoen, gevolgd door infusies van 5 mg/kg om de 8 weken (zie `Herbehandeling' hieronder
en rubriek 4.4).
Hoewel vergelijkende gegevens ontbreken, wijzen beperkte gegevens bij patiënten die aanvankelijk
reageerden op 5 mg/kg, maar bij wie de respons verdween, erop dat sommige patiënten opnieuw een
klinische respons vertonen na dosisescalatie (zie rubriek 5.1). Voortgezette therapie moet zorgvuldig
heroverwogen worden bij patiënten die na dosisaanpassing geen teken van therapeutisch voordeel
vertonen.
Bij de ziekte van Crohn is ervaring met herbehandeling ingeval klachten en symptomen van de ziekte
zich opnieuw voordoen beperkt, en vergelijkende gegevens over het voordeel/risico van deze
alternatieve strategieën voor voortgezette behandeling ontbreken.
Beschikbare gegevens wijzen erop dat de klinische respons gewoonlijk binnen 14 weken behandeling
wordt bereikt, d.w.z. na 3 doses. Voortgezette therapie moet zorgvuldig heroverwogen worden bij
patiënten die binnen deze tijdsperiode geen teken van therapeutisch voordeel vertonen.
Spondylitis ankylosans
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 6 tot 8 weken. Indien de patiënt na 6 weken (d.w.z. na
2 doses) niet reageert, mag er geen extra behandeling met infliximab gegeven worden.
Arthritis psoriatica
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken.
Psoriasis
5 mg/kg toegediend als een intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken. Indien een patiënt na 14 weken (d.w.z. na
4 doses) geen respons vertoont, mag er geen extra behandeling met infliximab gegeven worden.
Herbehandeling voor de ziekte van Crohn en reumatoïde artritis
Indien klachten en symptomen van ziekte zich opnieuw voordoen, kan infliximab opnieuw toegediend
worden binnen 16 weken na de vorige infusie. Tijdens klinische onderzoeken kwamen vertraagde
overgevoeligheidsreacties soms voor na infliximab-vrije intervallen van minder dan 1 jaar (zie
rubrieken 4.4 en 4.8). De veiligheid en werkzaamheid van een herbehandeling na een infliximab-vrij
interval van meer dan 16 weken werden niet vastgesteld. Dit geldt zowel voor patiënten met de ziekte
van Crohn als voor patiënten met reumatoïde artritis.
Herbehandeling voor colitis ulcerosa
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor spondylitis ankylosans
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 6 tot 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor arthritis psoriatica
De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, werden niet
vastgesteld (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Herbehandeling voor psoriasis
Beperkte ervaring in verband met herbehandeling met één enkelvoudige dosis infliximab bij psoriasis
na een interval van 20 weken wijst op een verminderde werkzaamheid en een hogere incidentie van
milde tot matige infusiereacties in vergelijking met de initiële inductietherapie (zie rubriek 5.1).
Beperkte ervaring met herbehandeling na opvlamming van de ziekte door een herinductietherapie
wijst op een hogere incidentie van infusiereacties, waaronder ernstige, vergeleken met 8-weekse
onderhoudsbehandeling (zie rubriek 4.8).
Herbehandeling voor alle indicaties
In het geval dat onderhoudsbehandeling wordt onderbroken en het noodzakelijk is om de behandeling
opnieuw te starten, wordt herinductietherapie niet aanbevolen (zie rubriek 4.8). In deze situatie moet
infliximab opnieuw geïnitieerd worden als een enkelvoudige dosering gevolgd door de aanbevelingen
voor onderhoudsdosering die hierboven zijn beschreven.
Ouderen
Specifieke onderzoeken van infliximab bij oudere patiënten zijn niet uitgevoerd. Geen grote
leeftijdgerelateerde verschillen in klaring of verdelingsvolume werden gezien in klinische
onderzoeken. Doseringsaanpassing is niet vereist (zie rubriek 5.2). Voor meer informatie over de
veiligheid van infliximab bij oudere patiënten (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
Nier- en/of leverfunctiestoornis
Infliximab is niet onderzocht bij patiënten met een nier- en/of leverfunctiestoornis. Er kunnen geen
doseringsaanbevelingen gegeven worden (zie rubriek 5.2).
Pediatrische patiënten
Ziekte van Crohn (6-17 jaar)
5 mg/kg toegediend als intraveneuze infusie, gevolgd door extra infusiedoses van 5 mg/kg 2 en
6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken. Beschikbare gegevens ondersteunen geen verdere
behandeling met infliximab bij kinderen en adolescenten die niet reageren binnen de eerste 10 weken
van de behandeling (zie rubriek 5.1).
Het is mogelijk dat bij sommige patiënten een korter dosisinterval nodig is om klinisch voordeel te
behouden, terwijl bij anderen een langer dosisinterval voldoende kan zijn. Patiënten bij wie het
dosisinterval was verkort tot minder dan 8 weken, kunnen een groter risico op bijwerkingen hebben.
Voortgezette therapie met een verkort dosisinterval moet zorgvuldig overwogen worden bij die
patiënten voor wie geen bewijs is voor aanvullend therapeutisch voordeel na een verandering van het
dosisinterval.
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn niet onderzocht bij kinderen jonger dan 6 jaar met
de ziekte van Crohn. De momenteel beschikbare farmacokinetische gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan voor kinderen jonger dan 6 jaar.
Colitis ulcerosa (6-17 jaar)
5 mg/kg toegediend als intraveneuze infusie, gevolgd door aanvullende infusies met een dosis van
5 mg/kg 2 en 6 weken na de eerste infusie, en daarna om de 8 weken. De beschikbare gegevens
ondersteunen geen voortzetting van de behandeling met infliximab bij pediatrische patiënten die niet
binnen de eerste 8 weken van de behandeling reageren (zie rubriek 5.1).
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn niet onderzocht bij kinderen jonger dan 6 jaar met
colitis ulcerosa. De momenteel beschikbare farmacokinetische gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan voor kinderen jonger dan 6 jaar.
Psoriasis
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor de
indicatie psoriasis zijn niet vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in
rubriek 5.2, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan.
Juveniele idiopathische artritis, arthritis psoriatica en spondylitis ankylosans
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor de
indicaties juveniele idiopathische artritis, arthritis psoriatica en spondylitis ankylosans zijn niet
vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 5.2, maar er kan geen
doseringsadvies worden gedaan.
Wijze van toediening
Infliximab moet intraveneus gedurende een periode van twee uur toegediend worden. Alle patiënten
die infliximab toegediend krijgen, moeten gedurende minimaal 1 à 2 uur na de infusie onder toezicht
blijven met het oog op acute aan infusie gerelateerde reacties. Noodmedicatie en noodmiddelen, zoals
adrenaline, antihistaminica, corticosteroïden en een beademingscanule, moeten bij de hand zijn.
Patiënten kunnen vooraf behandeld worden met bijvoorbeeld een antihistaminicum, hydrocortison
en/of paracetamol en de infusiesnelheid kan worden vertraagd om het risico op aan infusie
gerelateerde reacties te verminderen, vooral wanneer deze reacties al eerder zijn opgetreden (zie
rubriek 4.4).
Verkorte infusies voor alle indicaties bij volwassenen
Bij zorgvuldig geselecteerde volwassen patiënten die minimaal 3 initiële infusies van 2 uur met
infliximab hebben verdragen (inductiefase) en die onderhoudstherapie krijgen, kan overwogen worden
om volgende infusies te geven in een tijdsduur van niet minder dan 1 uur. Als in samenhang met een
verkorte infusie een infusiereactie optreedt, kan voor volgende infusies een lagere infusiesnelheid
overwogen worden als de behandeling moet worden voortgezet. Verkorte infusies met doses >6 mg/kg
zijn niet onderzocht (zie rubriek 4.8).
Voor bereidings- en toedieningsinstructies, zie rubriek 6.6.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof, voor andere muizenproteïnen, of voor een van de in
rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Patiënten met tuberculose of andere ernstige infecties zoals sepsis, abcessen en opportunistische
infecties (zie rubriek 4.4).
Patiënten met matig of ernstig hartfalen (NYHA-klasse III/IV) (zie rubrieken 4.4 en 4.8).
4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Terugvinden herkomst
Om het terugvinden van de herkomst van biologicals te verbeteren moeten de naam en het
batchnummer van het toegediende product goed geregistreerd worden.
Infusiereacties en overgevoeligheid
Infliximab werd geassocieerd met acute aan infusie gerelateerde reacties, waaronder anafylactische
shock en vertraagde overgevoeligheidsreacties (zie rubriek 4.8).
Acute infusiereacties, waaronder anafylactische reacties, kunnen optreden tijdens (binnen enkele
seconden) of binnen enkele uren na de infusie. Indien acute infusiereacties optreden, moet de infusie
onmiddellijk stopgezet worden. Noodmedicatie en noodmiddelen, zoals adrenaline, antihistaminica,
corticosteroïden en een beademingscanule, moeten bij de hand zijn. Het is mogelijk patiënten vooraf te
behandelen met bv. een antihistaminicum, hydrocortison en/of paracetamol om milde en
voorbijgaande effecten te voorkomen.
Tijdens klinische onderzoeken werden vertraagde overgevoeligheidsreacties gemeld. Beschikbare
gegevens wijzen op een verhoogd risico op vertraagde overgevoeligheid bij een langer infliximab-vrij
interval. Patiënten moet worden aangeraden onmiddellijk medisch advies in te winnen indien zij een
vertraagde bijwerking ervaren (zie rubriek 4.8). Indien patiënten opnieuw behandeld worden na een
langere periode zonder behandeling, moeten ze zorgvuldig worden gevolgd op klachten en symptomen
van vertraagde overgevoeligheid.
Infecties
Patiënten dienen vóór, tijdens en na de behandeling met infliximab nauwlettend gecontroleerd te
worden op infecties, waaronder tuberculose. Aangezien de eliminatie van infliximab tot zes maanden
in beslag kan nemen, dient de controle op infecties gedurende deze periode voortgezet te worden.
Wanneer een patiënt een ernstige infectie of sepsis ontwikkelt, mag de behandeling met infliximab niet
voortgezet worden.
Men moet voorzichtig zijn wanneer het gebruik van infliximab overwogen wordt bij patiënten met
chronische infectie of een voorgeschiedenis van recidiverende infecties, met inbegrip van gelijktijdige
immunosuppressieve therapie. Patiënten moeten op gepaste wijze geadviseerd worden over en
blootstelling vermijden aan potentiële risicofactoren voor infectie.
Tumornecrosefactor-alfa (TNF) medieert ontstekingen en reguleert cellulaire immuunreacties.
Gegevens uit experimenten tonen aan dat TNF van wezenlijk belang is voor de klaring van
intracellulaire infecties. Uit klinische ervaring blijkt dat de afweer tegen infecties bij de gastheer
verzwakt is bij sommige patiënten die met infliximab behandeld werden.
Er dient op gewezen te worden dat onderdrukking van TNF symptomen van infectie zoals koorts kan
maskeren. Vroege herkenning van atypische klinische verschijnselen van ernstige infecties en van
typische klinische verschijnselen van zeldzame en ongebruikelijke infecties is cruciaal om
vertragingen in diagnose en behandeling te minimaliseren.
Patiënten die TNF-blokkers gebruiken, zijn gevoeliger voor ernstige infecties.
Tuberculose, bacteriële infecties, waaronder sepsis en pneumonie, invasieve schimmelinfecties, virale
en andere opportunistische infecties werden waargenomen bij patiënten die met infliximab behandeld
werden. Sommige van deze infecties waren fataal; de meest frequent gemelde opportunistische
infecties met een mortaliteit van >5% zijn onder meer pneumocystose, candidiasis, listeriosis en
aspergillose.
Patiënten die een nieuwe infectie ontwikkelen terwijl ze een behandeling met infliximab ondergaan,
dienen nauwgezet te worden gevolgd en een volledige diagnostische evaluatie te ondergaan.
Toediening van infliximab dient gestopt te worden als een patiënt een nieuwe ernstige infectie of
sepsis ontwikkelt en geschikte antimicrobiële behandeling of antischimmelbehandeling moet gestart
worden tot de infectie onder controle is.
Er zijn gevallen van actieve tuberculose gemeld bij patiënten die infliximab kregen. Er dient te worden
opgemerkt dat de tuberculose in het merendeel van deze gevallen extrapulmonaal was en voorkwam
als lokale of gedissemineerde ziekte.
Voordat de behandeling met infliximab gestart wordt, dienen alle patiënten te worden gecontroleerd
op zowel actieve als inactieve ("latente') tuberculose. Hiervoor dient een gedetailleerde medische
anamnese met de persoonlijke voorgeschiedenis van tuberculose of mogelijk vroeger contact met
tuberculose en vroegere en/of huidige immunosuppressieve therapie afgenomen te worden. Adequate
screeningtests, (bijv., tuberculinehuidtest, röntgenfoto's van de thorax en/of Interferon Gamma Release
Assay) moeten bij alle patiënten worden uitgevoerd (lokale aanbevelingen kunnen van toepassing
zijn). Het wordt aanbevolen op de patiëntenherinneringskaart te vermelden wanneer deze onderzoeken
uitgevoerd zijn. Voorschrijvers worden herinnerd aan het risico op vals-negatieve
tuberculinehuidtesten, in het bijzonder bij patiënten die ernstig ziek zijn of bij wie het immuunsysteem
verzwakt is.
Als actieve tuberculose wordt vastgesteld, mag geen behandeling met infliximab worden ingesteld (zie
rubriek 4.3).
Als latente tuberculose wordt vermoed, moet een arts met deskundigheid op het gebied van de
behandeling van tuberculose worden geraadpleegd. In alle situaties die hieronder beschreven worden,
moeten de voordelen en risico's van de behandeling met infliximab zorgvuldig worden afgewogen.
Als inactieve (`latente') tuberculose wordt vastgesteld, moet een behandeling met tuberculostatica
voor latente tuberculose worden ingesteld voordat met infliximab begonnen wordt en in
overeenstemming met de lokale aanbevelingen.
Bij patiënten met verscheidene of significante risicofactoren voor het ontwikkelen van tuberculose en
een negatieve test voor latente tuberculose moet antituberculosetherapie worden overwogen alvorens
therapie met infliximab te starten.
Het toepassen van antituberculosetherapie moet ook worden overwogen alvorens te starten met
infliximab bij patiënten met een voorgeschiedenis van latente of actieve tuberculose bij wie adequate
behandeling niet kan worden bevestigd.
Er zijn gevallen gemeld van actieve tuberculose bij patiënten die behandeld werden met infliximab
zowel tijdens als na de behandeling van latente tuberculose.
Alle patiënten dienen geïnformeerd te worden dat ze medisch advies moeten inwinnen als klachten
en/of symptomen die mogelijk op tuberculose wijzen (bv. aanhoudende hoest,
wegteren/gewichtsverlies, lage koorts) tijdens of na de behandeling met infliximab optreden.
Invasieve schimmelinfecties
Bij met infliximab behandelde patiënten moet een invasieve schimmelinfectie zoals aspergillose,
candidiase, pneumocystose, histoplasmose, coccidioïdomycose of blastomycose worden vermoed als
zij een ernstige systemische ziekte ontwikkelen. Een arts met deskundigheid bij het diagnosticeren en
behandelen van invasieve schimmelinfecties moet bij onderzoek van deze patiënten in een vroeg
stadium geraadpleegd worden.
Invasieve schimmelinfecties kunnen zich aandienen als gedissemineerde ziekte in plaats van lokale
ziekte, en antigeen- en antilichaamtesten kunnen bij sommige patiënten met actieve infectie negatief
zijn. Passende empirische antifungale therapie moet tijdens de diagnostiek worden overwogen,
rekening houdend met zowel het risico van een ernstige schimmelinfectie als de risico's van
antifungale therapie.
Ziekte van Crohn met fistelvorming
Bij patiënten met de ziekte van Crohn met fistelvorming met acute, suppuratieve fistels mag geen
behandeling met infliximab worden ingesteld vooraleer een bron van mogelijke infectie, specifiek
abcessen, is uitgesloten (zie rubriek 4.3).
Hepatitis B- (HBV-) reactivering
Reactivering van hepatitis B kwam voor bij patiënten die een TNF-antagonist, inclusief infliximab,
kregen en chronische dragers zijn van dit virus. Sommige gevallen hadden een fatale afloop.
Patiënten moeten vóór aanvang van de behandeling met infliximab op HBV-infectie worden getest.
Voor patiënten die positief voor HBV-infectie testen, wordt aanbevolen te overleggen met een arts die
deskundig is in de behandeling van hepatitis B. HBV-dragers voor wie behandeling met infliximab
vereist is, moeten nauwgezet worden gevolgd op klachten en symptomen van actieve HBV-infectie
tijdens de gehele behandeling en gedurende enkele maanden na het stopzetten van de behandeling.
Geschikte gegevens om patiënten die HBV-dragers zijn te behandelen met antivirale therapie in
combinatie met behandeling met een TNF-antagonist om HBV-reactivering te voorkomen, zijn niet
beschikbaar. Bij patiënten die HBV-reactivering ontwikkelen, moet infliximab worden stopgezet en
moet een effectieve antivirale behandeling met geschikte ondersteunende behandeling worden gestart.
Lever- en galaandoeningen
Gevallen van geelzucht en niet-infectieuze hepatitis, sommige met verschijnselen van auto-immune
hepatitis, werden waargenomen tijdens post-marketing ervaring met infliximab. Geïsoleerde gevallen
van leverfalen met levertransplantatie of dood tot gevolg kwamen voor. Patiënten met symptomen of
klachten van leverdisfunctie moeten geëvalueerd worden op tekenen van leverschade. Als geelzucht
en/of ALAT-verhogingen 5 maal de bovenste limiet van de normale waarde zich ontwikkelen, moet
infliximab worden stopgezet en een grondig onderzoek naar de afwijking worden ingesteld.
Gelijktijdige toediening van een TNF-remmer en anakinra
Ernstige infecties en neutropenie werden waargenomen tijdens klinische onderzoeken met gelijktijdig
gebruik van anakinra en een andere TNF-blokker, etanercept, dat geen bijkomend klinisch voordeel
biedt dan wanneer etanercept alleen gebruikt wordt. Vanwege de aard van de bijwerkingen die gezien
werden tijdens een behandeling van etanercept in combinatie met anakinra, kunnen gelijkaardige
toxiciteiten eveneens resulteren uit de combinatie van anakinra en andere TNF-blokkers. Daarom
wordt infliximab in combinatie met anakinra niet aanbevolen.
Gelijktijdige toediening van een TNF-blokker en abatacept
In klinische onderzoeken wordt gelijktijdige toediening van een TNF-antagonisten en abatacept
geassocieerd met verhoogd risico op infecties inclusief ernstige infecties vergeleken met TNF-
antagonisten alleen, zonder verhoogd klinisch voordeel. De combinatie van infliximab met abatacept
wordt niet aanbevolen.
Gelijktijdige toediening met andere biologische geneesmiddelen
Er is onvoldoende informatie over het gelijktijdige gebruik van infliximab met andere biologische
geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van dezelfde aandoeningen als waarvoor
infliximab wordt gebruikt. Het gelijktijdige gebruik van infliximab met deze biologische
Wisselen tussen biologische DMARD's
Voorzichtigheid is geboden en patiënten moeten onder toezicht blijven bij het overstappen van het ene
biologische geneesmiddel op het andere, omdat overlappende biologische activiteit het risico op
bijwerkingen, waaronder infecties, verder vergroot.
Vaccinaties
Het wordt aanbevolen om bij patiënten, indien mogelijk, alle vaccinaties bij te werken volgens de
huidige vaccinatierichtlijnen alvorens de behandeling met Inflectra te starten. Patiënten die met
infliximab worden behandeld kunnen gelijktijdig vaccinaties krijgen, behalve vaccinaties met levende
vaccins (zie rubriek 4.5 en 4.6).
In een subset van 90 volwassen patiënten met reumatoïde artritis uit het ASPIRE-onderzoek kwam bij
een vergelijkbare verhouding patiënten in elke behandelingsgroep (methotrexaat plus: placebo
[n = 17], 3 mg/kg [n = 27] of 6 mg/kg infliximab [n = 46]) een effectieve tweevoudige toename in
titers voor als gevolg van een polyvalent pneumokokken-vaccin, waarmee aangetoond werd dat
infliximab niet interfereerde met T-cel-onafhankelijke humorale immuunresponsen. Echter, uit
onderzoeken in de gepubliceerde literatuur over verscheidene indicaties (bijvoorbeeld reumatoïde
artritis, psoriasis, ziekte van Crohn) blijkt dat bij patiënten die tijdens de behandeling met anti-TNF-
therapieën, waaronder infliximab, niet-levende vaccins werden toegediend een lagere immuunrespons
kan worden vastgesteld dan bij patiënten die geen anti-TNF-therapie kregen.
Levende vaccins/therapeutische infectieuze agentia
Van patiënten die anti-TNF-therapie ontvangen, zijn er beperkte gegevens beschikbaar over de respons
op een vaccinatie met levende vaccins of over de secundaire transmissie van infecties door levende
vaccins. Het gebruik van levende vaccins kan resulteren in klinische infecties, waaronder
gedissemineerde infecties. Het gelijktijdig toedienen van levende vaccins met infliximab wordt niet
aangeraden.
In utero-blootstelling van zuigelingen
Bij zuigelingen die in utero aan infliximab zijn blootgesteld is fatale afloop gemeld ten gevolge van
gedissemineerde Bacillus Calmette-Guérin (BCG) infectie, na toediening van BCG-vaccin na de
geboorte. Aanbevolen wordt om na de geboorte een periode van twaalf maanden te wachten vóór het
toedienen van levende vaccins aan zuigelingen die in utero aan infliximab zijn blootgesteld. Als bij de
zuigeling de infliximabserumconcentraties niet waarneembaar zijn of als infliximab alleen tijdens het
eerste trimester van de zwangerschap toegediend is, dan kan eerder toedienen van een levend vaccin
worden overwogen als er een duidelijk klinisch voordeel is voor de zuigeling (zie rubriek 4.6).
Blootstelling van zuigelingen via moedermelk
Toediening van een levend vaccin aan een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder
infliximab krijgt, wordt niet aangeraden tenzij bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn (zie rubriek 4.6).
Therapeutische infectieuze agentia
Ander gebruik van therapeutische infectieuze agentia zoals levende verzwakte bacteriën (bijvoorbeeld
BCG-blaasinstillatie voor de behandeling van kanker) kan resulteren in klinische infecties waaronder
gedissemineerde infecties. Het wordt aangeraden therapeutische infectieuze agentia niet gelijktijdig
met infliximab toe te dienen.
De relatieve TNF-deficiëntie ten gevolge van anti-TNF-therapie kan leiden tot het begin van een
auto-immuunproces. Als een patiënt na behandeling met infliximab symptomen ontwikkelt die wijzen
op een lupusachtig syndroom en als deze patiënt positief bevonden wordt voor antistoffen tegen
dubbelstrengs DNA, mag de behandeling met infliximab niet langer gegeven worden (zie rubriek 4.8).
Neurologische effecten
Gebruik van TNF-blokkers waaronder infliximab is geassocieerd met gevallen van het nieuw optreden
of verergeren van klinische symptomen en/of radiografisch aangetoonde demyeliniserende
aandoeningen van het centrale zenuwstelsel, met inbegrip van multiple sclerose, en demyeliniserende
aandoeningen van het perifere zenuwstelsel, met inbegrip van het syndroom van Guillain-Barré. De
voordelen en risico's van anti-TNF-behandeling dienen zorgvuldig te worden overwogen voorafgaand
aan het starten van de behandeling met infliximab bij patiënten met reeds bestaande of recente
demyeliniserende aandoeningen. Stoppen met de behandeling met infliximab dient te worden
overwogen als deze aandoeningen zich ontwikkelen.
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
In de gecontroleerde delen van klinische onderzoeken met TNF-blokkers, werden meer gevallen van
maligniteiten waaronder lymfoom waargenomen bij patiënten die een TNF-blokker kregen in
vergelijking met controlepatiënten. Tijdens klinische onderzoeken met infliximab voor alle
goedgekeurde indicaties was de incidentie van lymfoom bij met infliximab behandelde patiënten hoger
dan verwacht bij de algemene populatie, maar lymfoom kwam zelden voor. In de
postmarketingsituatie zijn gevallen van leukemie gemeld bij patiënten die behandeld werden met een
TNF-antagonist. Er is een verhoogd achtergrondrisico op lymfoom en leukemie bij patiënten met
reumatoïde artritis met een reeds lang bestaande, uiterst actieve, inflammatoire aandoening, wat
risicoschatting gecompliceerder maakt.
Tijdens een verkennend klinisch onderzoek waarbij het gebruik van infliximab bij patiënten met
matige tot ernstige chronische obstructieve longziekte (COPD) werd bestudeerd, werden meer
maligniteiten gemeld bij met infliximab behandelde patiënten dan bij controlepatiënten. Alle patiënten
hadden een voorgeschiedenis van zwaar roken. Men moet voorzichtig zijn wanneer een behandeling
overwogen wordt bij patiënten met een verhoogd risico op maligniteit als gevolg van zwaar roken.
Met de huidige kennis kan een risico op de ontwikkeling van lymfomen of andere maligniteiten bij
patiënten die met een TNF-blokker behandeld werden, niet worden uitgesloten (zie rubriek 4.8). Men
moet voorzichtig zijn wanneer een behandeling met TNF-blokkers overwogen wordt bij patiënten met
een voorgeschiedenis van maligniteit of wanneer overwogen wordt de behandeling voort te zetten bij
patiënten die een maligniteit ontwikkelen.
Men moet ook voorzichtig zijn bij patiënten met psoriasis en een medische voorgeschiedenis van
extensieve immunosuppressieve therapie of langdurige PUVA-behandeling.
Maligniteiten, sommige met fatale afloop, zijn gemeld bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen
(tot 22 jaar) die werden behandeld met TNF-blokkers, inclusief infliximab, (start van de behandeling
18 jaar) in de postmarketingsituatie. Ongeveer in de helft van de gevallen ging het om een lymfoom.
In de andere gevallen ging het om verschillende maligniteiten, waaronder zeldzame maligniteiten die
gewoonlijk in verband worden gebracht met immunosuppressie. Een risico op ontwikkeling van
maligniteiten bij patiënten die behandeld worden met TNF-blokkers kan niet worden uitgesloten.
Na het in de handel brengen zijn gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL) gemeld bij
patiënten die behandeld werden met TNF-blokkers, inclusief infliximab. Deze zeldzame vorm van T-
cellymfoom kent een zeer agressief ziekteverloop en is meestal fataal. Bijna alle patiënten hadden een
behandeling gehad met AZA of 6-MP samen met of vlak voor een TNF-blokker. De grote
meerderheid van de infliximab-gevallen kwam voor bij patiënten met de ziekte van Crohn of colitis
Bij patiënten behandeld met TNF-blokkerende therapie, waaronder infliximab, zijn melanomen en
merkelcelcarcinomen gemeld (zie rubriek 4.8). Periodiek onderzoek van de huid wordt aanbevolen, in
het bijzonder bij patiënten met risicofactoren voor huidkanker.
Een retrospectief cohort-onderzoek op basis van bevolkingsgroepen, waarbij gebruik gemaakt werd
van gegevens uit Zweedse registers voor nationale volksgezondheid, toonde een verhoogde incidentie
aan van baarmoederhalskanker bij vrouwen met reumatoïde artritis die behandeld werden met
infliximab in vergelijking met patiënten die naïef waren voor biologicals of met de bevolking in het
algemeen, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar. Bij vrouwen die behandeld worden met infliximab,
inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar, dient periodiek onderzoek te worden voortgezet.
Alle patiënten met colitis ulcerosa die een verhoogd risico op dysplasie of coloncarcinoom hebben
(bijvoorbeeld patiënten met een reeds lang bestaande colitis ulcerosa of primaire scleroserende
cholangitis), of die een voorgeschiedenis van dysplasie of coloncarcinoom hebben, moeten met
regelmatige intervallen vóór de behandeling en tijdens hun ziekteverloop gescreend worden op
dysplasie. Deze evaluatie moet onder meer bestaan uit colonoscopie en biopsieën in overeenstemming
met de lokale aanbevelingen. De huidige gegevens wijzen er niet op dat de behandeling met infliximab
het risico op het ontwikkelen van dysplasie of colonkanker beïnvloedt.
Aangezien de mogelijkheid van verhoogd risico op kankerontwikkeling bij patiënten met nieuw
gediagnosticeerde dysplasie die met infliximab worden behandeld, niet werd vastgesteld, moeten de
risico's en voordelen bij het voortzetten van de therapie voor elke patiënt afzonderlijk door de arts
zorgvuldig worden overwogen.
Hartfalen
Men moet voorzichtig zijn wanneer infliximab toegediend wordt aan patiënten met mild hartfalen
(NYHA-klasse I/II). Patiënten dienen nauwlettend gevolgd te worden en infliximab mag niet langer
gegeven worden aan patiënten die nieuwe symptomen van hartfalen ontwikkelen of bij wie de
symptomen verergeren (zie de rubrieken 4.3 en 4.8).
Hematologische reacties
Er zijn meldingen geweest van pancytopenie, leukopenie, neutropenie en trombocytopenie bij
patiënten die TNF-blokkers, inclusief infliximab, gebruiken. Alle patiënten dienen geadviseerd te
worden om onmiddellijk medische hulp te zoeken als er klachten of symptomen optreden die kunnen
duiden op bloeddyscrasieën (bijvoorbeeld aanhoudende koorts, blauwe plekken, bloeding, bleek zien).
Bij patiënten met bevestigde significante hematologische afwijkingen moet stoppen met de
behandeling met infliximab overwogen worden.
Andere
Er is beperkte ervaring in verband met de veiligheid van de behandeling met infliximab bij patiënten
die chirurgische ingrepen, inclusief artroplastiek, ondergaan hebben. De lange halfwaardetijd van
infliximab dient in overweging genomen te worden wanneer een chirurgische ingreep wordt gepland.
Een patiënt die geopereerd moet worden terwijl hij/zij met infliximab behandeld wordt, dient
nauwgezet gecontroleerd te worden op infecties en adequate maatregelen moeten getroffen worden.
Gebrek aan respons op de behandeling voor de ziekte van Crohn kan wijzen op de aanwezigheid van
een vaste fibrotische strictuur die een chirurgische behandeling kan vereisen. Er is geen bewijs dat
erop wijst dat infliximab fibrotische stricturen verergert of veroorzaakt.
Ouderen
De incidentie van ernstige infecties bij patiënten die met infliximab werden behandeld was hoger bij
patiënten van 65 jaar of ouder dan bij patiënten jonger dan 65 jaar. Enkele van de ernstige infecties
hadden een fatale afloop. Bij het behandelen van ouderen dient speciale aandacht te worden besteed
aan het risico op infectie (zie rubriek 4.8).
Pediatrische patiënten
Infecties
In klinische onderzoeken zijn infecties bij een grotere proportie van de pediatrische patiënten gemeld
dan bij volwassen patiënten (zie rubriek 4.8).
Vaccinaties
Het wordt aanbevolen om bij pediatrische patiënten, indien mogelijk, alle vaccinaties bij te werken
volgens de huidige richtlijnen voor vaccinatie alvorens de behandeling met infliximab te starten.
Pediatrische patiënten die met infliximab worden behandeld, kunnen gelijktijdig vaccinaties krijgen,
behalve vaccinaties met levende vaccins (zie rubriek 4.5 en 4.6).
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
Maligniteiten, sommige met fatale afloop, zijn gemeld bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen
(tot 22 jaar) behandeld met TNF-blokkers, inclusief infliximab (start van de behandeling 18 jaar), in
de postmarketingsituatie. Ongeveer in de helft van de gevallen ging het om een lymfoom. In de andere
gevallen ging het om verschillende maligniteiten, waaronder zeldzame maligniteiten die gewoonlijk in
verband worden gebracht met immunosuppressie. Een risico op de ontwikkeling van maligniteiten bij
kinderen en adolescenten die met TNF-blokkers worden behandeld, kan niet worden uitgesloten.
Na het in de handel brengen zijn gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL) gemeld bij
patiënten die behandeld werden met TNF-blokkers, inclusief infliximab. Deze zeldzame vorm van T-
cellymfoom kent een zeer agressief ziekteverloop en is meestal fataal. Bijna alle patiënten hadden een
behandeling gehad met AZA of 6-MP samen met of vlak voor een TNF-blokker. De grote
meerderheid van de infliximab-gevallen kwam voor bij patiënten met de ziekte van Crohn of colitis
ulcerosa en de meeste werden gemeld bij adolescenten en jongvolwassen mannen. Het potentiële
risico van de combinatie van AZA of 6-MP met infliximab dient zorgvuldig te worden overwogen.
Een risico op het ontwikkelen van hepatosplenisch T-cellymfoom bij patiënten die behandeld worden
met infliximab kan niet worden uitgesloten (zie de rubriek 4.8).
Natriumgehalte
Inflectra bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis, dat wil zeggen dat het in wezen
`natriumvrij' is. Inflectra wordt echter verdund in 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie. Hiermee moet rekening gehouden worden bij patiënten die een gecontroleerd natriumdieet
volgen (zie rubriek 6.6).
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Bij patiënten met reumatoïde artritis, arthritis psoriatica en de ziekte van Crohn zijn er aanwijzingen
dat de gelijktijdige toediening van methotrexaat en andere immunomodulatoren de vorming van
antistoffen tegen infliximab vermindert en de plasmaconcentraties van infliximab verhoogt. De
resultaten zijn echter niet volledig betrouwbaar vanwege methodologische beperkingen bij de analyses
van de serumconcentraties van infliximab en van antistoffen tegen infliximab.
De combinatie van infliximab met andere biologische geneesmiddelen die worden gebruikt voor
dezelfde aandoeningen als waarvoor infliximab wordt gebruikt, waaronder anakinra en abatacept,
wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4).
Het wordt aangeraden om levende vaccins niet gelijktijdig met infliximab toe te dienen. Ook wordt
aangeraden levende vaccins niet te geven aan zuigelingen die in utero zijn blootgesteld aan infliximab,
gedurende 12 maanden na de geboorte. Als bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn of als infliximab alleen tijdens het eerste trimester van de zwangerschap
toegediend is, dan kan eerder toedienen van een levend vaccin worden overwogen als er een duidelijk
klinisch voordeel is voor de zuigeling (zie rubriek 4.4).
Toediening van een levend vaccin aan een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder
infliximab krijgt, wordt niet aangeraden tenzij bij de zuigeling de infliximabserumconcentraties niet
waarneembaar zijn (zie rubriek 4.4 en 4.6).
Therapeutische infectieuze agentia mogen niet gelijktijdig met infliximab worden toegediend (zie
rubriek 4.4).
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Vrouwen die zwanger kunnen worden
Vrouwen die zwanger kunnen worden, dienen het gebruik van effectieve anticonceptie te overwegen
om zwangerschap te voorkomen en moeten dit voortzetten tot ten minste 6 maanden na de laatste
behandeling met infliximab.
Zwangerschap
Het matige aantal van prospectief verzamelde, aan infliximab blootgestelde zwangerschappen
resulterend in een levendgeborene met bekende uitkomsten, waaronder ongeveer 1.100 blootgesteld
tijdens het eerste trimester, wijst niet op een toename in het aantal misvormingen bij de pasgeborene.
Gebaseerd op een observationeel onderzoek in Noord-Europa werd een verhoogd risico waargenomen
(OR, 95 %-BI; p-waarde) op keizersnede (1,50, 1,14-1,96; p = 0,0032), premature geboorte (1,48,
1,05-2,09; p = 0,024), klein voor duur van de zwangerschap (2,79, 1,54-5,04; p = 0,0007) en laag
geboortegewicht (2,03, 1,41-2,94; p = 0,0002) bij vrouwen die tijdens de zwangerschap aan infliximab
waren blootgesteld (met of zonder immunomodulatoren/corticosteroïden, 270 zwangerschappen)
vergeleken met vrouwen die waren blootgesteld aan alleen immunomodulatoren en/of corticosteroïden
(6460 zwangerschappen). De potentiële bijdrage van blootstelling aan infliximab en/of de ernst van de
onderliggende ziekte bij deze uitkomsten blijft onduidelijk.
Aangezien infliximab TNF remt, kan de toediening van infliximab gedurende de zwangerschap de
normale immuunreacties van de pasgeborene aantasten. In een toxiciteitsonderzoek naar de
ontwikkeling dat uitgevoerd werd op muizen, waarbij een analoge antistof werd gebruikt die de
functionele activiteit van muis-TNF selectief remt, was er geen aanwijzing van maternale toxiciteit,
embryotoxiciteit of teratogeniteit (zie rubriek 5.3).
De beschikbare klinische ervaring is beperkt. Infliximab dient tijdens de zwangerschap alleen gebruikt
te worden wanneer er een duidelijke noodzaak is.
Infliximab passeert de placenta en is bij baby's tot 12 maanden na de geboorte in het serum
gedetecteerd. Na in utero blootstelling aan infliximab kunnen zuigelingen een verhoogd risico hebben
op een infectie, waaronder een ernstige gedissemineerde infectie die fataal kan worden. Toediening
van levende vaccins (bijv. BCG-vaccin) aan zuigelingen die in utero aan infliximab zijn blootgesteld,
Borstvoeding
Beperkte gegevens uit gepubliceerde literatuur laten zien dat lage concentraties infliximab zijn
waargenomen in de moedermelk tot en met 5% van de serumconcentratie van de moeder. Infliximab is
ook waargenomen in serum van zuigelingen na blootstelling aan infliximab via moedermelk. Omdat
infliximab grotendeels wordt afgebroken in het maag-darmstelsel en daarom systemische blootstelling
laag wordt geacht in een zuigeling die borstvoeding krijgt, wordt toediening van levende vaccins aan
een zuigeling die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder infliximab krijgt, niet aangeraden tenzij de
infliximabserumconcentraties bij de zuigeling niet waarneembaar zijn. Het kan worden overwogen om
infliximab te gebruiken wanneer borstvoeding wordt gegeven.
Vruchtbaarheid
Er zijn onvoldoende preklinische data om conclusies over de effecten van infliximab op
vruchtbaarheid en de algemene voortplantingsfunctie te trekken (zie rubriek 5.3).
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Inflectra kan geringe invloed hebben op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te
bedienen. Duizeligheid kan optreden na toediening van infliximab (zie rubriek 4.8).
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
Bovensteluchtweginfectie was de meest voorkomende, in klinisch onderzoek gemelde bijwerking die
optrad bij 25,3% van de met infliximab behandelde patiënten tegen 16,5% van de controlepatiënten.
De ernstigste bijwerkingen bij gebruik van TNF-blokkers die gemeld zijn voor infliximab zijn HBV-
reactivatie, CHF (congestief hartfalen), ernstige infecties (waaronder sepsis, opportunistische infecties
en tbc), serumziekte (vertraagde overgevoeligheidsreacties), hematologische reacties, systemische
lupus erythematosus/lupusachtig syndroom, demyeliniserende aandoeningen, lever- en
galaandoeningen, lymfoom, HSTCL, leukemie, Merkelcelcarcinoom, melanoom, pediatrische
maligniteit, sarcoïdosis/sarcoïdachtige reactie, intestinaal of perianaal abces (bij de ziekte van Crohn)
en ernstige infusiereacties (zie rubriek 4.4).
Overzicht van bijwerkingen
Tabel 1 geeft zowel de bijwerkingen weer die gebaseerd zijn op de ervaring die werd opgedaan tijdens
klinische onderzoeken als bijwerkingen, sommige met een fatale afloop, die gemeld zijn na het in de
handel brengen van infliximab. Binnen de systeem/orgaanklassen zijn de bijwerkingen ondergebracht
per frequentie, waarbij de volgende categorieën worden gebruikt: zeer vaak ( 1/10); vaak ( 1/100,
< 1/10); soms ( 1/1.000, < 1/100); zelden ( 1/10.000, < 1/1.000); zeer zelden (< 1/10.000), niet
bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen iedere frequentiegroep
worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst.
Bijwerkingen tijdens klinische onderzoeken en na het in de handel brengen
Infecties en parasitaire aandoeningen
Zeer vaak:
Virale infecties (bv. griep, herpesvirusinfectie).
Vaak:
Bacteriële infecties (bijv. sepsis, cellulitis, abcessen).
Soms:
Tuberculose, schimmelinfecties (bijv. candidiasis, onychomycose).
Zelden:
Meningitis, opportunistische infecties (zoals invasieve
schimmelinfecties [pneumocystose, histoplasmose, aspergillose,
coccidioïdomycose, cryptokokkose, blastomycose], bacteriële
infecties [atypische mycobacteriële infectie, listeriose, salmonellose]
en virale infecties [cytomegalovirus]), parasitaire infecties,
reactivering van hepatitis B.
Niet bekend:
Vaccin doorbraakinfectie (na in utero blootstelling aan infliximab)*.
Neoplasmata, benigne, maligne en niet-gespecificeerd (inclusief cysten en poliepen)
Zelden:
Lymfoom, non-Hodgkinlymfoom, de ziekte van Hodgkin, leukemie,
melanoom, baarmoederhalskanker.
Niet bekend:
Hepatosplenisch T-cellymfoom (vooral bij adolescenten en jong
volwassen mannen met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa),
merkelcelcarcinoom, Kaposi-sarcoom.
Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Vaak:
Neutropenie, leukopenie, anemie, lymfadenopathie.
Soms:
Trombocytopenie, lymfopenie, lymfocytose.
Zelden:
Agranulocytose (inclusief zuigelingen die in utero zijn blootgesteld
aan infliximab), trombotische trombocytopenische purpura,
pancytopenie, hemolytische anemie, idiopathische
trombocytopenische purpura.
Immuunsysteemaandoeningen
Vaak:
Symptoom bij respiratoire allergie.
Soms:
Anafylactische reactie, lupusachtig syndroom, serumziekte of op
serumziekte lijkende reactie.
Zelden:
Anafylactische shock, vasculitis, sarcoïd-achtige reactie.
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Soms
Dyslipidemie
Psychische stoornissen
Vaak:
Depressie, slapeloosheid.
Soms:
Amnesie, agitatie, verwardheid, slaperigheid, nervositeit.
Zelden:
Apathie.
Zenuwstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Hoofdpijn.
Vaak:
Vertigo, duizeligheid, hypesthesie, paresthesie.
Soms:
Convulsies, neuropathie.
Zelden:
Myelitis transversa, demyeliniserende aandoeningen van het centrale
zenuwstelsel (multipele sclerose-achtige ziekte en neuritis optica),
demyeliniserende aandoeningen van het perifere zenuwstelsel (zoals
het syndroom van Guillain-Barré, chronische inflammatoire
demyeliniserende polyneuropathie en multifocale motorische
neuropathie).
Niet bekend
Cerebrovasculaire accidenten die vrijwel gelijktijdig voorkomen met
de infusie.
Oogaandoeningen
Vaak:
Conjunctivitis.
Soms:
Keratitis, periorbitaal oedeem, hordeolum.
Zelden:
Endoftalmitis.
Niet bekend:
Tijdelijk visusverlies, tijdens of binnen 2 uur na de infusie.
Vaak:
Tachycardie, palpitaties.
Soms:
Hartfalen (nieuw of verergering), aritmie, syncope, bradycardie.
Zelden:
Cyanose, pericardeffusie.
Niet bekend:
Myocardischemie/myocardinfarct.
Bloedvataandoeningen
Vaak:
Hypotensie, hypertensie, ecchymose, opvliegers, flushing.
Soms:
Perifere ischemie, tromboflebitis, hematoom.
Zelden:
Circulatiefalen, petechiën, vasospasme.
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen
Zeer vaak:
Bovensteluchtweginfectie, sinusitis.
Vaak:
Lageluchtweginfectie (bv. bronchitis, pneumonie), dyspneu,
epistaxis.
Soms:
Pulmonaal oedeem, bronchospasme, pleuritis, pleurale effusie.
Zelden:
Interstitiële longziekte (inclusief snel progressieve ziekte, longfibrose
en pneumonitis).
Maagdarmstelselaandoeningen
Zeer vaak:
Abdominale pijn, misselijkheid.
Vaak:
Gastro-intestinale hemorragie, diarree, dyspepsie, gastro-oesofageale
reflux, obstipatie.
Soms:
Intestinale perforatie, intestinale stenose, diverticulitis, pancreatitis,
cheilitis.
Lever- en galaandoeningen
Vaak:
Abnormale hepatische functie, verhoogde transaminasen.
Soms:
Hepatitis, hepatocellulaire beschadiging, cholecystitis.
Zelden:
Auto-immune hepatitis, geelzucht.
Niet bekend:
Leverfalen.
Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak:
De eerste symptomen of verergering van psoriasis inclusief psoriasis
pustulosa (hoofdzakelijk handpalmen en voetzolen), urticaria,
uitslag, pruritus, hyperhidrose, droge huid, fungale dermatitis,
eczeem, alopecia.
Soms:
Bulleuze eruptie, seborroe, rosacea, huidpapilloom, hyperkeratose,
abnormale huidpigmentatie.
Zelden:
Toxische epidermale necrolyse, syndroom van Stevens-Johnson,
erythema multiforme, furunculose, lineaire IgA bulleuze dermatose
(LABD), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP),
lichenoïde reacties.
Niet bekend:
Verergering van symptomen van dermatomyositis.
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Vaak:
Artralgie, myalgie, rugpijn.
Nier- en urinewegaandoeningen
Vaak:
Urineweginfectie.
Soms:
Pyelonefritis.
Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen
Soms:
Vaginitis.
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak:
Aan infusie gerelateerde reactie, pijn.
Vaak:
Pijn op de borst, vermoeidheid, koorts, reactie op de injectieplaats,
koude rillingen, oedeem.
Soms:
Verstoord genezingsproces.
Zelden:
Granulomateuze laesie.
Soms:
Positieve autoantistoftest.
Zelden:
Abnormale complementfactor.
*
Inclusief rundertuberculose (gedissemineerde BCG-infectie), zie rubriek 4.4
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Aan infusie gerelateerde reacties
Tijdens klinische onderzoeken werd een aan infusie gerelateerde reactie gedefinieerd als een
bijwerking die optreedt tijdens een infusie of binnen 1 uur na een infusie. Tijdens klinische fase III-
onderzoeken ervoer 18% van de met infliximab behandelde patiënten tegenover 5% van de met
placebo behandelde patiënten, een aan infusie gerelateerde reactie. In zijn algemeenheid had van de
patiënten die monotherapie met infliximab kregen een grotere proportie een infusiegerelateerde reactie
dan van de patiënten die infliximab gelijktijdig met immunomodulatoren kregen. Bij ongeveer 3% van
de patiënten werd de behandeling vanwege infusiegerelateerde reacties stopgezet en alle patiënten
herstelden met of zonder medische behandeling. Van de met infliximab behandelde patiënten die
tijdens de inductieperiode tot en met week 6 een infusiereactie kregen, had 27% een infusiereactie
tijdens de onderhoudsperiode van week 7 tot en met week 54. Van de patiënten die tijdens de
inductieperiode geen infusiereactie kregen, had 9% een infusiereactie tijdens de onderhoudsperiode.
In een klinisch onderzoek bij patiënten met reumatoïde artritis (ASPIRE) moesten de eerste 3 infusies
gedurende 2 uur worden toegediend. Bij patiënten die geen ernstige infusiereacties kregen, kon de
duur van volgende infusies worden bekort naar niet minder dan 40 minuten. In dit onderzoek kreeg
zesenzestig procent van de patiënten (686/1040) ten minste één verkorte infusie van 90 minuten of
minder en 44% van de patiënten (454/1040) ten minste één verkorte infusie van 60 minuten of minder.
Van de met infliximab behandelde patiënten die ten minste één verkorte infusie kregen, kwamen aan
infusie gerelateerde reacties voor bij 15% van de patiënten en ernstige infusiereacties bij 0,4% van de
patiënten.
In een klinisch onderzoek bij patiënten met de ziekte van Crohn (SONIC) kwamen aan infusie
gerelateerde reacties voor bij 16,6% (27/163) van de patiënten die monotherapie met infliximab
kregen, bij 5% (9/179) van de patiënten die infliximab in combinatie met AZA kregen, en bij 5,6%
(9/161) van de patiënten die monotherapie met AZA kregen. Er kwam één ernstige infusiereactie
(<1%) voor bij een patiënt op monotherapie met infliximab.
Bij ervaring sinds het product in de handel is gebracht, werden gevallen van anafylactisch-achtige
reacties, waaronder larynx-/farynxoedeem en ernstig bronchospasme, en convulsies geassocieerd met
de toediening van infliximab (zie rubriek 4.4).
Gevallen van tijdelijk visusverlies tijdens of binnen 2 uur na de infusie met infliximab zijn gemeld.
Gevallen (waarvan sommige met dodelijke afloop) van myocardischemie/infarct en aritmie zijn
gemeld, sommige vrijwel gelijktijdig voorkomend met infusie van infliximab, ook cerebrovasculaire
accidenten zijn gemeld die vrijwel gelijktijdig voorkomen met de infusie van infliximab.
Infusiereacties na herbehandeling met infliximab
Een klinisch onderzoek bij patiënten met milde tot ernstige psoriasis werd opgezet om de
werkzaamheid en veiligheid te beoordelen van ­langdurige onderhoudsbehandeling vergeleken met
herbehandeling met een inductiebehandeling van infliximab (maximaal vier infusies na 0, 2, 6 en
14 weken) bij opvlamming van de ziekte. Patiënten kregen tegelijkertijd geen andere
immunosuppressieve behandeling. In de herbehandelingsgroep ondervonden 4% (8/219) van de
patiënten een ernstige infusiereactie vergeleken met <1% (1/122) bij onderhoudsbehandeling. De
meerderheid van de ernstige infusiereacties trad op tijdens de tweede infusie in week 2. Het interval
tussen de laatste onderhoudsdosis en de eerste herinductie-dosis varieerde van 35-231 dagen.
Symptomen omvatten, maar waren niet beperkt tot, dyspneu, urticaria, gezichtsoedeem en hypotensie.
Vertraagde overgevoeligheid
Tijdens klinische onderzoeken kwamen vertraagde overgevoeligheidsreacties soms voor na
infliximab-vrije intervallen van minder dan 1 jaar. Tijdens onderzoek in verband met psoriasis
kwamen vertraagde overgevoeligheidsreacties voor in een vroeg stadium van de therapie. Klachten en
symptomen waren onder meer myalgie en/of artralgie met koorts en/of rash. Sommige patiënten
hadden ook pruritus, faciaal, hand- of lipoedeem, dysfagie, urticaria, keelpijn en hoofdpijn.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de incidentie van vertraagde
overgevoeligheidsreacties na infliximab-vrije intervallen van meer dan 1 jaar, maar beperkte gegevens
uit klinische onderzoeken wijzen op een verhoogd risico voor vertraagde overgevoeligheid bij een
langer infliximab-vrij interval (zie rubriek 4.4).
Tijdens een 1 jaar durend klinisch onderzoek met herhaalde toediening bij patiënten met de ziekte van
Crohn (ACCENT I-onderzoek), bedroeg de incidentie van op serumziekte lijkende reacties 2,4%.
Immunogeniciteit
Patiënten die antistoffen ontwikkelden tegen infliximab waren vatbaarder voor het ontwikkelen van
aan infusie gerelateerde reacties (ongeveer 2-3 voudig). Gelijktijdig gebruik van immunosuppressieve
agentia bleek de frequentie van aan infusie gerelateerde reacties te verminderen.
Tijdens klinische onderzoeken met eenmalige en meervoudige doses infliximab van 1 tot 20 mg/kg
werden antistoffen tegen infliximab waargenomen bij 14% van de patiënten die een
immunosuppressieve therapie kregen en bij 24% van de patiënten die geen immunosuppressieve
therapie kregen. Bij patiënten met reumatoïde artritis die de aanbevolen dosis voor herbehandeling
samen met methotrexaat toegediend kregen, ontwikkelde 8% van de patiënten antistoffen tegen
infliximab. Bij patiënten met arthritis psoriatica die 5 mg/kg met of zonder methotrexaat kregen,
werden antistoffen aangetroffen in totaal bij 15% van de patiënten (antistoffen kwamen voor bij 4%
van de patiënten die methotrexaat kregen en bij 26% van de patiënten die geen methotrexaat kregen bij
de uitgangssituatie). Bij patiënten met de ziekte van Crohn die een onderhoudsbehandeling kregen,
kwamen antistoffen tegen infliximab in totaal voor bij 3,3% van de patiënten die immunosuppressiva
kregen en bij 13,3% van de patiënten die geen immunosuppressiva kregen. De incidentie van
antistoffen lag 2-3 maal hoger voor patiënten die episodisch behandeld werden. Vanwege
methodologische beperkingen sloot een negatieve test de aanwezigheid van antistoffen tegen
infliximab niet uit. Bij sommige patiënten die hoge antistoftiters tegen infliximab ontwikkelden, bleek
een verminderde werkzaamheid. Bij patiënten met psoriasis die een onderhoudsbehandeling met
infliximab kregen in afwezigheid van gelijktijdige immunomodulatoren, ontwikkelde ongeveer 28%
antistoffen tegen infliximab (zie rubriek 4.4: `Infusiereacties en overgevoeligheid').
Infecties
Tuberculose, bacteriële infecties, waaronder sepsis en pneumonie, invasieve schimmelinfecties, virale
en andere opportunistische infecties werden waargenomen bij patiënten die infliximab kregen.
Sommige van deze infecties hadden een fatale afloop: de meest frequent gemelde opportunistische
infecties met een mortaliteit van > 5% zijn onder meer pneumocystose, candidiasis, listeriosis en
aspergillose (zie rubriek 4.4).
Tijdens klinische onderzoeken werd 36% van de met infliximab behandelde patiënten behandeld voor
infecties, tegenover 25% van de met placebo behandelde patiënten.
Tijdens klinisch onderzoek bij reumatoïde artritis lag de incidentie van ernstige infecties waaronder
pneumonie hoger bij patiënten die werden behandeld met infliximab plus methotrexaat in vergelijking
Onder de bijwerkingen die spontaan werden gemeld na het in de handel brengen, waren infecties de
meest voorkomende ernstige bijwerking, soms met fatale afloop. Bijna 50% van de gemelde
overlijdensgevallen werd geassocieerd met infectie. Gevallen van tuberculose, soms fataal, waaronder
miliaire tuberculose en extrapulmonale tuberculose werden gerapporteerd (zie rubriek 4.4).
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen
Tijdens klinische onderzoeken met infliximab, waarbij 5.780 patiënten werden behandeld, wat
overeenkomt met 5.494 patiëntjaren, werden 5 gevallen van lymfoom en 26 non-lymfoom
maligniteiten vastgesteld in vergelijking met geen lymfomen en 1 non-lymfoom maligniteit bij
1.600 met placebo behandelde patiënten, wat overeenkomt met 941 patiëntjaren.
Tijdens langdurige tot 5 jaar durende veiligheidsfollow-up van klinische onderzoeken met infliximab,
wat overeenkomt met 6234 patiëntjaren (3210 patiënten), werden 5 gevallen van lymfoom en
38 gevallen van non-lymfoom maligniteiten gemeld.
Gevallen van maligniteiten, waaronder lymfoom, zijn ook postmarketing gerapporteerd (zie
rubriek 4.4).
Tijdens een verkennend klinisch onderzoek onder patiënten met matige tot ernstige COPD die op dat
moment rokers of ex-rokers waren, werden 157 volwassen patiënten behandeld met infliximab met
een dosering die gelijk was aan de dosering gebruikt bij reumatoïde artritis en de ziekte van Crohn.
Negen van deze patiënten ontwikkelden maligniteiten, waaronder 1 lymfoom. De mediane duur van
follow-up bedroeg 0,8 jaar (incidentie 5,7% [95% BI 2,65%-10,6%]. Er werd één maligniteit
vastgesteld onder 77 controlepatiënten (mediane duur van follow-up 0,8 jaar; incidentie 1,3% [95% BI
0,03%-7,0%]). De meeste maligniteiten ontwikkelden zich in de longen of het hoofd en de hals/nek.
Een retrospectief cohort-onderzoek op basis van bevolkingsgroepen toonde een verhoogde incidentie
aan van baarmoederhalskanker bij vrouwen met reumatoïde artritis die behandeld werden met
infliximab in vergelijking met patiënten die naïef waren voor biologicals of met de bevolking in het
algemeen, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar (zie rubriek 4.4).
Daarnaast zijn post-marketing gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom gemeld bij patiënten die
behandeld werden met infliximab, waarbij de grote meerderheid van de gevallen zich voordeed bij de
ziekte van Crohn en colitis ulcerosa en van wie de meesten adolescenten of jongvolwassen mannen
waren (zie rubriek 4.4).
Hartfalen
In een fase II-onderzoek om infliximab te evalueren met betrekking tot CHF werd een hogere
incidentie van overlijden ten gevolge van verergering van hartfalen vastgesteld bij patiënten die met
infliximab behandeld werden, in het bijzonder bij degenen die behandeld werden met de hoge dosis
van 10 mg/kg (d.w.z. twee keer de maximale toegelaten dosis). In dit onderzoek kregen 150 patiënten
met CHF van NYHA-klasse III-IV (linkerventriculaire ejectiefractie 35%) 3 infusies met 5 mg/kg of
10 mg/kg infliximab of placebo gedurende 6 weken. In week 38 waren 9 van 101 patiënten die met
infliximab behandeld werden, overleden (2 die 5 mg/kg toegediend kregen en 7 die 10 mg/kg
toegediend kregen) tegenover één sterfgeval onder de 49 patiënten die placebo toegediend kregen.
Tijdens post-marketing ervaring zijn er gevallen gerapporteerd van verergerend hartfalen, met of
zonder identificeerbare precipiterende factoren bij patiënten die infliximab toegediend kregen. Er zijn
eveneens post-marketing gevallen gerapporteerd van beginnend hartfalen, waaronder hartfalen bij
patiënten zonder bekende vooraf bestaande hartaandoeningen. Sommigen van deze patiënten waren
jonger dan 50 jaar.
Tijdens klinische onderzoeken werden milde of matige ALAT- en ASAT-verhogingen waargenomen
bij patiënten die infliximab kregen zonder progressie naar ernstige leverschade. Verhogingen van
ALAT 5 x Upper Limit of Normal (ULN) zijn waargenomen (zie tabel 2). Verhogingen van
aminotransferasen werden waargenomen (ALAT vaker dan ASAT) bij een grotere proportie patiënten
die infliximab kregen dan bij controlegroepen, zowel wanneer infliximab gegeven werd als
monotherapie als wanneer het gebruikt werd in combinatie met andere immunosuppressieve agentia.
De meeste aminotransferase-afwijkingen waren van voorbijgaande aard. Nochtans ondervond een
klein aantal patiënten langer aanhoudende verhogingen. Over het algemeen waren patiënten die
ALAT- en ASAT-verhogingen ontwikkelden asymptomatisch, en de afwijkingen namen af of
verdwenen bij zowel voortzetting als stopzetting van infliximab, ofwel wijziging van gelijktijdige
therapie. Bij post-marketing toezicht werden gevallen van geelzucht en hepatitis, sommige met
kenmerken van auto-immune hepatitis, gemeld bij patiënten die infliximab kregen (zie rubriek 4.4).
Tabel 2
Proportie patiënten met verhoogde ALAT-activiteit tijdens klinische onderzoeken
Indicatie
Aantal patiënten3
Mediane follow-up
3 x ULN
5 x ULN
(wkn)4
placebo
infliximab
placebo
infliximab
placebo
infliximab
placebo
infliximab
Reumatoïde
375
1087
58,1
58,3
3,2%
3,9%
0,8%
0,9%
artritis1
Ziekte van
324
1034
53,7
54,0
2,2%
4,9%
0,0%
1,5%
Crohn2
Ziekte van
N/A
139
N/A
53,0
N/A
4,4%
N/A
1,5%
Crohn bij
pediatrische
patiënten
Colitis
242
482
30,1
30,8
1,2%
2,5%
0,4%
0,6%
ulcerosa
Colitis
N/A
60
N/A
49,4
N/A
6,7%
N/A
1,7%
ulcerosa bij
pediatrische
patiënten
Spondylitis
76
275
24,1
101,9
0,0%
9,5%
0,0%
3,6%
ankylosans
Arthritis
98
191
18,1
39,1
0,0%
6,8%
0,0%
2,1%
psoriatica
Plaque
281
1175
16,1
50,1
0,4%
7,7%
0,0%
3,4%
psoriasis
1 Placebopatiënten kregen methotrexaat terwijl infliximabpatiënten zowel infliximab als methotrexaat kregen.
2 Placebopatiënten in de 2 Fase III-onderzoeken naar de ziekte van Crohn, ACCENT I en ACCENT II, kregen
een startdosis van 5 mg/kg infliximab bij aanvang van het onderzoek en werden op placebo gezet in de
onderhoudsfase. Patiënten die gerandomiseerd werden aan de placebo-onderhoudsgroep en daarna
overschakelden op infliximab zijn geïncludeerd in de infliximabgroep tijdens de ALAT-analyse. In het
fase IIIb-onderzoek bij de ziekte van Crohn (SONIC) kregen placebo-patiënten naast infusies met infliximab-
placebo eveneens AZA 2,5 mg/kg/dag als actieve controle.
3 Aantal patiënten geëvalueerd voor ALAT.
4 Mediane follow-up is gebaseerd op de behandelde patiënten.
Antinucleaire antistoffen (ANA)/anti-dubbelstrengs DNA (dsDNA) antistoffen
Tijdens klinische onderzoeken heeft ongeveer de helft van de met infliximab behandelde patiënten die
bij de uitgangssituatie van het onderzoek negatief bleken voor ANA, positieve ANA ontwikkeld in de
loop van het onderzoek, tegenover ongeveer 1/5 van de met placebo behandelde patiënten. Onlangs
werden anti-dsDNA-antistoffen waargenomen in ongeveer 17% van de met infliximab behandelde
patiënten, tegenover 0% van de met placebo behandelde patiënten. Bij de laatste evaluatie bleef
57% van de met infliximab behandelde patiënten positief voor anti-dsDNA. Gevallen van lupus of
lupusachtige syndromen kwamen echter niet vaak voor (zie rubriek 4.4).
Patiënten met juveniele reumatoïde artritis
Infliximab werd onderzocht tijdens een klinisch onderzoek onder 120 patiënten (leeftijdscategorie:
4-17 jaar) met actieve juveniele reumatoïde artritis ondanks methotrexaat. Patiënten kregen 3 of
6 mg/kg infliximab als inductietherapie van 3 doses (respectievelijk week 0, 2, 6 of week 14, 16, 20),
gevolgd door onderhoudstherapie om de 8 weken, in combinatie met methotrexaat.
Infusiereacties
Infusiereacties kwamen voor bij 35% van de patiënten met juveniele reumatoïde artritis die 3 mg/kg
kregen vergeleken met 17,5% van de patiënten die 6 mg/kg kregen. Bij de groep die 3 mg/kg
infliximab kreeg, hadden 4 van de 60 patiënten een ernstige infusiereactie en 3 patiënten rapporteerden
een mogelijke anafylactische reactie (waarvan 2 behoorden tot de ernstige infusiereacties). Bij de
groep die 6 mg/kg kreeg, hadden 2 van de 57 patiënten een ernstige infusiereactie, van wie één een
mogelijke anafylactische reactie (zie rubriek 4.4).
Immunogeniciteit
Antistoffen tegen infliximab ontwikkelden zich bij 38% van de patiënten die 3 mg/kg kregen
vergeleken met 12% van de patiënten die 6 mg/kg kregen. De antistoftiters waren opvallend hoger
voor de 3 mg/kg groep vergeleken met de 6 mg/kg groep.
Infecties
Infecties kwamen voor bij 68% (41/60) van de kinderen die 3 mg/kg kregen gedurende 52 weken, bij
65% (37/57) van de kinderen die 6 mg/kg infliximab kregen gedurende 38 weken en bij 47% (28/60)
van de kinderen die placebo kregen gedurende 14 weken (zie rubriek 4.4).
Pediatrische patiënten met de ziekte van Crohn
Tijdens het REACH-onderzoek werden de volgende bijwerkingen vaker gemeld bij pediatrische
patiënten met de ziekte van Crohn (zie rubriek 5.1) dan bij volwassen patiënten met de ziekte van
Crohn: anemie (10,7%), bloed in de feces (9,7%), leukopenie (8,7%), flush (8,7%), virale infectie
(7,8%), neutropenie (6,8%), bacteriële infectie (5,8%) en allergische reactie van de luchtwegen
(5,8%). Daarnaast werd botbreuk (6,8 %) gemeld; een causaal verband is echter niet vastgesteld.
Andere speciale bevindingen worden hieronder besproken.
Infusiegerelateerde reacties
17,5% van de gerandomiseerde patiënten uit het REACH-onderzoek ondervond 1 of meer
infusiereacties. Er waren geen ernstige infusiereacties en 2 patiënten in het REACH-onderzoek hadden
niet-ernstige anafylactische reacties.
Immunogeniciteit
Antistoffen tegen infliximab werden waargenomen bij 3 (2,9%) pediatrische patiënten.
Infecties
Tijdens het REACH-onderzoek werden infecties gemeld bij 56,3% van gerandomiseerde patiënten die
met infliximab werden behandeld. Infecties werden vaker gemeld bij patiënten die q8 weken infusies
kregen tegenover patiënten die q12 weken infusies kregen (respectievelijk 73,6% en 38,0%), terwijl
ernstige infecties werden gemeld bij 3 patiënten in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling
en bij 4 patiënten in de groep van de q12 weken onderhoudsbehandeling. De meest gemelde infecties
waren infectie van de bovenste luchtwegen en faryngitis, en de meest gemelde ernstige infectie was
abces. Drie gevallen van pneumonie (1 ernstig) en 2 gevallen van herpes zoster (beide niet-ernstig)
werden gemeld.
In zijn algemeenheid waren de gemelde bijwerkingen in de onderzoeken naar colitis ulcerosa bij
pediatrische patiënten (C0168T72) en colitis ulcerosa bij volwassen patiënten (ACT 1 en ACT 2)
consistent. In C0168T72 waren de meest gemelde bijwerkingen bovensteluchtweginfectie, faryngitis,
buikpijn, koorts en hoofdpijn. De meest voorkomende bijwerking was verergering van de colitis
ulcerosa; de incidentie hiervan was hoger in groep patiënten van de q12 weken
onderhoudsbehandeling dan in de groep patiënten van de q8 weken onderhoudsbehandeling.
Infusiegerelateerde reacties
In totaal kregen 8 (13,3%) van de 60 behandelde patiënten één of meer infusiereacties, met 4 van de
22 (18,2%) in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 3 van de 23 (13,0%) in de groep
van de q12 weken onderhoudsbehandeling. Er werden geen ernstige infusiereacties gemeld. Alle
infusiereacties waren licht of matig van intensiteit.
Immunogeniciteit
Bij 4 (7,7%) patiënten werden tot en met week 54 antilichamen tegen infliximab gedetecteerd.
Infecties
Infecties werden gemeld bij 31 (51,7%) van de 60 in C0168T72 behandelde patiënten en 22 (36,7%)
hadden orale of parenterale antimicrobiële behandeling nodig. De proportie patiënten met infecties in
C0168T72 was vergelijkbaar met die in het onderzoek bij pediatrische patiënten met de ziekte van
Crohn (REACH), maar groter dan de porportie in de onderzoeken bij volwassenen met colitis ulcerosa
(ACT 1 en ACT 2). De totale incidentie van infecties in C0168T72 was 13/22 (59%) in de groep van
de q8 weken onderhoudsbehandeling en 14/23 (60,9%) in de groep van de q12 weken
onderhoudsbehandeling. Bovensteluchtweginfectie (7/60 [12%]) en faryngitis (5/60 [8%]) waren de
meest gemelde luchtweginfecties. Ernstige infecties werden gemeld bij 12% (7/60) van alle
behandelde patiënten.
In dit onderzoek waren er meer patiënten in de leeftijdsgroep 12-17 jaar dan in de leeftijdsgroep
6-11 jaar (45/60 [75,0%]) vs.15/60 [25,0%]). Hoewel het aantal patiënten in elke subgroep te klein is
om definitieve conclusies te trekken over het effect van leeftijd op het veiligheidsprofiel, was er in de
jongere leeftijdsgroep een grotere proportie patiënten met ernstige bijwerkingen en stopzetting wegens
bijwerkingen dan in de oudere leeftijdsgroep. Hoewel de proportie patiënten met infecties in de
jongere leeftijdsgroep ook groter was, waren voor ernstige infecties de proporties in de twee
leeftijdsgroepen vergelijkbaar. In zijn algemeenheid waren de bijwerkingen en infusiereacties voor de
leeftijdsgroepen 6-11 jaar en 12-17 jaar proportioneel vergelijkbaar.
Postmarketingervaring
Spontane, ernstige post-marketing bijwerkingen van infliximab bij de pediatrische populatie waren
onder andere maligniteiten inclusief hepatosplenische T-cellymfomen, voorbijgaande afwijkingen van
leverenzymen, lupusachtige syndromen en positieve auto-antistoffen (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Andere speciale populaties
Ouderen
In klinische onderzoeken naar reumatoïde artritis was de incidentie van ernstige infecties bij patiënten
die behandeld werden met infliximab en methotrexaat hoger bij patiënten van 65 jaar en ouder
(11,3%) dan bij patiënten jonger dan 65 jaar (4,6%). Bij patiënten die behandeld werden met alleen
methotrexaat was de incidentie van ernstige infecties 5,2% bij patiënten van 65 jaar en ouder
vergeleken met 2,7% bij patiënten jonger dan 65 jaar (zie rubriek 4.4).
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V.
4.9
Overdosering
Er zijn geen gevallen van overdosering gerapporteerd. Eenmalige doses van maximaal 20 mg/kg zijn
toegediend zonder toxische effecten.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: immunosuppressiva, tumornecrosefactor-alfa- (TNF-) blokkers
ATC-code: L04AB02.
Inflectra is een biosimilar. Gedetailleerde informatie is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
Werkingsmechanisme
Infliximab is een chimerische humaan-muriene monoklonale antistof die zich met hoge affiniteit bindt
aan zowel oplosbare als transmembrane vormen van TNF maar niet aan lymfotoxine (TNF).
Farmacodynamische effecten
Infliximab remt de functionele activiteit van TNF in een grote verscheidenheid van biologische in
vitro-
testen. Infliximab voorkwam ziekten bij transgene muizen die polyartritis ontwikkelen als gevolg
van de constitutieve expressie van humaan TNF en zorgde ervoor dat versleten gewrichten genazen
indien toegediend na het begin van de ziekte. In vivo vormt infliximab snel stabiele complexen met
humaan TNF, een proces dat parallel met het verlies van TNF-bioactiviteit verloopt.
Verhoogde concentraties van TNF werden gevonden in de gewrichten van patiënten met reumatoïde
artritis en correleren met verhoogde ziekteactiviteit. Bij reumatoïde artritis verminderde de
behandeling met infliximab de infiltratie van ontstekingscellen in ontstoken delen van het gewricht
evenals de expressie van moleculen die een intermediaire rol spelen bij cellulaire adhesie,
chemoattractie en weefseldegradatie. Na een behandeling met infliximab vertoonden de patiënten een
verlaagd gehalte van interleukine 6 (IL-6) en C-reactive protein (CRP) in serum, en vertoonden
patiënten met reumatoïde artritis met een verlaagd hemoglobinegehalte een toegenomen
hemoglobinegehalte, in vergelijking met de uitgangssituatie. Perifere bloedlymfocyten vertoonden
verder geen significante vermindering in aantal of in proliferatieve reacties bij in vitro mitogene
stimulatie in vergelijking met cellen van niet-behandelde patiënten. Bij patiënten met psoriasis gaf de
behandeling met infliximab aanleiding tot vermindering van epidermale inflammatie en normalisatie
van de differentiatie van keratinocyten in psoriatische plaques. Bij arthritis psoriatica verminderde
kortdurende behandeling met infliximab het aantal T-cellen en bloedvaten in het synovium en de
psoriatische huid.
Histologische evaluatie van biopten van de dikke darm, verkregen vóór en 4 weken na toediening van
infliximab, toonden een aanzienlijke vermindering van aantoonbaar TNF aan. Behandeling met
infliximab van patiënten met de ziekte van Crohn is tevens gerelateerd aan een aanzienlijke
vermindering van de vaak verhoogde serumontstekingsmarker, CRP. Het totale aantal perifere witte
bloedcellen onderging minimale wijziging bij patiënten die met infliximab werden behandeld, hoewel
wijzigingen in lymfocyten, monocyten en neutrofielen verschuivingen lieten zien naar de normale
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Reumatoïde artritis bij volwassenen
De werkzaamheid van infliximab werd geëvalueerd tijdens twee gerandomiseerde, dubbelblinde
pivotale klinische onderzoeken die in meerdere centra uitgevoerd werden: ATTRACT en ASPIRE. In
beide onderzoeken werd gelijktijdig gebruik van stabiele doses foliumzuur, orale corticosteroïden
( 10 mg/dag) en/of niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID's) toegestaan.
De primaire eindpunten waren de vermindering van klachten en symptomen volgens de door het
American College of Rheumatology opgestelde criteria (ACR20 voor ATTRACT, ACR-N voor
ASPIRE), de preventie van structurele gewrichtsbeschadiging en de verbetering van het fysiek
functioneren. Een vermindering van klachten en symptomen werd gedefinieerd als een verbetering van
ten minste 20% (ACR20) van zowel het aantal pijnlijke als opgezwollen gewrichten, en van 3 van de
volgende 5 criteria: (1) algemene evaluatie door de onderzoeker, (2) algemene evaluatie door de
patiënt, (3) functie/invaliditeitsmeting, (4) visuele analoge pijnschaal en (5) de bezinkingssnelheid van
de erytrocyten of het C-reactive protein. ACR-N gebruikt dezelfde criteria als ACR20, berekend op
basis van de laagste percentuele verbetering van het aantal opgezwollen gewrichten en het aantal
pijnlijke gewrichten, en van de mediaan van de 5 overblijvende componenten van de ACR-respons.
Structurele gewrichtsbeschadiging (erosie en vernauwing van de ruimte tussen de gewrichten) in
handen en voeten werd vastgesteld als het verschil met de uitgangssituatie wat betreft de totale, door
Van der Heijde gewijzigde Sharp-score (0-440). De Health Assessment Questionnaire (HAQ;
schaal 0-3) werd gebruikt om bij de patiënten de gemiddelde verandering van het fysiek functioneren
in de loop van de tijd ten opzichte van scores bij de uitgangssituatie te bepalen.
Het ATTRACT-onderzoek evalueerde de respons na 30, 54 en 102 weken in een placebo-
gecontroleerd onderzoek bij 428 patiënten met actieve reumatoïde artritis, ondanks de behandeling met
methotrexaat. Ongeveer 50% van de patiënten was ingedeeld in functionele Klasse III. De patiënten
kregen placebo, 3 mg/kg of 10 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6, en daarna om de 4 of 8 weken.
Alle patiënten kregen stabiele doses methotrexaat (mediaan 15 mg/week) gedurende 6 maanden vóór
het begin van het onderzoek en moesten op stabiele doses blijven gedurende het onderzoek.
De resultaten van week 54 (ACR20, de totale, door Van der Heijde gewijzigde Sharp-score en HAQ)
staan vermeld in Tabel 3. Hogere graden van klinische respons (ACR50 en ACR70) werden na 30 en
54 weken waargenomen bij alle groepen die infliximab toegediend kregen in vergelijking met
methotrexaat alleen.
Een vermindering van de snelheid van progressie van structurele gewrichtsbeschadiging (erosie en
vernauwing van de ruimte tussen de gewrichten) werd na 54 weken waargenomen bij alle groepen die
infliximab toegediend kregen (Tabel 3).
De effecten die waargenomen werden na 54 weken bleven tot en met 102 weken gehandhaafd.
Aangezien een aantal patiënten teruggetrokken werd, kan de grootte van het verschil in effect tussen
de groep die met infliximab behandeld werd en de groep die met methotrexaat alleen behandeld werd,
niet vastgesteld worden.
Effecten op ACR20, structurele gewrichtsbeschadiging en fysiek functioneren in week 54,
ATTRACT
infliximabb
Alle
3 mg/kg
3 mg/kg
10 mg/kg 10 mg/kg doseringen
Controlea
q 8 weken q 4 weken
q 8 weken q 4 weken infliximabb
Patiënten met ACR20-respons/
48/81
176/340
geëvalueerde patiënten (%)c
15/88 (17%)36/86 (42%)41/86 (48%)51/87 (59%)(59%)
(52%)
Totale scored (door Van der Heijde
gewijzigde Sharp-score)
Verandering t.o.v. de uitgangssituatie 7,0 ± 10,3 1,3 ± 6,0 1,6 ± 8,5 0,2 ± 3,6 -0,7 ± 3,8 0,6 ± 5,9
(Gemiddelde ± standaarddeviatiec)
Mediaanc
4,0
0,5
0,1
0,5
-0,5
0,0
(Interkwartiel bereik)
(0,5;9,7)
(-1,5;3,0)
(-2,5;3,0)
(-1,5;2,0)
(-3,0;1,5)
(-1,8;2,0)
Patiënten zonder verslechtering/
13/64
34/71
35/71
37/77
44/66
150/285
geëvalueerde patiënten (%)c
(20%)
(48%)
(49%)
(48%)
(67%)
(53%)
HAQ-verandering t.o.v. de
uitgangssituatie in de tijde
87
86
85
87
81
339
(geëvalueerde patiënten)
Gemiddelde ± standaarddeviatiec
0,2 ± 0,3
0,4 ± 0,3
0,5 ± 0,4
0,5 ± 0,5
0,4 ± 0,4
0,4 ± 0,4
a controle = Alle patiënten hadden actieve RA ondanks behandeling met stabiele doses methotrexaat gedurende
6 maanden vóór het begin van het onderzoek en moesten op stabiele doses blijven gedurende het gehele
onderzoek. Gelijktijdig gebruik van stabiele doses orale corticosteroïden ( 10 mg/dag) en/of NSAID's werd
toegestaan en folaatsupplementen werden toegediend.
b alle doses infliximab die gegeven werden in combinatie met methotrexaat en folaat; sommige patiënten
kregen eveneens corticosteroïden en/of NSAID's.
c p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab versus controle.
d hogere waarden duiden op meer gewrichtsbeschadiging.
e HAQ = Health Assessment Questionnaire; hogere waarden duiden op minder invaliditeit.
Het ASPIRE-onderzoek evalueerde de respons na 54 weken bij 1.004 patiënten met vroege (duur van
ziekte 3 jaar, mediaan 0,6 jaar) actieve reumatoïde artritis (het mediane aantal opgezwollen en
pijnlijke gewrichten bedroeg respectievelijk 19 en 31) die nog niet eerder met methotrexaat behandeld
werden. Alle patiënten kregen methotrexaat (geoptimaliseerd tot 20 mg/week in week 8) en placebo,
3 mg/kg of 6 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6, en daarna om de 8 weken. De resultaten van week 54
worden weergegeven in Tabel 4.
Na 54 weken behandeling leidden beide doses infliximab + methotrexaat tot een statistisch significant
grotere verbetering van klachten en symptomen in vergelijking met methotrexaat alleen, gemeten op
basis van het aantal patiënten met ACR20, 50 en 70-respons.
In het ASPIRE-onderzoek had meer dan 90% van de patiënten ten minste twee röntgenfoto's die
geëvalueerd konden worden. Een vermindering van de snelheid van progressie van structurele
gewrichtsbeschadiging werd na week 30 en 54 waargenomen bij de groepen die infliximab +
methotrexaat toegediend kregen in vergelijking met methotrexaat alleen.
Effecten op ACRn, structurele gewrichtsbeschadiging en fysiek functioneren in week 54,
ASPIRE
Infliximab + MTX
Placebo + MTX
3 mg/kg
6 mg/kg
Gecombineerd
Gerandomiseerde patiënten
282
359
363
722
Percentage ACR-verbetering
Gemiddelde ± Standaarddeviatiea
24,8 ± 59,7
37,3 ± 52,8
42,0 ± 47,3
39,6 ± 50,1
Verandering t.o.v. de uitgangssituatie van
de totale door Van der Heijde gewijzigde
Sharp-scoreb
Gemiddelde ± standaarddeviatiea
3,70 ± 9,61
0,42 ± 5,82
0,51 ± 5,55
0,46 ± 5,68
Mediaan
0,43
0,00
0,00
0,00
Verbetering t.o.v. de uitgangssituatie in
HAQ gemiddeld genomen in de tijd van
week 30 tot week 54c
Gemiddelde ± standaarddeviatied
0,68 ± 0,63
0,80 ± 0,65
0,88 ± 0,65
0,84 ± 0,65
a p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab versus controle.
b hogere waarden duiden op meer gewrichtsbeschadiging.
c HAQ = Health Assessment Questionnaire; hogere waarden duiden op minder invaliditeit.
d p = 0,030 en < 0,001 voor de groepen die met 3 mg/kg respectievelijk 6 mg/kg behandeld werden
vs. placebo + MTX.
Gegevens om dosistitratie bij reumatoïde artritis te ondersteunen worden ontleend aan het ATTRACT-
, ASPIRE- en START-onderzoek. START was een gerandomiseerd, multicenter, dubbelblind,
3-armig, veiligheidsonderzoek met parallelgroepen. In één van de onderzoeksarmen (groep 2, n=329),
werd bij patiënten met onvoldoende respons toegestaan de dosis stapsgewijs te titreren met stappen
van 1,5 mg/kg van 3 tot 9 mg/kg. Bij de meerderheid (67%) van deze patiënten was geen dosistitratie
nodig. Van de patiënten die een dosistitratie nodig hadden, bereikte 80% klinische respons en de
meerderheid (64%) van hen had slechts één aanpassing van 1,5 mg/kg nodig.
De ziekte van Crohn bij volwassenen
Inductietherapie bij patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn
De werkzaamheid van een behandeling met een eenmalige dosis infliximab werd geëvalueerd bij
108 patiënten met actieve ziekte van Crohn (Crohn's Disease Activity Index (CDAI) 220 400) in
een gerandomiseerd, dubbelblind placebo-gecontroleerd dosis-responsonderzoek. Van deze
108 patiënten werden er 27 behandeld met de aanbevolen dosis infliximab van 5 mg/kg. Alle patiënten
hadden onvoldoende gereageerd op eerder toegepaste conventionele therapie. Gelijktijdige toediening
van stabiele doses van conventionele therapieën was toegestaan en 92% van de patiënten bleef deze
therapieën krijgen.
Het primaire eindpunt was de proportie patiënten die een klinische respons vertoonden, gedefinieerd
als een vermindering van de CDAI met 70 punten ten opzichte van de uitgangssituatie bij de
evaluatie na 4 weken en zonder dat het gebruik van geneesmiddelen voor de ziekte van Crohn was
verhoogd of dat er operatieve ingrepen vanwege de ziekte van Crohn hadden plaatsgevonden.
Patiënten die in week 4 een respons hadden vertoond, werden gevolgd tot week 12. Secundaire
eindpunten omvatten de porportie patiënten die in week 4 een klinische remissie vertoonden (CDAI
< 150) en de klinische respons in de loop van de tijd.
Na toediening van een eenmalige dosis vertoonden in week 4 22/27 (81%) van de met infliximab
behandelde patiënten die een dosis kregen van 5 mg/kg een klinische respons, tegenover 4/25 (16%)
van de met placebo behandelde patiënten (p < 0,001). Ook in week 4 vertoonden 13/27 (48%) van de
met infliximab behandelde patiënten een klinische remissie (CDAI < 150) tegenover 1/25 (4%) van de
met placebo behandelde patiënten. Binnen twee weken werd een respons waargenomen, met een
Onderhoudstherapie bij patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij volwassenen
De werkzaamheid van herhaalde infusies met infliximab werd bestudeerd in een 1-jarig klinisch
onderzoek (ACCENT I). In totaal kregen 573 patiënten met matige tot ernstige, actieve ziekte van
Crohn (CDAI 220 400) een eenmalige infusie van 5 mg/kg toegediend in week 0. 178 van de
580 geïncludeerde patiënten (30,7%) werden gedefinieerd als patiënten met ernstige ziekte (CDAI-
score > 300 en gelijktijdige toediening van corticosteroïden en/of immunosuppressiva), wat in
overeenstemming was met de populatie zoals gedefinieerd in de indicatie (zie rubriek 4.1). In week 2
werden alle patiënten beoordeeld op klinische respons en gerandomiseerd aan één van
de 3 behandelingsgroepen; een onderhoudsgroep met placebo, een onderhoudsgroep met een dosis van
5 mg/kg en een onderhoudsgroep met een dosis van 10 mg/kg. Alle 3 groepen kregen herhaalde
infusies in week 2, 6, en daarna om de 8 weken.
Van de 573 gerandomiseerde patiënten, vertoonden 335 (58%) een klinische respons in week 2. Deze
patiënten werden geclassificeerd als week 2-responders en werden meegenomen in de primaire
analyse (zie Tabel 5). Onder de patiënten die als niet-responders in week 2 werden geclassificeerd,
vertoonde 32% (26/81) uit de groep met de onderhoudsbehandeling met placebo en 42% (68/163) uit
de groep met de onderhoudsbehandeling met infliximab, een klinische respons in week 6. Daarna was
er geen verschil tussen de groepen wat het aantal late responders betreft.
De co-primaire eindpunten was de proportie patiënten in klinische remissie (CDAI < 150) in week 30
en de tijd tot aan het verdwijnen van de respons tot en met week 54. Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 6.
Tabel 5
Effecten op respons- en remissiepercentage, gegevens uit ACCENT I (week 2-responders)
ACCENT I (week 2-responders)
% patiënten
Placebo
Infliximab
Infliximab
Onderhoud
Onderhoud
Onderhoud
5 mg/kg
10 mg/kg
(n=110)
(n=113)
(n=112)
(p-waarde)
(p-waarde)
Mediane tijd tot aan het verdwijnen
19 weken
38 weken
>54 weken
van de respons tot en met week 54
(0,002)
(< 0,001)
Week 30
Klinische responsa
27,3
51,3
59,1
(< 0,001)
(< 0,001)
Klinische remissie
20,9
38,9
45,5
(0,003)
(< 0,001)
Steroïdevrije remissie
10,7 (6/56)
31,0 (18/58)
36,8 (21/57)
(0,008)
(0,001)
Week 54
Klinische responsa
15,5
38,1
47,7
(< 0,001)
(< 0,001)
Klinische remissie
13,6
28,3
38,4
(0,007)
(< 0,001)
Aanhoudende steroïdevrije
17,9 (10/56)
28,6 (16/56)
remissieb
5,7 (3/53)
(0,075)
(0,002)
a Daling van CDAI 25% en 70 punten.
b CDAI < 150 in week 30 en 54 en geen toediening van corticosteroïden gedurende 3 maanden vóór
week 54 aan patiënten die corticosteroïden kregen bij de uitgangssituatie.
Verbetering in de maten van kwaliteit van leven, een daling van aan de ziekte gerelateerde
ziekenhuisopnamen en corticosteroïdengebruik werden waargenomen bij de onderhoudsgroepen met
infliximab in vergelijking met de onderhoudsgroep met placebo in weken 30 en 54.
Infliximab met of zonder AZA werd beoordeeld in een gerandomiseerd, dubbelblind onderzoek met
een actieve comparator (SONIC) bij 508 volwassen patiënten met matige tot ernstige ziekte van Crohn
(CDAI > 220 < 450) die naïef waren voor biologica en immunosuppressiva en met een mediane duur
van de ziekte van 2,3 jaar. De uitgangssituatie was dat 27,4% van de patiënten systemische
corticosteroïden kreeg, 14,2% van de patiënten budesonide kreeg, en 54,3% van de patiënten 5 ASA-
preparaten kreeg. Patiënten werden gerandomiseerd naar monotherapie met AZA, monotherapie met
infliximab of infliximab met AZA combinatietherapie. Infliximab werd toegediend in een dosis van
5 mg/kg in week 0, 2, 6 en vervolgens elke 8 weken. AZA werd gegeven in een dosis van 2,5 mg/kg
per dag.
Het primaire eindpunt van het onderzoek was corticosteroïde-vrije klinische remissie in week 26,
gedefinieerd als patiënten in klinische remissie (CDAI < 150) die ten minste 3 weken geen orale
systemische corticosteroïden (prednison of een equivalent) of budesonide in een dosering van
> 6 mg/dag hadden genomen. Voor de resultaten, zie tabel 6. De proportie patiënten met mucosale
genezing in week 26 was significant groter in de groepen met de combinatie infliximab en AZA
(43,9%, p<0,001) en met infliximab monotherapie (30,1%, p=0,023) in vergelijking met de AZA
monotherapiegroep (16,5%).
Tabel 6
Percentage patiënten die klinische remissie bereikten in week 26 zonder corticosteroïden,
SONIC
AZA
Infliximab
Infliximab + AZA
monotherapie
monotherapie
combinatietherapie
Week 26
Alle gerandomiseerde patiënten
30,0% (51/170)
44,4% (75/169)
56,8% (96/169)
(p=0,006)*
(p<0,001)*
* P-waarden vertegenwoordigen elke met infliximab behandelde groep vs. AZA monotherapie.
Vergelijkbare trends in het bereiken van corticosteroïde-vrije klinische remissie werden waargenomen
in week 50. Voorts werd er een verbeterde kwaliteit van leven waargenomen met infliximab, gemeten
volgens IBDQ.
Inductietherapie bij patiënten met actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
De werkzaamheid werd geëvalueerd in een gerandomiseerd, dubbelblind placebo-gecontroleerd
onderzoek bij 94 patiënten met de ziekte van Crohn bij wie fistelvorming was opgetreden en die al
minimaal drie maanden lang een fistel hadden. Eenendertig van deze patiënten werden behandeld met
infliximab 5 mg/kg. Ongeveer 93% van de patiënten kreeg voordien een behandeling met antibiotica
of immunosuppressiva.
Gelijktijdig gebruik van stabiele doses van conventionele therapieën was toegestaan en 83% van de
patiënten bleef ten minste één van deze therapieën krijgen. De patiënten kregen drie doses placebo of
infliximab in week 0, 2 en 6. De patiënten werden tot 26 weken gevolgd. Het primaire eindpunt was de
proportie patiënten die een klinische respons vertoonden, gedefinieerd als een vermindering met
50% ten opzichte van de uitgangssituatie in het aantal fistels dat bij lichte druk draineerde tijdens
minimaal twee opeenvolgende bezoeken (met een tussenpoos van 4 weken), zonder dat het gebruik
van geneesmiddelen was verhoogd of dat er operatieve ingrepen vanwege de ziekte van Crohn hadden
plaatsgevonden.
Onderhoudstherapie bij patiënten met actieve ziekte van Crohn met fistelvorming
De werkzaamheid van herhaalde infusies met infliximab bij patiënten met de ziekte van Crohn met
fistelvorming werd bestudeerd in een 1-jarig klinisch onderzoek (ACCENT II). In totaal kregen
306 patiënten 3 doses infliximab van 5 mg/kg toegediend in week 0, 2 en 6. Bij de uitgangssituatie had
87% van de patiënten perianale fistels, 14% abdominale fistels en 9% rectovaginale fistels. De
mediane CDAI-score bedroeg 180. In week 14 werden 282 patiënten beoordeeld op klinische respons
en gerandomiseerd aan een onderhoudsgroep met placebo of een onderhoudsgroep met een dosering
van 5 mg/kg infliximab om de 8 weken tot en met week 46.
Week 14-responders (195/282) werden geanalyseerd op het primaire eindpunt: de tijd vanaf
randomisering tot het verdwijnen van de respons (zie Tabel 7). Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 6.
Tabel 7
Effecten op responspercentage, gegevens uit ACCENT II (week 14-responders)
ACCENT II (week 14-responders)
Placebo
Infliximab
p-waarde
Onderhoud
Onderhoud
(n=99)
(5 mg/kg)
(n=96)
Mediane tijd tot aan het verdwijnen van de
14 weken
> 40 weken
< 0,001
respons tot en met week 54
Week 54
Fistelrespons (%) a
23,5
46,2
0,001
Volledige fistelrespons (%) b
19,4
36,3
0,009
a Een vermindering van 50% ten opzichte van de uitgangssituatie van het aantal drainerende fistels over
een periode van 4 weken.
b Afwezigheid van drainerende fistels.
Vanaf week 22 kwamen patiënten die aanvankelijk op de behandeling reageerden, maar bij wie daarna
hun respons verdween, in aanmerking om over te schakelen op actieve herbehandeling om de 8 weken
met een dosis infliximab 5 mg/kg hoger dan de dosis waaraan ze aanvankelijk gerandomiseerd waren.
Onder de patiënten uit de groep met 5 mg/kg infliximab die overschakelden omdat de respons op
fistels verdween na week 22, vertoonde 57% (12/21) een respons op de herbehandeling met 10 mg/kg
infliximab om de 8 weken.
Er werd geen significant verschil waargenomen tussen placebo en infliximab wat betreft de proportie
patiënten met aanhoudende sluiting van alle fistels tot en met week 54, wat betreft symptomen zoals
proctalgia, abcessen en urineweginfectie, of wat betreft het aantal nieuw ontwikkelde fistels tijdens de
behandeling.
Een significante daling van aan de ziekte gerelateerde ziekenhuisopnamen en operatieve ingrepen
werd waargenomen bij de onderhoudsgroep met infliximab om de 8 weken in vergelijking met
placebo. Bovendien werden een daling van het corticosteroïdengebruik en een verbetering van
kwaliteit van leven waargenomen.
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab werden bepaald in twee (ACT 1 en ACT 2)
gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde klinische onderzoeken bij volwassen patiënten
met matig tot ernstig actieve colitis ulcerosa (Mayo-score 6 tot 12; Endoscopie-subscore 2) die
onvoldoende reageerden op conventionele therapieën [orale corticosteroïden, aminosalicylaten en/of
immunomodulatoren (6-MP, AZA)]. Gelijktijdige stabiele doses orale aminosalicylaten,
corticosteroïden en/of immunomodulatoren werden toegestaan. In beide onderzoeken werden
patiënten gerandomiseerd aan een groep met placebo, met 5 mg/kg infliximab of met 10 mg/kg
infliximab in week 0, 2, 6, 14 en 22, en in ACT 1 in week 30, 38 en 46. Geleidelijke afname van
corticosteroïden werd toegestaan na week 8.
Tabel 8
Effecten op klinische respons, klinische remissie en mucosale genezing in week 8 en 30.
Gecombineerde gegevens uit ACT 1 & 2.
Infliximab
Placebo
5 mg/kg
10 mg/kg
Gecombineerd
Gerandomiseerde patiënten
244
242
242
484
Percentage patiënten met een klinische respons en aanhoudende klinische respons
Klinische respons in week 8a
33,2%
66,9%
65,3%
66,1%
Klinische respons in week 30a
27,9%
49,6%
55,4%
52,5%
Aanhoudende respons
(klinische respons in zowel
week 8 als week 30)a
19,3%
45,0%
49,6%
47,3%
Percentage patiënten met klinische remissie en aanhoudende remissie
Klinische remissie in week 8a
10,2%
36,4%
29,8%
33,1%
Klinische remissie in week 30a
13,1%
29,8%
36,4%
33,1%
Aanhoudende remissie
(in remissie in zowel
week 8 als week 30)a
5,3%
19,0%
24,4%
21,7%
Percentage patiënten met mucosale genezing
Mucosale genezing in week 8a
32,4%
61,2%
60,3%
60,7%
Mucosale genezing in week 30a
27,5%
48,3%
52,9%
50,6%
a
p < 0,001, voor elke groep die behandeld werd met infliximab vs. Placebo.
De werkzaamheid van infliximab tot en met week 54 werd bepaald tijdens het ACT 1-onderzoek.
Na 54 weken vertoonde 44,9% van de patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met
infliximab een klinische respons in vergelijking met 19,8% in de groep met de behandeling met
placebo (p<0,001). Klinische remissie en mucosale genezing kwamen voor bij een grotere proportie
patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab vergeleken met de groep met
de behandeling met placebo in week 54 (34,6% vs. 16,5%, p<0,001 en 46,1% vs. 18,2%, p<0,001,
respectievelijk). De proportie patiënten met aanhoudende respons en aanhoudende remissie in week 54
was groter bij de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab dan bij de groep met de
behandeling met placebo (37,9% vs. 14,0%, p<0,001; en 20,2% vs. 6,6%, p<0,001, respectievelijk).
Een grotere proportie patiënten uit de gecombineerde groep met de behandeling met infliximab was in
staat de behandeling met corticosteroïden stop te zetten terwijl ze in klinische remissie bleven in
vergelijking met de groep met de behandeling met placebo zowel in week 30 (22,3% vs. 7,2%,
p<0,001, samengevoegde ACT 1- en ACT 2-gegevens) als in week 54 (21,0% vs. 8,9%, p=0,022,
ACT 1-gegevens).
De analyse van de samengevoegde gegevens uit de ACT 1- en ACT 2-onderzoeken en aanvullingen
daarop, geanalyseerd vanaf de uitgangssituatie tot en met 54 weken, toonde een vermindering van aan
colitis ulcerosa gerelateerde ziekenhuisopnamen en operatieve ingrepen met de behandeling met
infliximab. Het aantal aan colitis ulcerosa gerelateerde ziekenhuisopnamen was significant lager bij de
behandelingsgroepen die 5 en 10 mg/kg infliximab kregen dan bij de placebogroep (gemiddeld aantal
ziekenhuisopnamen per 100 patiëntjaren: 21 en 19 vs. 40 in de placebogroep, respectievelijk p=0,019
De proportie patiënten die colectomie ondergingen op enig tijdstip binnen de 54 weken na de eerste
infusie van de onderzoeksstof werd verzameld en samengevoegd uit de ACT 1- en ACT 2-
onderzoeken en aanvullingen daarop. Minder patiënten ondergingen een colectomie bij de groep die
5 mg/kg infliximab (28/242 of 11,6% [N.S.]) kreeg en de groep die 10 mg/kg infliximab (18/242 of
7,4% [p=0,011]) kreeg dan bij de placebogroep (36/244; 14,8%).
De vermindering in incidentie van colectomie werd eveneens onderzocht in een ander gerandomiseerd,
dubbelblind onderzoek (C0168Y06) bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten (n=45) met matige tot
ernstig actieve colitis ulcerosa die niet reageerden op intraveneuze corticosteroïden en die daardoor
een hoger risico op colectomie liepen. Significant minder colectomieën kwamen voor binnen
3 maanden na de onderzoeksinfusie bij patiënten die een enkelvoudige dosis van 5 mg/kg infliximab
kregen in vergelijking met patiënten die placebo kregen (respectievelijk 29,2% vs. 66,7%, p=0,017).
In ACT 1 en ACT 2 verbeterde infliximab de kwaliteit van leven, bevestigd door statistisch
significante verbetering van een ziektespecifieke maat, IBDQ, en door verbetering van de generische
36-item Short Form Survey SF-36.
Spondylitis ankylosans bij volwassenen
Werkzaamheid en veiligheid van infliximab werden bestudeerd in twee dubbelblinde
placebogecontroleerde multicenteronderzoeken bij patiënten met actieve spondylitis ankylosans (Bath
Ankylosing Spondylitis Disease Activity Index [BASDAI]-score 4 en spinale pijn 4 op een schaal
van 1-10).
In het eerste onderzoek (P01522), met een dubbelblinde fase van 3 maanden, kregen 70 patiënten
5 mg/kg infliximab of placebo toegediend in week 0, 2 en 6 (35 patiënten in elke groep). In week 12
werd de placebogroep overgeschakeld op 5 mg/kg infliximab om de 6 weken tot week 54. Na het
eerste jaar van het onderzoek gingen 53 patiënten verder in een open-label verlenging tot week 102.
Tijdens het tweede klinische onderzoek (ASSERT) werden 279 patiënten gerandomiseerd aan placebo
(Groep 1, n=78) of 5 mg/kg infliximab (Groep 2, n=201) in week 0, 2 en 6 en om de 6 weken tot
week 24. Daarna gingen alle patiënten verder met infliximab, om de 6 weken tot week 96. Groep 1
kreeg 5 mg/kg infliximab. In Groep 2 kregen patiënten die een BASDAI-score 3 hadden tijdens
2 opeenvolgende bezoeken, vanaf de infusie in week 36, 7,5 mg/kg infliximab om de 6 weken tot en
met week 96.
In ASSERT werd al in week 2 verbetering van klachten en symptomen waargenomen. In week 24 was
het aantal ASAS 20-responders 15/78 (19%) in de placebogroep, en 123/201 (61%) in de 5 mg/kg
infliximabgroep (p<0,001). Er waren 95 patiënten van groep 2 die verder gingen met 5 mg/kg om de
6 weken. In week 102 waren 80 patiënten nog steeds in behandeling met infliximab, en 71 (89%) van
hen waren ASAS 20-responders.
In P01522 werd ook al in week 2 verbetering van klachten en symptomen waargenomen. In week 12
was het aantal BASDAI 50-responders 3/35 (9%) in de placebogroep, en 20/35 (57%) in de 5 mg/kg
groep (p<0,01). Er waren 53 patiënten die verder gingen met 5 mg/kg om de 6 weken. In week 102
waren 49 patiënten nog steeds in behandeling met infliximab, en 30 (61%) van hen waren
BASDAI 50-responders.
In beide onderzoeken waren het fysiek functioneren en de kwaliteit van leven zoals gemeten aan de
hand van de BASFI en de score voor de fysieke component van de SF-36, ook significant verbeterd.
Werkzaamheid en veiligheid werden bestudeerd in twee dubbelblinde placebogecontroleerde
multicenteronderzoeken bij patiënten met actieve arthritis psoriatica.
Tijdens het eerste klinische onderzoek (IMPACT) werden werkzaamheid en veiligheid van infliximab
bestudeerd bij 104 patiënten met actieve polyarticulaire arthritis psoriatica. Tijdens de dubbelblinde
fase van 16 weken kregen de patiënten ofwel 5 mg/kg infliximab ofwel placebo toegediend in week 0,
2, 6 en 14 (52 patiënten in elke groep). Vanaf week 16 werd de placebogroep overgeschakeld op
infliximab en kregen alle patiënten vervolgens 5 mg/kg infliximab toegediend om de 8 weken tot
week 46. Na het eerste jaar van het onderzoek gingen 78 patiënten verder in een open-label verlenging
tot week 98.
Tijdens het tweede klinische onderzoek (IMPACT 2) werden werkzaamheid en veiligheid van
infliximab bestudeerd bij 200 patiënten met actieve arthritis psoriatica ( 5 opgezwollen gewrichten en
5 pijnlijke gewrichten). Zesenveertig procent van de patiënten ging verder met stabiele doses
methotrexaat ( 25 mg/week). Tijdens de dubbelblinde fase van 24 weken kregen de patiënten
5 mg/kg infliximab of placebo toegediend in week 0, 2, 6, 14 en 22 (100 patiënten in elke groep). In
week 16 werden 47 patiënten uit de placebogroep met < 10% verbetering ten opzichte van de
uitgangssituatie van zowel aantallen gezwollen als pijnlijke gewrichten overgeschakeld op
inductietherapie met infliximab (early escape). In week 24 schakelden alle met placebo behandelde
patiënten over op inductietherapie met infliximab. Dosering werd voor alle patiënten aangehouden tot
week 46.
De belangrijkste resultaten met betrekking tot de werkzaamheid voor IMPACT en IMPACT 2 worden
weergegeven in Tabel 9 hieronder:
Tabel 9
Effecten op ACR en PASI in IMPACT en IMPACT 2
IMPACT
IMPACT 2*
Placebo
Infliximab
Infliximab
Placebo
Infliximab
Infliximab
(week 16)
(week 16)
(week 98)
(week 24)
(week 24)
(week 54)
Gerandomiseerde
52
52
N/Aa
100
100
100
patiënten
ACR-respons
(% patiënten)
N
52
52
78
100
100
100
ACR20-respons*
5 (10%)
34 (65%)
48 (62%)
16 (16%)
54 (54%)
53 (53%)
ACR50-respons*
0 (0%)
24 (46%)
35 (45%)
4 (4%)
41(41%)
33 (33%)
ACR70-respons*
0 (0%)
15 (29%)
27 (35%)
2 (2%)
27 (27%)
20 (20%)
PASI-respons
(% patiënten)b
N
87
83
82
PASI75-respons**
1 (1%)
50 (60%)
40 (48,8%)
* ITT-analyse waarbij patiënten met ontbrekende gegevens werden geïncludeerd als niet-responders.
a Week 98-gegevens voor IMPACT includeren gecombineerde placebo crossover en infliximab-patiënten die
opgenomen werden in de open-label verlenging.
b Gebaseerd op patiënten met PASI >2,5 in de uitgangssituatie voor IMPACT, en patiënten met >3% BSA
betrokkenheid van psoriasis van de huid in de uitgangssituatie voor IMPACT 2.
** PASI 75-respons voor IMPACT niet geïncludeerd vanwege lage N; p<0,001 voor infliximab vs. placebo in
week 24 voor IMPACT 2.
Bij IMPACT en IMPACT 2 werden klinische responsen waargenomen vanaf week 2 die werden
aangehouden tot en met respectievelijk week 98 en week 54. Werkzaamheid werd aangetoond met of
zonder gelijktijdig gebruik van methotrexaat. Dalingen in de parameters van de perifere activiteit
eigen aan arthritis psoriatica (zoals het aantal gezwollen gewrichten, het aantal pijnlijke/gevoelige
gewrichten, dactylitis en de aanwezigheid van enthesopathie) werden waargenomen bij de met
infliximab behandelde patiënten.
De met infliximab behandelde patiënten vertoonden een significante verbetering van het fysiek
functioneren zoals beoordeeld met HAQ. Significante verbeteringen in de gezondheidsgerelateerde
kwaliteit van leven werden eveneens aangetoond zoals gemeten aan de hand van de samengevatte
scores voor de fysieke en mentale component van de SF-36 in IMPACT 2.
Psoriasis bij volwassenen
De werkzaamheid van infliximab werd bestudeerd in twee gerandomiseerde, dubbelblinde
multicenteronderzoeken: SPIRIT en EXPRESS. Patiënten uit beide onderzoeken hadden plaque
psoriasis (Body Surface Area [BSA] 10% en Psoriasis Area and Severity Index [PASI] score 12).
Het primaire eindpunt in beide onderzoeken was het percentage patiënten dat in week 10 75%
verbetering bereikte in PASI ten opzichte van de uitgangssituatie.
SPIRIT evalueerde de werkzaamheid van inductietherapie met infliximab bij 249 patiënten met plaque
psoriasis die voordien PUVA of een systemische behandeling hadden gekregen. De patiënten kregen
infusies van 3 of 5 mg/kg infliximab of placebo in week 0, 2 en 6. Patiënten met een PGA [Physician
Global Assessment
]-score van 3 kwamen in aanmerking voor een extra infusie van dezelfde
behandeling in week 26.
In het SPIRIT-onderzoek bedroeg de proportie patiënten die PASI 75 bereikten in week 10 71,7% bij
de groep die 3 mg/kg infliximab kreeg, 87,9% bij de groep die 5 mg/kg infliximab kreeg en 5,9% bij
de placebogroep (p < 0,001). In week 26, twintig weken na de laatste inductiedosis, was 30% van de
patiënten uit de 5 mg/kg groep en 13,8% van de patiënten uit de 3 mg/kg groep PASI 75-responders.
Tussen week 6 en 26, keerden de symptomen van psoriasis geleidelijk terug met een mediane tijd tot
ziekterecidief van > 20 weken. Er werd geen rebound waargenomen.
Het EXPRESS-onderzoek evalueerde de werkzaamheid van inductie- en onderhoudstherapie met
infliximab bij 378 patiënten met plaque psoriasis. De patiënten kregen infusies van 5 mg/kg infliximab
of placebo in week 0, 2 en 6, gevolgd door een onderhoudstherapie om de 8 weken tot en met week 22
bij de placebogroep en tot en met week 46 bij de infliximabgroep. In week 24 schakelde de
placebogroep over op een inductietherapie met infliximab (5 mg/kg), gevolgd door een
onderhoudstherapie met infliximab (5 mg/kg). Nagelpsoriasis werd beoordeeld aan de hand van de
Nail Psoriasis Severity Index (NAPSI). 71,4% van de patiënten kregen voorafgaande therapie met
PUVA, methotrexaat, ciclosporine of acitretine, hoewel ze niet noodzakelijkerwijs therapieresistent
waren. De belangrijkste resultaten worden weergegeven in Tabel 10. Bij de met infliximab behandelde
patiënten waren significante PASI 50-responsen duidelijk te zien bij het eerste bezoek (week 2) en
PASI 75-responsen bij het tweede bezoek (week 6). De werkzaamheid was gelijk in de subgroep van
patiënten die blootgesteld waren aan voorafgaande systemische therapieën in vergelijking met de
totale onderzoekspopulatie.
Samenvatting van PASI-respons, PGA-respons en het percentage patiënten met alle nagels
schoon in week 10, 24 en 50. EXPRESS
Placebo Infliximab
5 mg/kg
Infliximab
(in week 24)
5 mg/kg
week 10
N
77
301
90% verbetering
1 (1,3%)
172 (57,1%)a
75% verbetering
2 (2,6%)
242 (80,4%)a
50% verbetering
6 (7,8%)
274 (91,0%)
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
3 (3,9%)
242 (82,9%)ab
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
14 (18,2%)
275 (94,2%)ab
week 24
N
77
276
90% verbetering
1 (1,3%)
161 (58,3%)a
75% verbetering
3 (3,9%)
227 (82,2%)a
50% verbetering
5 (6,5%)
248 (89,9%)
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
2 (2,6%)
203 (73,6%)a
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
15 (19,5%)
246 (89,1%)a
week 50
N
68
281
90% verbetering
34 (50,0%)
127 (45,2%)
75% verbetering
52 (76,5%)
170 (60,5%)
50% verbetering
61 (89,7%)
193 (68,7%)
PGA van schoon (0) of minimaal (1)
46 (67,6%)
149 (53,0%)
PGA van schoon (0), minimaal (1) of mild (2)
59 (86,8%)
189 (67,3%)
Alle nagels schoon c
Week 10
1/65 (1,5%)
16/235 (6,8%)
Week 24
3/65 (4,6%)
58/223 (26,0%) a
Week 50
27/64 (42,2%)
92/226 (40,7%)
a p < 0,001, voor elke behandelingsgroep met infliximab vs. controlegroep.
b n = 292.
c Analyse was gebaseerd op patiënten met nagelpsoriasis in de uitgangssituatie (81,8% van de patiënten).
Gemiddelde NAPSI-scores in de uitgangssituatie waren 4,6 en 4,3 bij de infliximab- en placebogroep.
Significante verbeteringen ten opzichte van de uitgangssituatie werden aangetoond in DLQI (p<0,001)
en de scores voor de fysieke en mentale component van de SF-36 (p<0,001 voor elke
componentvergelijking).
Pediatrische patiënten
Ziekte van Crohn bij pediatrische patiënten (6 - 17 jaar)
Tijdens het REACH-onderzoek kregen 112 patiënten (6 - 17 jaar, mediane leeftijd 13,0 jaar) met
matige tot ernstige, actieve ziekte van Crohn (mediane pediatrische CDAI van 40) en die niet
voldoende reageerden op conventionele therapieën, 5 mg/kg infliximab in week 0, 2 en 6. Alle
patiënten dienden een stabiele dosis van 6-MP, AZA of MTX te gebruiken (35% kreeg ook
corticosteroïden in de uitgangssituatie). Patiënten die in week 10 door de onderzoeker als klinische
responders werden beoordeeld, werden gerandomiseerd en kregen 5 mg/kg infliximab in de vorm van
een q8 of q12 weken onderhoudstherapie. Als de respons verdween tijdens de onderhoudstherapie,
De proportie patiënten in klinische respons in week 10 was 88,4% (99/112). De proportie patiënten die
klinische remissie bereikten in week 10 was 58,9% (66/112).
In week 30 was de proportie patiënten in klinische remissie hoger bij de q8 weken onderhoudsgroep
(59,6%, 31/52) dan bij de q12 weken onderhoudsgroep (35,3%, 18/51; p=0,013). In week 54 waren de
cijfers 55,8% (29/52) en 23,5% (12/51) in respectievelijk de q8 weken en q12 weken
onderhoudsgroepen (p<0,001).
Gegevens over fistels werden afgeleid van de PCDAI-scores. Van de 22 patiënten die fistels hadden in
de uitgangssituatie vertoonden 63,6% (14/22), 59,1% (13/22) en 68,2% (15/22) een volledige
fistelrespons in respectievelijk week 10, 30 en 54, in de gecombineerde q8 weken en q12 weken
onderhoudsgroepen.
Bovendien werden statistisch en klinisch significante verbeteringen van de kwaliteit van leven en
lichaamslengte, alsmede een significante vermindering van het corticosteroïdengebruik, waargenomen
ten opzichte van de uitgangssituatie.
Colitis ulcerosa bij pediatrische patiënten (6-17 jaar)
De veiligheid en werkzaamheid van infliximab zijn beoordeeld in een gerandomiseerd, open-label
klinisch multicenteronderzoek met parallelgroepen (C0168T72) bij 60 pediatrische patiënten van
6-17 jaar (mediane leeftijd 14,5 jaar) met matig tot ernstig actieve colitis ulcerosa (Mayo-score 6 tot
12; endoscopische subscore 2) die onvoldoende reageerden op conventionele therapie. Bij baseline
kreeg 53% van de patiënten behandeling met immunomodulatoren (6-MP, AZA en/of MTX) en 62%
van de patiënten kreeg corticosteroïden. Na week 0 was stopzetting van de immunomodulatoren en
afbouw van de corticosteroïden toegestaan.
Alle patiënten kregen een inductiebehandeling van 5 mg/kg infliximab in de weken 0, 2, en 6.
Patiënten die in week 8 niet op infliximab hadden gereageerd (n=15), kregen geen geneesmiddel meer
en kwamen terug voor veiligheidscontrole. In week 8 werden 45 patiënten gerandomiseerd; zij kregen
5 mg/kg infliximab als onderhoudsbehandeling, hetzij om de 8 weken (q8) of om de 12 weken (q12).
De proportie patiënten met een klinische respons in week 8 was 73,3% (44/60). De klinische respons
in week 8 was vergelijkbaar voor patiënten met en zonder gelijktijdig gebruik van
immunomodulatoren bij baseline. Klinische remissie in week 8 was 33,3% (17/51), gemeten aan de
hand van de Paediatric Ulcerative Colitis Activity Index (PUCAI)-score.
In week 54 was de proportie patiënten in klinische remissie, gemeten op basis van de PUCAI-score
38% (8/21) in de groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 18% (4/22) in de groep van de
q12 weken onderhoudsbehandeling. Voor patiënten die corticosteroïden bij baseline kregen was de
proportie patiënten in remissie en die in week 54 geen corticosteroïden kregen 38,5% (5/13) voor de
groep van de q8 weken onderhoudsbehandeling en 0% (0/13) voor de groep van de q12 weken
onderhoudsbehandeling.
In dit onderzoek waren er meer patiënten in de leeftijdsgroep 12-17 jaar dan in de leeftijdsgroep
6-11 jaar (45/60 vs.15/60). Hoewel het aantal patiënten in elke subgroep te klein is om definitieve
conclusies te trekken over het effect van leeftijd, was er in de jongere leeftijdsgroep een groter aantal
patiënten bij wie de dosis werd verhoogd of bij wie behandeling werd stopgezet wegens onvoldoende
werkzaamheid.
Het Europees Geneesmiddelenbureau heeft besloten af te zien van de verplichting voor de fabrikant
om de resultaten in te dienen van onderzoek met het referentiegeneesmiddel dat infliximab bevat in
alle subgroepen van pediatrische patiënten met reumatoïde artritis, juveniele idiopathische artritis,
arthritis psoriatica, spondylitis ankylosans, psoriasis en de ziekte van Crohn (zie rubriek 4.2 voor
informatie over pediatrisch gebruik).
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Eenmalige intraveneuze infusie van 1, 3, 5, 10 of 20 mg/kg infliximab leidde tot een
dosisproportionele vermeerdering van de maximale serumconcentratie (Cmax) en het gebied onder de
concentratie/tijdcurve (AUC). Het steady state distributievolume (mediaan Vd van 3,0 tot 4,1 liter) was
onafhankelijk van de toegediende dosis en gaf aan dat infliximab voornamelijk verdeeld wordt binnen
het vaatstelsel. Er werd geen tijdsafhankelijkheid van de farmacokinetiek waargenomen. De
eliminatiewegen van infliximab werden niet bepaald. Er werd geen ongewijzigd infliximab in de urine
gevonden. Er werden geen belangrijke leeftijds- of gewichtsgerelateerde verschillen waargenomen in
klaring of distributievolume bij patiënten met reumatoïde artritis. De farmacokinetiek van infliximab
bij oudere patiënten werd niet bestudeerd. Er werden geen onderzoeken uitgevoerd bij patiënten met
lever- of nieraandoeningen.
Bij eenmalige doses van 3, 5 of 10 mg/kg waren de mediane waarden van Cmax respectievelijk 77, 118
en 277 microgram/ml. De mediane terminale halfwaardetijd met deze doses varieerde van 8 tot
9,5 dagen. Bij de meeste patiënten kon infliximab in het serum opgespoord worden gedurende ten
minste 8 weken na de aanbevolen eenmalige dosis van 5 mg/kg voor de behandeling van de ziekte van
Crohn en na de onderhoudsdosis van 3 mg/kg om de 8 weken voor reumatoïde artritis.
Herhaalde toediening van infliximab (5 mg/kg in week 0, 2 en 6 in geval van fistelvorming bij de
ziekte van Crohn, 3 of 10 mg/kg om de 4 of 8 weken bij reumatoïde artritis) resulteerde in een lichte
accumulatie van infliximab in het serum na de tweede dosis. Er werd geen andere klinisch relevante
accumulatie waargenomen. Bij de meeste patiënten met fistelvorming bij de ziekte van Crohn kon
infliximab 12 weken lang opgespoord worden in het serum (bereik 4-28 weken) na toediening van de
kuur.
Pediatrische patiënten
Een analyse van de farmacokinetiek op populatieniveau gebaseerd op gegevens verkregen van
patiënten met colitis ulcerosa (N=60), de ziekte van Crohn (N=112), juveniele reumatoïde artritis
(N=117) en de ziekte van Kawasaki (N=16) met een totale leeftijdsspreiding van 2 maanden tot
17 jaar, gaf aan dat de blootstelling aan infliximab op non-lineaire wijze afhankelijk was van het
lichaamsgewicht. Na toediening om de 8 weken van 5 mg/kg infliximab, was de voorspelde mediane
steady-state blootstelling aan infliximab (oppervlakte onder de concentratie-tijdscurve bij steady state,
AUCss) bij pediatrische patiënten in de leeftijd van 6-17 jaar ongeveer 20% lager dan de voorspelde
mediane steady-state blootstelling aan het geneesmiddel bij volwassenen. De mediane AUCss bij
pediatrische patiënten in de leeftijd van 2 jaar tot minder dan 6 jaar was volgens de voorspelling
ongeveer 40% lager dan in volwassenen, hoewel het aantal patiënten waarop deze schatting is
gebaseerd, beperkt is.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Infliximab vertoont geen kruisreactie met TNF van andere species dan mensen en chimpansees.
Daarom zijn de conventionele preklinische veiligheidsgegevens van infliximab beperkt. In een
toxiciteitsonderzoek naar de ontwikkeling dat uitgevoerd werd op muizen met een analoge antistof, die
de functionele activiteit van muis-TNF selectief remt, was er geen indicatie van maternale toxiciteit,
van embryotoxiciteit of van teratogeniteit. Tijdens onderzoek naar fertiliteit en de algemene
reproductiefunctie nam het aantal zwangere muizen af na toediening van dezelfde analoge antistof.
Het is niet bekend of dat te wijten was aan effecten op de mannelijke en/of de vrouwelijke muizen. In
Er werden geen lange-termijnonderzoeken uitgevoerd om het carcinogene vermogen van infliximab te
bepalen. Onderzoeken bij muizen die een tekort aan TNF hadden, toonden geen toename van tumoren
bij provocatie met bekende tumorinitiators en/of -promotors aan.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Sucrose
Polysorbaat 80
Natriumdiwaterstoffosfaat-monohydraat
Dinatriumfosfaat-dihydraat
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Bij gebrek aan onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere
geneesmiddelen gemengd worden.
6.3
Houdbaarheid
Vóór reconstitutie
5 jaar bij 2°C ­ 8°C.
Inflectra kan bewaard worden bij een temperatuur van maximaal 25°C gedurende een enkele periode
van maximaal 6 maanden, maar mag daarbij de oorspronkelijke houdbaarheidsdatum niet
overschrijden. De nieuwe houdbaarheidsdatum moet op de doos genoteerd worden. Nadat het uit de
gekoelde opslag gehaald is, mag Inflectra niet meer in een gekoelde opslag teruggeplaatst worden.
Na reconstitutie en verdunning
De chemische en fysische stabiliteit tijdens gebruik van de verdunde oplossing is aangetoond voor een
duur van maximaal 60 dagen bij 2°C tot 8°C en gedurende een extra 24 uur bij 25 °C na het uit de
koeling nemen. Vanuit microbiologisch standpunt moet de oplossing voor infusie onmiddellijk worden
toegediend. De gebruiker is verantwoordelijk voor de bewaartijden tijdens gebruik en de condities
voorafgaand aan het gebruik en hierbij mag de bewaartijd normaal gesproken niet meer dan 24 uur
bedragen bij 2°C tot 8°C, tenzij reconstitutie/verdunning heeft plaatsgehad onder gecontroleerde en
gevalideerde aseptische omstandigheden.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de koelkast (2°C ­ 8°C).
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel vóór reconstitutie bij maximaal 25°C, zie rubriek 6.3.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Type 1 glazen injectieflacon met een (butyl)rubberen stop en een aluminium verzegeling met flip-off
dop.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
1.
De dosis en het benodigde aantal injectieflacons Inflectra moeten worden berekend. Iedere
injectieflacon Inflectra bevat 100 mg infliximab. Het benodigde totale volume van
gereconstitueerde Inflectra-oplossing moet worden berekend.
2.
Iedere injectieflacon Inflectra moet met 10 ml water voor injecties worden gereconstitueerd
onder aseptische omstandigheden. Hierbij moet een injectiespuit met een 21-gauge (0,8 mm)
naald of kleiner worden gebruikt. De flip-off-dop van de injectieflacon moet worden verwijderd
en de bovenzijde moet met een doekje met 70% alcohol worden ontsmet. De injectienaald moet
door het midden van de rubberen stop in de injectieflacon worden gestoken en de stroom water
voor injecties moet langs de glazen wand van de injectieflacon worden gericht. De oplossing
moet voorzichtig worden rondgedraaid door de injectieflacon te draaien zodat het poeder oplost.
Langdurig of krachtig bewegen, moet worden vermeden. DE INJECTIEFLACON MAG NIET
WORDEN GESCHUD. Schuimen bij reconstitutie van de oplossing kan voorkomen. De
gereconstitueerde oplossing moet 5 minuten blijven staan. De oplossing moet kleurloos tot
lichtgeel en opaalachtig zijn. De oplossing kan een aantal kleine doorschijnende deeltjes
bevatten, aangezien infliximab een eiwit is. De oplossing mag niet worden gebruikt wanneer u
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of andere vreemde deeltjes ziet.
3.
Het benodigde volume van de gereconstitueerde dosis Inflectra-oplossing moet worden verdund
tot 250 ml met 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor infusie. Verdun de
gereconstitueerde Inflectra-oplossing niet met een ander verdunningsmiddel. De verdunning kan
verkregen worden door een volume van de 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie uit de 250 ml glazen fles of infuuszak te halen, gelijk aan het volume van de
gereconstitueerde Inflectra. Het benodigde volume van gereconstitueerde Inflectra-oplossing
moet langzaam worden toegevoegd aan de 250 ml infuusfles of -zak en moet voorzichtig
worden gemengd. Gebruik voor volumes groter dan 250 ml een grotere infuuszak (bijv. 500 ml,
1000 ml) of gebruik meerdere infuuszakken van 250 ml om er zeker van te zijn dat de
concentratie van de infusieoplossing niet hoger is dan 4 mg/ml. Als de oplossing voor infusie na
reconstitutie en verdunning gekoeld is opgeslagen moet deze op kamertemperatuur tot 25 °C
worden gebracht gedurende 3 uur vóór stap 4 (infusie). Opslag bij 2 °C tot 8 °C langer dan
24 uur is alleen van toepassing op de preparatie van Inflectra in de infuuszak.
4.
De infuusoplossing moet over een periode van niet minder dan de aanbevolen infusietijd
worden toegediend (zie rubriek 4.2). Alleen een infuusset met een in-line, steriel, niet-pyrogeen
filter met een lage eiwitbinding (poriegrootte 1,2 micrometer of minder) mag worden gebruikt.
Aangezien er geen conserveringsmiddelen aanwezig zijn, wordt het aanbevolen om de
toediening van de oplossing voor infusie zo spoedig mogelijk te laten starten en zeker binnen
3 uur na reconstitutie en verdunning. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt is de gebruiker
verantwoordelijk voor de bewaartijden tijdens gebruik en de condities voorafgaand aan het
gebruik en zijn deze normaal gesproken niet langer dan 24 uur bij 2°C tot 8 °C, tenzij
reconstitutie/verdunning heeft plaatsgevonden onder gecontroleerde en gevalideerde aseptische
condities (zie rubriek 6.3 hierboven). Resterende oplossing voor infusie niet bewaren voor
hergebruik.
5.
Inflectra moet vóór toediening visueel worden geïnspecteerd op deeltjes of verkleuring. Als er
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of vreemde deeltjes te zien zijn, mag de oplossing niet
worden gebruikt.
6.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale voorschriften.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/13/854/001
EU/1/13/854/002
EU/1/13/854/003
EU/1/13/854/004
EU/1/13/854/005
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/VERLENGING VAN
DE VERGUNNING

Datum van eerste verlening van de vergunning: 10 september 2013
Datum van laatste verlenging: 21 juni 2018
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu
.
A.
FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF
EN FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
LEVERING EN GEBRUIK

C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE HANDELSVERGUNNING MOETEN
WORDEN NAGEKOMEN

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING
TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET
GENEESMIDDEL

FABRIKANTEN VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF EN FABRIKANT
VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE

Naam en adres van de fabrikanten van de biologisch werkzame stof
CELLTRION Inc.
23 Academy-ro,
Yeonsu-gu, Incheon, 22014
Republiek Korea
CELLTRION Inc. (Plant II, CLT2)
20 Academy ­ro 51 beon-gil,
Yeonsu-gu, Incheon, 22014
Republiek Korea
Lonza Biologics Tuas Pte Ltd
35 Tuas South Avenue 6,
Singapore 637377,
Singapore
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnicka cesta 60
10291 Prigorje Brdovecko
Kroatië
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK

Aan beperkt medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel (zie bijlage I: Samenvatting van de
Productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
HANDELSVERGUNNING MOETEN WORDEN NAGEKOMEN

Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hierop volgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL


Risk Management Plan (RMP)
De vergunninghouder voert de verplichte onderzoeken en maatregelen uit ten behoeve van de
geneesmiddelenbewaking, zoals uitgewerkt in het overeengekomen RMP en weergegeven in
module 1.8.2 van de handelsvergunning, en in eventuele daaropvolgende overeengekomen
RMP-aanpassingen.
op verzoek van het Europees Geneesmiddelenbureau:
steeds wanneer het risicomanagementsysteem gewijzigd wordt, met name als gevolg van het
beschikbaar komen van nieuwe informatie die kan leiden tot een belangrijke wijziging van de
bestaande verhouding tussen de voordelen en risico's of nadat een belangrijke mijlpaal (voor
geneesmiddelenbewaking of voor beperking van de risico's tot een minimum) is bereikt.

Extra risicobeperkende maatregelen
Het educatieve programma bestaat uit een patiëntenherinneringskaart die de patiënt bij zich moet
dragen. De kaart heeft als doel te helpen herinneren om alle data en resultaten van specifieke testen te
noteren en om het voor de patiënt mogelijk te maken om speciale informatie te delen met
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die de patiënt behandelen met betrekking tot de lopende
behandeling met het product.
De patiëntenherinneringskaart moet de volgende essentiële boodschappen bevatten:
Een herinnering voor patiënten om de patiëntenherinneringskaart aan alle behandelende
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg te tonen, ook bij noodgevallen, en de boodschap
voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg dat de patiënt Inflectra gebruikt
Een vermelding dat de merknaam en het lotnummer moeten worden genoteerd
De mogelijkheid om het type, de datum en het resultaat van tbc-screenings te noteren
De boodschap dat behandeling met Inflectra het risico verhoogt op ernstige infecties/sepsis,
opportunistische infecties, tuberculose, hepatitis B-reactivering en BCG-doorbraak bij
zuigelingen die in utero of via borstvoeding zijn blootgesteld aan infliximab, en wanneer de
patiënt de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg moet waarschuwen
Contactgegevens van de voorschrijver.
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
BUITENDOOS
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
infliximab
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Één injectieflacon bevat 100 mg infliximab.
Na reconstitutie bevat één ml 10 mg infliximab.
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: sucrose, polysorbaat 80, natriumdiwaterstoffosfaat-monohydraat en dinatriumfosfaat-
dihydraat.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie.
1 injectieflacon
2 injectieflacons
3 injectieflacons
4 injectieflacons
5 injectieflacons
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Lees voor het gebruik de bijsluiter.
Intraveneus gebruik.
Reconstitueren en verdunnen voor gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN

Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
EXP, indien niet gekoeld ___________________
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast.
Mag bij kamertemperatuur (maximaal 25°C) bewaard worden gedurende een enkele periode van
maximaal 6 maanden, maar niet langer dan de oorspronkelijke uiterste gebruiksdatum.
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)

11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN

Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard da la Plaine 17
1050 Brussel
België
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/13/854/001 1 injectieflacon
EU/1/13/854/002 2 injectieflacons
EU/1/13/854/003 3 injectieflacons
EU/1/13/854/004 4 injectieflacons
EU/1/13/854/005 5 injectieflacons
13.
PARTIJNUMMER
Lot
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Rechtvaardiging voor uitzondering van braille is aanvaardbaar.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC
SN
NN
ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
infliximab
i.v.
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Voor intraveneus gebruik na reconstitutie en verdunning.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
100 mg
6.
OVERIGE
Infecties
100 mg poeder voor concentraat voor oplossing
voor infusie
Vóór de behandeling met Inflectra
infliximab
Stel uw arts ervan op de hoogte als u een
infectie heeft, ook als het er een van zeer
Patiëntenherinneringskaart
geringe ernst is.
Het is zeer belangrijk dat u het uw arts
Toon deze kaart aan alle artsen die bij uw
vertelt als u ooit tuberculose (tbc) heeft
behandeling betrokken zijn.
gehad, en als u in nauw contact bent
gekomen met iemand die tbc had. Uw arts
Deze patiëntenherinneringskaart bevat
zal u onderzoeken om vast te stellen of u tbc
belangrijke veiligheidsinformatie waarvan u op
heeft. Vraag uw arts de soort(en) en datum
de hoogte moet zijn voor en tijdens de
(data) van de laatste tbc-controle(s) op de
behandeling met Inflectra.
kaart te noteren.
Stel uw arts ervan op de hoogte als u
Naam patiënt:
hepatitis-B heeft, of als u weet of vermoedt
Naam arts:
een drager van het hepatitis-B-virus te zijn.
Telefoonnummer arts:
Tijdens de behandeling met Inflectra
Als u met een nieuwe kaart begint, bewaar deze
Stel uw arts er onmiddellijk van op de
kaart dan nog 4 maanden als referentie nadat u
hoogte als u verschijnselen van infectie
uw laatste dosis Inflectra heeft gekregen.
vertoont. Zulke verschijnselen kunnen zijn:
koorts, vermoeidheid, (hardnekkig) hoesten,
kortademigheid, gewichtsverlies, nachtelijk
Lees de bijsluiter van Inflectra zorgvuldig voordat
transpireren, diarree, wonden,
u met het gebruik van dit geneesmiddel begint.
gebitsproblemen, een brandend gevoel bij
het urineren of `griepachtige' verschijnselen.
Aanvangsdatum Inflectra-behandeling:
Zwangerschap, borstvoeding en vaccinaties
Als u Inflectra heeft gekregen terwijl u
Huidige dosering:
zwanger was of als u borstvoeding geeft, is
het belangrijk dat u dit aan de arts van uw
Het is belangrijk dat u en uw arts de merknaam en
baby vertelt voordat uw baby een vaccin
lotnummer van uw geneesmiddel noteren.
krijgt. Uw baby mag binnen 12 maanden na
de geboorte of als u borstvoeding geeft geen
Merknaam:
`levend vaccin' krijgen, zoals BCG (gebruikt
Lotnummer:
om tuberculose te voorkomen) behalve als
de arts van uw baby anders aanbeveelt.
Vraag uw arts de soort(en) en datum (data) van de
laatste tuberculose (tbc)-controle(s) hieronder te
Bewaar deze kaart nog 4 maanden nadat u uw
noteren:
laatste dosis Inflectra heeft gekregen of in geval
Onderzoek
Onderzoek
van zwangerschap 12 maanden na de geboorte
Datum
Datum
van uw baby. Er kunnen bijwerkingen optreden
Uitslag:
Uitslag:
tot lang na uw laatste dosis.
Zorg ervoor dat u bij elk bezoek aan een
zorgverlener ook een lijst meebrengt van alle
andere medicijnen die u gebruikt.
Allergieënlijst
Lijst van andere geneesmiddelen
Inflectra 100 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie
Infliximab
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
- Uw arts zal u ook een patiëntenherinneringskaart geven die belangrijke veiligheidsinformatie
bevat, waarvan u op de hoogte moet zijn voor en tijdens uw behandeling met Inflectra.
- Als u met een nieuwe kaart begint, bewaar deze kaart dan nog 4 maanden als referentie nadat u uw
laatste dosis Inflectra heeft gekregen.
- Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts.
- Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen, want het is alleen aan u voorgeschreven. Het kan
schadelijk zijn voor anderen, ook al hebben zij dezelfde klachten als u.
- Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die niet
in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts.
Inhoud van deze bijsluiter
1.
Wat is Inflectra en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
Wat is Inflectra en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
Inflectra bevat de werkzame stof infliximab. Infliximab is een monoklonaal antilichaam, dit is een
type eiwit (afkomstig van mensen en muizen) dat zich aan een specifiek doel in het lichaam hecht en
dat TNF (tumornecrosefactor)-alfa wordt genoemd.
Inflectra behoort tot de categorie geneesmiddelen die `TNF-blokkers' wordt genoemd. Het wordt bij
volwassenen gebruikt voor de behandeling van de volgende ontstekingsziekten:
Reumatoïde artritis
Arthritis psoriatica
Spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew)
Psoriasis.
Inflectra wordt ook bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar gebruikt voor de behandeling van:
De ziekte van Crohn
Colitis ulcerosa.
Inflectra hecht zich selectief aan TNF-alfa (tumornecrosefactor alfa) en blokkeert de werking ervan.
TNF-alfa is betrokken bij ontstekingsprocessen in het lichaam, dus het blokkeren ervan kan de
ontsteking in uw lichaam verminderen.
Reumatoïde artritis
Reumatoïde artritis is een ontstekingsziekte van de gewrichten. Wanneer u actieve reumatoïde artritis
heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken,
krijgt u Inflectra toegediend in combinatie met een ander geneesmiddel, methotrexaat genoemd, om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
de beschadiging in uw gewrichten af te remmen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
Arthritis psoriatica is een ontstekingsziekte van de gewrichten, die gewoonlijk gepaard gaat met
psoriasis. Wanneer u actieve arthritis psoriatica heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als
deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra toegediend om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
de beschadiging in uw gewrichten af te remmen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
Spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew)
Spondylitis ankylosans is een ontstekingsziekte van de ruggengraat. Wanneer u spondylitis ankylosans
heeft, zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken,
krijgt u Inflectra toegediend om:
de klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen
uw lichamelijk functioneren te verbeteren.
Psoriasis
Psoriasis is een ontstekingsziekte van de huid. Wanneer u matige tot ernstige plaque psoriasis heeft,
zult u eerst andere geneesmiddelen of behandelingen, zoals fototherapie, krijgen. Als deze
geneesmiddelen of behandelingen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra toegediend om de
klachten en verschijnselen van uw ziekte te verminderen.
Colitis ulcerosa
Colitis ulcerosa is een ontstekingsziekte van de darmen. Wanneer u colitis ulcerosa heeft, zult u eerst
andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt u Inflectra
toegediend om uw ziekte te behandelen.
De ziekte van Crohn
De ziekte van Crohn is een ontstekingsziekte van de darmen. Wanneer u de ziekte van Crohn heeft,
zult u eerst andere geneesmiddelen krijgen. Als deze geneesmiddelen niet goed genoeg werken, krijgt
u Inflectra toegediend om:
actieve ziekte van Crohn te behandelen
het aantal abnormale openingen (fistels) tussen uw darmen en uw huid te verminderen die niet
door middel van geneesmiddelen of chirurgische ingrepen te verhelpen waren.
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor infliximab of voor een van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen
kunt u vinden in rubriek 6.
U bent allergisch (overgevoelig) voor eiwitten die van muizen afkomstig zijn.
U heeft tuberculose (tbc) of een andere ernstige infectie, zoals longontsteking of
bloedvergiftiging (sepsis).
U heeft matig of ernstig hartfalen.
Gebruik Inflectra niet als een van de bovenstaande punten op u van toepassing is. Als u daar niet zeker
van bent, bespreek dit dan met uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Neem contact op met uw arts vóór of tijdens de behandeling met dit middel:
Vertel het uw arts als u in het verleden met geneesmiddelen bent behandeld die infliximab
bevatten en nu opnieuw met een Inflectra-behandeling begint.
Als uw behandeling met infliximab langer dan 16 weken onderbroken is geweest, is er een
groter risico op allergische reacties als u weer met de behandeling begint.
Infecties
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u een infectie heeft, ook als het er een
van zeer geringe ernst is.
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u ooit heeft gewoond of gereisd in
een gebied waar de infecties histoplasmose, coccidioïdomycose of blastomycose voorkomen.
Deze infecties worden veroorzaakt door specifieke typen schimmels en kunnen de longen en
andere lichaamsdelen aantasten.
Tijdens behandeling met Inflectra kunt u gemakkelijker infecties oplopen. Als u 65 jaar of ouder
bent, is het risico hierop groter.
Deze infecties kunnen ernstig zijn en omvatten tuberculose, infecties veroorzaakt door virussen,
schimmels, bacteriën of andere organismen in de omgeving en bloedvergiftiging (sepsis), die
levensbedreigend kunnen zijn.
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra verschijnselen van infectie bij
uzelf waarneemt. Dat kunnen zijn: koorts, hoest, griepachtige verschijnselen, een onwel gevoel,
een rode of warme huid, wonden of gebitsproblemen. Uw arts kan u aanraden tijdelijk met
Inflectra te stoppen.
Tuberculose (tbc)
Het is van groot belang dat u uw arts ervan op de hoogte stelt als u ooit tbc heeft gehad of als u
nauw contact heeft gehad met iemand die tbc heeft of heeft gehad.
Uw arts zal u onderzoeken op tbc. Er zijn gevallen van tbc gemeld bij patiënten die met
infliximab werden behandeld, zelfs bij patiënten die al zijn behandeld met geneesmiddelen
tegen tbc. Uw arts zal deze onderzoeken op uw patiëntenherinneringskaart noteren.
Als uw arts van mening is dat u risico loopt om tbc te krijgen, kan het zijn dat u met
geneesmiddelen tegen tbc wordt behandeld voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra verschijnselen van tbc bij
uzelf waarneemt, waaronder: hardnekkige hoest, gewichtsverlies, vermoeidheid, koorts en
nachtelijk transpireren.
Hepatitis B-virus
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u drager bent van hepatitis B of het
ooit heeft gehad.
Vertel het uw arts als u denkt een verhoogd risico te hebben op besmetting met hepatitis B.
Uw arts moet u op het hepatitis B-virus testen.
Bij patiënten die drager van het hepatitis B-virus zijn, kan het virus door TNF-blokkers, zoals
Inflectra, opnieuw worden geactiveerd, wat in sommige gevallen levensbedreigend kan zijn.
Als u opnieuw hepatitis B krijgt, is het mogelijk dat uw arts uw behandeling moet stopzetten en
u geneesmiddelen geeft zoals een effectieve antivirale behandeling met een ondersteunende
behandeling.
Hartklachten
Vertel het uw arts als u hartproblemen heeft, zoals licht hartfalen.
Uw arts zal uw hart dan nauwkeurig in de gaten houden.
Vertel het uw arts direct als u tijdens de behandeling met Inflectra nieuwe of verslechterende
verschijnselen van hartfalen krijgt, waaronder kortademigheid of zwelling van uw voeten.
Kanker en lymfoom
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lymfoom (een vorm van
bloedkanker) of andere vormen van kanker heeft of ooit heeft gehad.
Bij patiënten met ernstige reumatoïde artritis, die al lange tijd aan deze ziekte lijden, kan het
risico op het ontwikkelen van lymfoom vergroot zijn.
Kinderen en volwassenen kunnen door het gebruik van Inflectra een groter risico hebben op het
ontwikkelen van een lymfoom of andere vormen van kanker.
Sommige patiënten die met TNF-blokkers, waaronder infliximab, zijn behandeld, hebben een
zeldzaam type kanker ontwikkeld, genaamd hepatosplenisch T-cellymfoom. Van deze patiënten
waren de meesten tienerjongens of jonge mannen en de meesten hadden de ziekte van Crohn of
colitis ulcerosa. Dit type kanker is meestal dodelijk. Bijna alle patiënten hadden naast de TNF-
blokkers ook geneesmiddelen die azathioprine of mercaptopurine bevatten, gekregen.
Sommige patiënten die behandeld zijn met infliximab ontwikkelden bepaalde soorten van
huidkanker. Vertel het uw arts als er tijdens of na de behandeling veranderingen in uw huid of
groeisels aan de huid ontstaan.
Sommige vrouwen die voor reumatoïde artritis behandeld worden met infliximab ontwikkelden
baarmoederhalskanker. Vrouwen die Inflectra gebruiken, inclusief vrouwen ouder dan 60 jaar,
kunnen door hun arts geadviseerd worden om regelmatig onderzocht te worden op
baarmoederhalskanker.
Longziekte of zwaar roken
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lijdt aan de longziekte COPD
(Chronic Obstructive Pulmonary Disease, chronische obstructieve longziekte) of als u een zware
roker bent.
Patiënten met COPD en patiënten die veel roken lopen een groter risico op het ontwikkelen van
kanker bij behandeling met Inflectra.
Zenuwstelselaandoeningen
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u problemen heeft, of ooit heeft
gehad, die het zenuwstelsel aantasten. Dat kunnen zijn: multipele sclerose, Guillain-Barré-
syndroom, toevallen of een diagnose van `neuritis optica'.
Vertel het uw arts direct als u gedurende uw behandeling met Inflectra verschijnselen krijgt van een
zenuwaandoening, waaronder: veranderingen in het zien, zwakte in de armen of benen, een verdoofd
of tintelend gevoel in een of meerdere lichaamsdelen.
Abnormale huidopeningen
Vertel het uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend als u lijdt aan abnormale huidopeningen
(fistels).
Vaccinaties
Bespreek het met uw arts als u kort geleden bent gevaccineerd of als u binnenkort moet worden
gevaccineerd.
U moet de aanbevolen vaccinaties krijgen voordat u met de Inflectra-behandeling begint. U kunt
sommige vaccins tijdens de behandeling met Inflectra krijgen, maar u mag geen levende vaccins
(vaccins die een levend, maar verzwakt micro-organisme bevatten) krijgen als u Inflectra krijgt
toegediend, omdat ze infecties kunnen veroorzaken.
Als u Inflectra heeft gekregen terwijl u zwanger was, kan uw baby tot een jaar na de geboorte
ook een verhoogd risico hebben op het krijgen van een infectie door levende vaccins. Het is
Als u borstvoeding geeft is het belangrijk dat u de arts van uw baby en andere
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw
baby een vaccin krijgt. Voor meer informatie zie de rubriek over zwangerschap en
borstvoeding.
Behandeling met micro-organismen
Bespreek het met uw arts als u kort geleden een behandeling met micro-organismen (zoals
bacteriën) heeft gehad of als er een behandeling is afgesproken (zoals de toediening van BCG in
de blaas bij de behandeling van (blaas)kanker).
Operaties of tandheelkundige ingrepen
Vertel het uw arts als u operaties of tandheelkundige ingrepen moet ondergaan.
Vertel de chirurg of tandarts dat u een behandeling met Inflectra ondergaat, door hem of haar
uw patiëntenherinneringskaart te laten zien.
Problemen met de lever
Sommige patiënten die infliximab kregen, ontwikkelden ernstige leverproblemen.
Vertel het uw arts meteen als u verschijnselen krijgt van problemen met de lever tijdens de
behandeling met Inflectra. Tekenen hiervan zijn onder andere geel worden van uw huid en ogen,
donkerbruin gekleurde urine, pijn of zwelling rechts boven in de buik, gewrichtspijn, huiduitslag
of koorts.
Lage bloedwaarden
Bij sommige patiënten die infliximab kregen, kan het lichaam niet genoeg bloedcellen maken
die helpen om infecties te bestrijden of bloedingen te stoppen.
Vertel het uw arts meteen als u verschijnselen krijgt van lage bloedwaarden tijdens de
behandeling met Inflectra. Tekenen hiervan zijn onder andere aanhoudende koorts,
gemakkelijke bloeding of vorming van blauwe plekken, kleine rode of paarse vlekjes die
veroorzaakt worden door onderhuidse bloedingen, of bleekheid.
Immuunsysteemstoornis
Sommige patiënten die infliximab kregen, ontwikkelden verschijnselen van een
immuunsysteemstoornis die lupus wordt genoemd.
Vertel het uw arts meteen als u tijdens behandeling met Inflectra verschijnselen van lupus
ontwikkelt. Tekenen hiervan zijn onder andere pijn in de gewrichten of een zonlichtgevoelige
huiduitslag op de wangen of armen.
Kinderen en jongeren tot 18 jaar
De informatie hierboven is ook van toepassing op kinderen en jongeren tot 18 jaar. Daarnaast:
Bij kinderen en tieners die TNF-blokkers zoals infliximab kregen zijn er gevallen geweest van
kanker, waaronder zeldzame typen. Soms leidde dit tot de dood.
In vergelijking met volwassenen, ontwikkelden er zich bij kinderen die infliximab kregen vaker
infecties.
Kinderen moeten de aanbevolen vaccinaties krijgen voordat er met de Inflectra-behandeling
wordt gestart. Kinderen kunnen sommige vaccins tijdens de behandeling met Inflectra krijgen,
maar mogen geen levende vaccins krijgen terwijl ze Inflectra gebruiken.
Inflectra mag alleen bij kinderen worden gebruikt wanneer zij voor de ziekte van Crohn of colitis
ulcerosa worden behandeld. Deze kinderen moeten 6 jaar of ouder zijn.
Als u er niet zeker van bent of een of meer van de bovenstaande punten op u van toepassing is, neem
dan contact op met uw arts voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
Patiënten met ontstekingsziekten gebruiken al geneesmiddelen ter behandeling van hun klachten. Deze
geneesmiddelen kunnen bijwerkingen veroorzaken. Uw arts zal u aanwijzingen geven welke andere
geneesmiddelen u gedurende uw behandeling met Inflectra moet blijven gebruiken.
Gebruikt u naast Inflectra nog andere geneesmiddelen, waaronder andere geneesmiddelen voor de
behandeling van de ziekte van Crohn, colitis ulcerosa, reumatoïde artritis, spondylitis ankylosans,
arthritis psoriatica of psoriasis, of geneesmiddelen die zonder recept verkrijgbaar zijn, zoals vitaminen
en kruidenmiddelen, heeft u dat kort geleden gedaan of bestaat de mogelijkheid dat u binnenkort
andere geneesmiddelen gaat gebruiken? Vertel dat dan uw arts.
Het is erg belangrijk dat u het uw arts vertelt als u een of meer van de volgende geneesmiddelen
gebruikt:
Geneesmiddelen die uw immuunsysteem beïnvloeden.
Kineret (dat anakinra bevat). Inflectra en Kineret mogen niet gelijktijdig worden gebruikt.
Orencia (dat abatacept bevat). Inflectra en Orencia mogen niet gelijktijdig worden gebruikt.
Terwijl u Inflectra krijgt mag u geen levende vaccins krijgen. Als u tijdens uw zwangerschap Inflectra
gebruikte of als u Inflectra krijgt als u borstvoeding geeft, vertel dan aan de arts van uw baby of aan
andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die de zorg over uw baby hebben, over uw
Inflectra-gebruik voordat de baby een vaccin krijgt.
Als u er niet zeker van bent of een of meer van de bovenstaande punten op u van toepassing is, neem
dan contact op met uw arts of apotheker voordat u Inflectra krijgt toegediend.
Zwangerschap, borstvoeding en vruchtbaarheid

Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem
dan contact op met uw arts voordat u dit geneesmiddel gebruikt. Inflectra dient enkel tijdens de
zwangerschap of bij het geven van borstvoeding gebruikt te worden als uw arts vindt dat het
nodig is.
U dient te vermijden zwanger te worden wanneer u met Inflectra wordt behandeld en gedurende
6 maanden na beëindiging van de behandeling. Bespreek het gebruik van voorbehoedsmiddelen
gedurende deze periode met uw arts.
Als u Inflectra heeft gekregen tijdens uw zwangerschap kan uw baby een verhoogd risico lopen
op een infectie.
Het is belangrijk dat u de arts van uw baby en andere beroepsbeoefenaren in de
gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw baby een vaccin krijgt. Als u
Inflectra kreeg tijdens uw zwangerschap kan het geven van een BCG-vaccin (gebruikt om
tuberculose te voorkomen) aan uw baby, binnen 12 maanden na de geboorte, leiden tot een
infectie met ernstige complicaties, waaronder overlijden. Levende vaccins zoals het BCG-vaccin
mogen niet aan uw baby worden gegeven binnen 12 maanden na de geboorte, behalve als de arts
van uw baby anders heeft aanbevolen. Voor meer informatie zie de rubriek over vaccinatie.
Als u borstvoeding geeft is het belangrijk dat u de arts van uw baby en andere
beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg informeert over uw Inflectra-gebruik voordat uw
baby een vaccin krijgt. Terwijl u borstvoeding geeft mogen levende vaccins niet aan uw baby
worden gegeven, behalve als de arts van uw baby anders heeft aanbevolen.
Ernstig verlaagde aantallen witte bloedcellen zijn gemeld bij zuigelingen geboren uit vrouwen
die tijdens de zwangerschap met infliximab zijn behandeld. Neem onmiddellijk contact op met
uw arts als uw baby voortdurende koorts of infecties heeft.
Rijvaardigheid en het gebruik van machines
Het is onwaarschijnlijk dat Inflectra uw rijvaardigheid of uw vermogen om gereedschappen of
machines te gebruiken, zal beïnvloeden. Als u zich na het toedienen van Inflectra vermoeid, duizelig
of onwel voelt, mag u geen voertuigen besturen en geen gereedschappen of machines gebruiken.
Inflectra bevat natrium
Dit geneesmiddel bevat minder dan 1 mmol natrium (23 mg) per dosis, d.w.z. dat het in wezen
`natriumvrij' is. Echter, voordat Inflectra aan u wordt toegediend wordt het gemengd met een
oplossing die natrium bevat. Bespreek het met uw arts als u een zoutarm dieet volgt.
3.
Hoe wordt dit middel toegediend?
Hoeveel Inflectra wordt toegediend?
De arts beslist over uw dosis en over de frequentie waarmee Inflectra aan u wordt toegediend.
Dat is afhankelijk van uw ziekte, uw lichaamsgewicht en uw reactie op Inflectra.
In de onderstaande tabel is te zien hoe vaak en wanneer dit geneesmiddel gewoonlijk wordt
toegediend na uw eerste dosis.
2e dosis
2 weken na uw 1e dosis
3e dosis
6 weken na uw 1e dosis
Volgende doses
Om de 6 tot 8 weken, afhankelijk van uw ziekte
Reumatoïde artritis
De gebruikelijke dosis is 3 mg per kg lichaamsgewicht.
Arthritis psoriatica, spondylitis ankylosans (ziekte van Bechterew), psoriasis, colitis ulcerosa en
de ziekte van Crohn
De gebruikelijke dosis is 5 mg per kg lichaamsgewicht.
Hoe wordt Inflectra toegediend?
Inflectra wordt u door uw arts of verpleegkundige toegediend, in een ziekenhuis of kliniek.
Uw arts of verpleegkundige maakt het geneesmiddel klaar voor infusie.
Het geneesmiddel wordt gegeven als druppelinfuus (gedurende een periode van 2 uur) in een
van uw aderen, meestal in uw arm. Na de derde behandeling kan uw arts besluiten uw dosis
Inflectra in 1 uur te geven.
Tijdens het toedienen van Inflectra wordt u bewaakt, en ook gedurende 1 tot 2 uur daarna.
Gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar
Bij kinderen (in de leeftijd van 6 jaar of ouder) die worden behandeld voor de ziekte van Crohn of
colitis ulcerosa is de aanbevolen dosering dezelfde als die voor volwassenen.
Heeft u te veel van dit middel toegediend gekregen?
Omdat dit geneesmiddel door uw arts of verpleegkundige wordt toegediend, is het niet waarschijnlijk
dat u te veel krijgt toegediend. Er zijn geen bijwerkingen bekend van overdosering van Inflectra.
Als u een afspraak voor toediening van Inflectra heeft gemist of bent vergeten, moet u zo spoedig
mogelijk een nieuwe afspraak maken.
Heeft u nog andere vragen over het gebruik van dit geneesmiddel? Neem dan contact op met uw arts.
4.
Mogelijke bijwerkingen
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen
daarmee te maken. De meeste bijwerkingen zijn licht tot matig. Toch kunnen sommige patiënten
ernstige bijwerkingen ondervinden die behandeling vereisen. Bijwerkingen kunnen ook na beëindiging
van uw behandeling met Inflectra optreden.
Raadpleeg onmiddellijk uw arts als u een of meer van de volgende verschijnselen opmerkt:

Verschijnselen van een allergische reactie, zoals zwelling van uw gezicht, lippen, mond of
keel, met moeilijk slikken of ademhalen als mogelijke gevolgen, huiduitslag, netelroos, zwelling
van de handen, voeten of enkels. Sommige van deze reacties kunnen ernstig of
levensbedreigend zijn. Een allergische reactie kan binnen 2 uur na uw injectie optreden, maar
ook later. Meer verschijnselen van allergische bijwerkingen die tot 12 dagen na uw injectie
kunnen optreden zijn: spierpijn, koorts, gewrichts- of kaakpijn, een zere keel of hoofdpijn.

Verschijnselen van hartproblemen, zoals borstongemak of borstkaspijn, pijn in de arm,
maagpijn, kortademigheid, angst, licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, flauwvallen, zweten,
misselijkheid, braken, fladderingen of kloppingen in uw borst, een snelle of een langzame
hartslag en zwelling van de voeten.

Verschijnselen van infectie (waaronder tbc), zoals koorts, vermoeidheid, hoest die kan
blijven aanhouden, kortademigheid, griepachtige verschijnselen, gewichtsverlies, nachtelijk
zweten, diarree, wonden, ophoping van pus in de darmen of rond de anus (abces),
gebitsproblemen of een brandend gevoel bij het plassen.

Mogelijke verschijnselen van kanker waaronder maar niet beperkt tot gezwollen
lymfeklieren, gewichtsverlies, koorts, ongewone knobbels op de huid, veranderingen in
moedervlekken of verkleuring van de huid, of ongebruikelijke vaginale bloeding.

Verschijnselen van longproblemen, zoals hoest, moeite met ademhalen of een beklemd gevoel
op de borst.

Verschijnselen van zenuwstelselaandoeningen (waaronder oogproblemen), zoals tekenen
van een beroerte (een plotseling verdoofd of slap gevoel in het gezicht, arm of been, vooral aan
een kant van het lichaam; plotselinge verwardheid, moeite met praten of begrijpen; moeite met
zien met een of beide ogen, moeite met lopen, duizeligheid, verlies van evenwicht of
cordinatie of een hevige hoofdpijn), toevallen, een tintelend/verdoofd gevoel in een of meer
lichaamsdelen, of zwakte in de armen of benen, veranderingen in het zien, zoals dubbelzien of
andere oogproblemen.

Verschijnselen van leverproblemen (waaronder hepatitis B-infectie als u vroeger hepatitis B
heeft gehad), zoals een gele verkleuring van de huid of de ogen, donkerbruin gekleurde urine,
pijn of zwelling rechts boven in de buik, gewrichtspijn, huiduitslag of koorts.

Verschijnselen van een immuunsysteemstoornis, zoals gewrichtspijn of een
zonlichtgevoelige huiduitslag op de wangen of armen (lupus) of hoest, kortademigheid, koorts
of huiduitslag (sarcoïdose).

Verschijnselen van een lage aantallen bloedcellen, zoals aanhoudende koorts, gemakkelijke
bloeding of vorming van blauwe plekken, kleine rode of paarse vlekjes die veroorzaakt worden
door onderhuidse bloedingen, of bleekheid.
-
Tekenen van ernstige huidproblemen, zoals roodachtige vlekken of ronde plekken op de
romp die lijken op schietschijven vaak met blaasjes, grote oppervlakken met vervellende en
loslatende (schilferende) huid, zweren in de mond, keel, neus, op de geslachtsdelen en ogen of
kleine met pus gevulde bulten die over het lichaam verspreid kunnen zijn. Bij deze huidreacties
kan koorts voorkomen.
De volgende bijwerkingen zijn waargenomen met Inflectra:
Zeer vaak: komen voor bij meer dan 1 op de 10 gebruikers

Buikpijn, misselijkheid
Virusinfecties zoals herpes of griep
Infecties van de bovenste luchtwegen, zoals voorhoofdsholteontsteking
Hoofdpijn
Bijwerking door een infusie
Pijn.
Vaak: komen voor bij minder dan 1 op de 10 gebruikers
Veranderingen in hoe uw lever werkt, toename van leverenzymen (aangetoond door
bloedonderzoek)
Long- of borstholte-infecties, zoals bronchitis of longontsteking
Moeilijke of pijnlijke ademhaling, pijn op de borst
Bloeding in de maag of darmen, diarree, spijsverteringsklachten, zuurbranden, verstopping
Netelachtige huiduitslag (netelroos), jeukende huiduitslag of droge huid
Evenwichtsproblemen of duizeligheid
Koorts, meer zweten
Bloedsomloopproblemen, zoals lage of hoge bloeddruk
Blauwe plekken, opvliegers of bloedneus, een warme, rode huid (overmatig blozen)
Vermoeidheid of zwakte
Bacteriële infecties, zoals bloedvergiftiging, abces of huidinfectie (cellulitis)
Infecties van de huid als gevolg van een schimmel
Bloedproblemen, zoals bloedarmoede of weinig witte bloedcellen
Gezwollen lymfeklieren
Depressie, slaapproblemen
Oogproblemen, waaronder rode ogen en infecties
Snelle hartslag (tachycardie) of hartkloppingen
Pijn in de gewrichten, spieren of rug
Urineweginfecties
Psoriasis, huidproblemen zoals eczeem en haaruitval
Reacties op de injectieplaats zoals pijn, zwelling, roodheid of jeuk
Rillingen, ophoping van vocht onder de huid waardoor zwelling ontstaat
Verdoofd of tintelend gevoel.
Soms: komen voor bij minder dan 1 op de 100 gebruikers
Te weinig bloedaanvoer, zwelling van een ader
Ophoping van bloed buiten de bloedvaten (hematoom) of blauwe plekken
Huidklachten, zoals blaarvorming, wratten, abnormale huidkleuring of -pigmentatie of
gezwollen lippen, of verdikking van de huid, of rode, schilferige en schubachtige huid
Ernstige allergische reacties (bijvoorbeeld anafylaxie), een immuunsysteemstoornis lupus
genoemd, allergische reacties op lichaamsvreemde eiwitten
Vertraagde wondgenezing
Zwelling van de lever (hepatitis) of galblaas, leverschade
Vergeetachtigheid, geïrriteerdheid, verwardheid, nervositeit
Oogproblemen, zoals wazig of verminderd zicht, opgezette ogen of strontjes
Nieuw of verslechtering van bestaand hartfalen, langzame hartslag
Flauwvallen
Toevallen, zenuwproblemen
Een gaatje of blokkade in de darm, buikpijn of -kramp
Zwelling van de alvleesklier (pancreatitis)
Schimmelinfecties, zoals gistinfectie of schimmelinfectie van de nagels
Longproblemen (zoals oedeem)
Vocht rond de longen (pleurale effusie)
Vernauwde luchtwegen in de longen wat moeilijk ademen veroorzaakt
Longvliesontsteking die scherpe pijnen in de borst veroorzaakt die erger wordt bij ademhaling
(pleura-ontsteking)
Tuberculose
Nierinfecties
Weinig bloedplaatjes, te veel witte bloedcellen
Vaginale infecties
Bloedtestresultaten die `antilichamen' tegen uw eigen lichaam aantonen
Veranderingen in de hoeveelheid cholesterol en vet in het bloed.
Zelden: komen voor bij minder dan 1 op de 1000 gebruikers

Een bepaald type bloedkanker (lymfoom)
Tekort aan zuurstoftoevoer door het bloed naar het lichaam, bloedsomloopproblemen zoals
vernauwing van een bloedvat
Hersenvliesontsteking (meningitis)
Infecties door een verzwakt immuunsysteem
Hepatitis B-infectie als u hepatitis B in het verleden heeft gehad
Leverontsteking die veroorzaakt wordt door een probleem met het immuunsysteem
(auto-immune hepatitis)
Leverprobleem dat geel worden van de huid of ogen veroorzaakt (geelzucht)
Abnormale weefselzwelling of -groei
Ernstige allergische reactie die bewusteloosheid kan veroorzaken en die levensbedreigend kan
zijn (anafylactische shock)
Zwelling van kleine bloedvaten (vasculitis)
Aandoeningen van het immuunsysteem die de longen, huid en lymfeklieren kunnen aantasten
(zoals sarcoïdose)
Ophopingen van immuuncellen als resultaat van een ontstekingsreactie (granulomateuze laesies)
Weinig interesse of emotie
Ernstige huidproblemen zoals toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnson-syndroom en
acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose
Andere huidproblemen zoals erythema multiforme, blaren en schilferende huid, of steenpuisten
(furunculose)
Ernstige zenuwstelselaandoeningen, zoals myelitis transversa (ontsteking van het ruggenmerg),
multipele sclerose-achtige aandoening, neuritis optica (ontsteking van de oogzenuw) en Guillain-
Barré-syndroom
Oogontsteking die veranderingen in het zicht kan veroorzaken, waaronder blindheid
Vochtophoping in het hartzakje (pericardeffusie)
Ernstige longproblemen (zoals interstitiële longziekte)
Melanoom (een type huidkanker).
Baarmoederhalskanker
Laag aantal bloedcellen, waaronder een ernstig verlaagd aantal witte bloedcellen
Kleine rode of paarse vlekjes die veroorzaakt worden door onderhuidse bloedingen
Lichenoïde reacties (jeukende paarsrode huiduitslag en/of draadvormige grijswitte strepen op
slijmvliezen)
Abnormale waarden van een eiwit in het bloed dat `complementfactor' wordt genoemd en dat
deel uitmaakt van het immuunsysteem.
Niet bekend: frequentie kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald
Kanker bij kinderen en volwassenen
Een zeldzame vorm van bloedkanker die meestal tienerjongens of jonge mannen treft
(hepatosplenisch T-cellymfoom)
Leverfalen
Merkelcelcarcinoom (een type huidkanker)
Kaposi-sarcoom, een zeldzame vorm van kanker die verband houdt met infectie met humaan
herpesvirus 8. Kaposi-sarcoom is meestal zichtbaar in de vorm van paarse huidschade.
Verergering van een aandoening die dermatomyositis wordt genoemd (herkenbaar als
huiduitslag die gepaard gaat met spierzwakte)
Hartaanval
Beroerte
Tijdelijk verlies van gezichtsvermogen tijdens of binnen 2 uur na infusie.
Infectie als gevolg van een levend vaccin vanwege een verzwakt immuunsysteem.
Extra bijwerkingen die bij kinderen en jongeren tot 18 jaar kunnen voorkomen
Kinderen die infliximab hebben gebruikt voor de ziekte van Crohn toonden enkele verschillen in
bijwerkingen vergeleken met volwassenen die infliximab hebben gebruikt voor de ziekte van Crohn.
De bijwerkingen die meer optraden bij kinderen waren: weinig rode bloedcellen (bloedarmoede),
bloed in de ontlasting, lage totale gehaltes witte bloedcellen (leukopenie), roodheid of blozen
(overmatig blozen), virusinfecties, lage gehaltes witte bloedcellen die infecties bestrijden
(neutropenie), botbreuk, bacteriële infectie en allergische reactie van de luchtwegen.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts, apotheker of verpleegkundige. Dit
geldt ook voor mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook
rechtstreeks melden via het nationale meldsysteem zoals vermeld in aanhangsel V . Door bijwerkingen
te melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
Hoe bewaart u dit middel?
Inflectra wordt door de zorgverleners in het ziekenhuis of de kliniek bewaard. Voor zover deze voor u
nuttig zijn, luiden de bewaringsinstructies als volgt:
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die vindt u op het
etiket en de doos na 'EXP'. Daar staat een maand en een jaar. De laatste dag van die maand is de
uiterste houdbaarheidsdatum.
Bewaren in de koelkast (2°C ­ 8°C).
Dit geneesmiddel kan ook bewaard worden in de oorspronkelijke doos buiten de gekoelde
opslagplaats, bij maximaal 25 °C gedurende een enkele periode van maximaal 6 maanden, maar
niet langer dan de oorspronkelijke uiterste gebruiksdatum. Plaats het in dit geval niet meer terug
in de gekoelde opslagplaats. Noteer de nieuwe houdbaarheidsdatum op de doos, inclusief
dag/maand/jaar. Gooi dit geneesmiddel weg als het niet is gebruikt vóór de nieuwe
houdbaarheidsdatum of vóór de houdbaarheidsdatum die op de doos gedrukt staat, afhankelijk
welke datum eerder is.
Aanbevolen wordt Inflectra na bereiding voor infusie zo snel mogelijk (binnen 3 uur) te
gebruiken. Wanneer de oplossing echter onder kiemvrije omstandigheden wordt bereid, kan het
tot maximaal 60 dagen in een koelkast worden bewaard, bij een temperatuur van 2°C tot 8°C en
gedurende een extra 24 uur bij 25 °C na het uit de koeling nemen.
Gebruik dit geneesmiddel niet als u merkt dat deze is verkleurd of wanneer er deeltjes in de
oplossing aanwezig zijn.
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
Welke stoffen zitten er in dit middel?

De werkzame stof in dit middel is infliximab. Elke injectieflacon bevat 100 mg infliximab. Na
bereiding bevat elke ml 10 mg infliximab.
De andere stoffen in dit middel zijn sucrose, polysorbaat 80, natriumdiwaterstoffosfaat-
monohydraat en dinatriumfosfaat-dihyraat.
Hoe ziet Inflectra eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
Inflectra wordt geleverd in een glazen injectieflacon met poeder voor concentraat voor oplossing voor
infusie. Het poeder is wit.
Inflectra is verkrijgbaar in een verpakking met 1, 2, 3, 4 of 5 injectieflacons. Niet alle genoemde
verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Pfizer Europe MA EEIG
Boulevard de la Plaine 17
1050 Brussel
België
Fabrikant
Hospira Zagreb d.o.o.
Prudnicka cesta 60
10291 Prigorje Brdovecko
Kroatië
Neem voor alle informatie over dit geneesmiddel contact op met de lokale vertegenwoordiger van de
houder van de vergunning voor het in de handel brengen:
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Luxembourg/Luxemburg
Pfizer Luxembourg SARL filialas Lietuvoje
Pfizer NV/SA
Tel: +370 5 251 4000
Tél/Tel: +32 (0)2 554 62 11

Magyarország
,
Pfizer Kft.
.: +359 2 970 4333
Tel.: + 36 1 488 37 00
Ceská republika
Malta
Pfizer, spol. s r.o.
Drugsales Ltd
Tel: +420 283 004 111
Tel: +356 21419070/1/2
Danmark
Nederland
Pfizer ApS
Pfizer bv
Tlf: +45 44 20 11 00
Tel: +31 (0)800 63 34 636
Deutschland
Norge
PFIZER PHARMA GmbH
Pfizer AS
Tel: +49 (0)30 550055-51000
Tlf: +47 67 52 61 00
Eesti
Österreich
Pfizer Luxembourg SARL Eesti filiaal
Pfizer Corporation Austria Ges.m.b.H.
Tel: +372 666 7500
Tel: +43 (0)1 521 15-0

Polska
Pfizer A.E.
Pfizer Polska Sp. z o.o.
: +30 210 6785800
Tel.: +48 22 335 61 00
Portugal
Pfizer, S.L.
Laboratórios Pfizer, Lda.
Tel: +34 91 490 99 00
Tel: +351 21 423 5500
France
România
Pfizer
Pfizer Romania S.R.L.
Tél: + 33 (0)1 58 07 34 40
Tel: +40 (0) 21 207 28 00
Hrvatska
Slovenija
Pfizer Croatia d.o.o.
Pfizer Luxembourg SARL
Tel: +385 1 3908 777
Pfizer, podruznica za svetovanje s podrocja
farmacevtske dejavnosti, Ljubljana
Tel: +386 (0)1 52 11 400
Ireland
Slovenská republika
Pfizer Healthcare Ireland
Pfizer Luxembourg SARL, organizacná zlozka
Tel: +1800 633 363 (toll free)
Tel: +421 2 3355 5500
Tel: +44 (0)1304 616161
Ísland
Suomi/Finland
Icepharma hf.
Pfizer Oy
Sími: +354 540 8000
Puh/Tel: +358 (0)9 430 040
Italia
Sverige
Pfizer S.r.l.
Pfizer AB
Tel: +39 06 33 18 21
Tel: +46 (0)8 550 520 00

United Kingdom (Northern Ireland)
Pfizer .. (Cyprus Branch)
Pfizer Limited
: +357 22817690
Tel: + 44 (0)1304 616161
Latvija
Pfizer Luxembourg SARL filile Latvij
Tel: + 371 670 35 775
Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in {MM/JJJJ}.
Andere informatiebronnen
Meer informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees
Geneesmiddelenbureau: http://www.ema.europa.eu.
De volgende informatie is alleen bestemd voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg:
Patiënten die met Inflectra worden behandeld moeten de patiëntenherinneringskaart krijgen.
Instructies voor gebruik en verwerking ­ bewaarcondities
Bewaren bij 2 °C ­ 8 °C.
Inflectra kan bewaard worden bij een temperatuur van maximaal 25 °C gedurende een enkele periode
van maximaal 6 maanden, maar mag daarbij de oorspronkelijke houdbaarheidsdatum niet
overschrijden. De nieuwe houdbaarheidsdatum moet op de doos genoteerd worden. Nadat het uit de
gekoelde opslag gehaald is, mag Inflectra niet meer in een gekoelde opslag teruggeplaatst worden.
Instructies voor gebruik en verwerking ­ reconstitutie, verdunning en toediening
Om de traceerbaarheid van biologische geneesmiddelen te verbeteren, moeten de merknaam en het
lotnummer van het toegediende geneesmiddel duidelijk worden vastgelegd.
1.
De dosis en het benodigde aantal injectieflacons Inflectra moeten worden berekend. Iedere
injectieflacon Inflectra bevat 100 mg infliximab. Het benodigde totale volume van
gereconstitueerde Inflectra-oplossing moet worden berekend.
2.
Iedere injectieflacon Inflectra moet met 10 ml water voor injecties worden gereconstitueerd
onder aseptische omstandigheden. Hierbij moet een injectiespuit met een 21-gauge (0,8 mm)
naald of kleiner worden gebruikt. De flip-off-dop van de injectieflacon moet worden verwijderd
en de bovenzijde moet met een doekje met 70% alcohol worden ontsmet. De injectienaald moet
door het midden van de rubberen stop in de injectieflacon worden gestoken en de stroom water
voor injecties moet langs de glazen wand van de injectieflacon worden gericht. De oplossing
moet voorzichtig worden rondgedraaid door de injectieflacon te draaien zodat het poeder oplost.
Langdurig of krachtig bewegen, moet worden vermeden. DE INJECTIEFLACON MAG NIET
WORDEN GESCHUD. Schuimen bij reconstitutie van de oplossing kan voorkomen. De
gereconstitueerde oplossing moet 5 minuten blijven staan. De oplossing moet kleurloos tot
lichtgeel en opaalachtig zijn. De oplossing kan een aantal kleine doorschijnende deeltjes
bevatten, aangezien infliximab een eiwit is. De oplossing mag niet worden gebruikt wanneer u
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of andere vreemde deeltjes ziet.
3.
Het benodigde volume van de gereconstitueerde dosis Inflectra-oplossing moet worden verdund
tot 250 ml met 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor infusie. Verdun de
gereconstitueerde Inflectra-oplossing niet met een ander verdunningsmiddel. De verdunning kan
verkregen worden door een volume van de 9 mg/ml (0,9%) natriumchlorideoplossing voor
infusie uit de 250 ml glazen fles of infuuszak te halen, gelijk aan het volume van de
gereconstitueerde Inflectra. Het benodigde volume van gereconstitueerde Inflectra-oplossing
moet langzaam worden toegevoegd aan de 250 ml infuusfles of -zak en moet voorzichtig
worden gemengd. Gebruik voor volumes groter dan 250 ml een grotere infuuszak (bijv. 500 ml,
1000 ml) of gebruik meerdere infuuszakken van 250 ml om er zeker van te zijn dat de
concentratie van de infusie-oplossing niet hoger is dan 4 mg/ml. Als de oplossing voor infusie
na reconstitutie en verdunning gekoeld is opgeslagen moet deze op kamertemperatuur tot 25 °C
worden gebracht gedurende 3 uur vóór stap 4 (infusie). Opslag bij 2 °C tot 8 °C langer dan
24 uur is alleen van toepassing op de preparatie van Inflectra in de infuuszak.
4.
De infuusoplossing moet over een periode van niet minder dan de aanbevolen infusietijd
worden toegediend (zie rubriek 3). Alleen een infuusset met een in-line, steriel, niet-pyrogeen
filter met een lage eiwitbinding (poriegrootte 1,2 micrometer of minder) mag worden gebruikt.
Aangezien er geen conserveringsmiddelen aanwezig zijn, wordt het aanbevolen om de
toediening van de oplossing voor infusie zo spoedig mogelijk te laten starten en zeker binnen
5.
Inflectra moet vóór toediening visueel worden geïnspecteerd op deeltjes of verkleuring. Als er
ondoorzichtige deeltjes, verkleuring of vreemde deeltjes te zien zijn, mag de oplossing niet
worden gebruikt.
6.
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig
lokale voorschriften.

Heb je dit medicijn gebruikt? Inflectra 100 mg te vormen.

Je ervaring helpt anderen een beeld over het gebruik van Inflectra 100 mg te vormen.

Deel als eerste jouw ervaring over Inflectra 100 mg

Opgepast

  • Gebruik geen geneesmiddelen zonder het advies van je geneesheer
  • Vertrouw enkel de bijsluiter die meegeleverd werd met je geneesmiddel
  • Gebruik geen geneesmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is
  • Bijsluiters zijn aangeleverd door het FAGG
  • FAGG