Rapilysin 10 u

BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Eén flacon bevat 10 U* reteplase ** in 0,56 g poeder
Eén voorgevulde injectiespuit bevat 10 ml water voor injecties.
De gereconstitueerde oplossing bevat 1 U reteplase per ml.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
* De sterkte van reteplase is uitgedrukt in units (U) waarbij gebruik gemaakt is van een referentie-
standaard welke specifiek is voor reteplase en niet vergelijkbaar is met units welke worden gebruikt
voor andere trombolytica.
** Recombinant plasminogeen activator geproduceerd in Escherichia coli met behulp van recombinant
DNA technologie
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
Wit poeder en heldere kleurloze vloeistof (water voor injecties).
4.
4.1
KLINISCHE GEGEVENS
Therapeutische indicaties
Rapilysin is geïndiceerd voor trombolytische therapie bij verdenking van een myocardinfarct met
aanhoudende ST elevatie of recent linker bundeltak blok, binnen 12 uur na het optreden van de acuut
myocard infarct (AMI) symptomen.
4.2
Dosering en wijze van toediening
Behandeling met reteplase dient zo snel mogelijk na het optreden van de symptomen van het AMI te
worden begonnen.
Rapilysin dient voorgeschreven te worden door artsen die ervaren zijn in het gebruik van
trombolytische behandelingen en met faciliteiten om het effect van de behandeling te volgen.
Dosering
Dosering van Rapilysin
Rapilysin wordt toegediend als een 10 U bolus dosis, na 30 minuten gevolgd door een tweede 10 U
bolus dosis (dubbele bolus).
Iedere bolusinjectie wordt toegediend als een langzame intraveneuze injectie, binnen 2 minuten. Men
dient zich er van te verzekeren dat de injectie niet per ongeluk paraveneus wordt toegediend.
Heparine en acetylsalicylzuur
dienen te worden toegediend voorafgaand aan en na de toediening van
Rapilysin om het risico op hernieuwde trombose te verminderen.
Dosering van heparine
2
De aanbevolen dosis heparine bedraagt 5000 I.E als bolusinjectie voorafgaand aan de behandeling met
reteplase en gevolgd door een infuus met 1000 I.E per uur na de tweede reteplase bolusinjectie.
Heparine dient gedurende minimaal 24 uur, bij voorkeur 48 - 72 uur, te worden toegediend met als
doel de aPTT-waarden 1,5 tot 2 x hoger dan normaal te houden.
Dosering van acetylsalicylzuur
De startdosis van acetylsalicylzuur vóór starten van de trombolyse dient minimaal 250 mg (250 –
350 mg) te bedragen, gevolgd door 75-150 mg per dag tot minimaal de dag van ontslag uit het
ziekenhuis.
Pediatrische patiënten
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wijze van toediening
Reteplase wordt geleverd als gevriesdroogde substantie in flacons. Het lyofilisaat wordt
gereconstitueerd met de inhoud van de bijbehorende injectiespuit. Voor instructies over reconstitutie
van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
Rapilysin dient bij voorkeur te worden toegediend via een intraveneuze lijn die alleen voor de
toediening van Rapilysin wordt gebruikt. Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via
de lijn die is gereserveerd voor Rapilysin, noch tegelijkertijd met, noch voorafgaand aan, noch na de
toediening van Rapilysin. Dit geldt voor alle producten inclusief heparine en acetylsalicylzuur die
toegediend dienen te worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase om het risico van
hernieuwde trombose te verminderen.
Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % glucose-oplossing.
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Trombolytische therapie verhoogt het risico op bloedingen. Reteplase is daarom gecontra-indiceerd in
de volgende situaties:
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bekende hemorrhagische diathese
Patiënten die orale anticoagulantia gebruiken (bijv. natriumwarfarine)
Intracraniële neoplasmata, arterioveneuze malformaties of aneurysmata
Neoplasmata met een verhoogde bloedingsneiging
Cerebrovasculair accident in de anamnese
Recente (d.w.z. < 10 dagen) langdurige en intensieve externe hartmassage
Ernstige ongecontroleerde hypertensie
Actief ulcus pepticum
Portale hypertensie (oesofagus-varices)
3
-
-
-
Ernstige lever- of nierinsufficiëntie
Acute pancreatitis, pericarditis, bacteriële endocarditis
Binnen 3 maanden na een ernstige bloeding, uitgebreid trauma of ingrijpende chirurgie
(bijv. CABG, intracraniële of intraspinale chirurgie of trauma), bevalling, orgaanbiopsie,
eerdere punctie van een niet te comprimeren bloedvat.
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
4.4
Iedere patiënt, waarbij een behandeling met reteplase wordt overwogen, dient zorgvuldig geëvalueerd
te worden. Zie rubriek 6.2 voor informatie over product onverenigbaarheden.
Bloedingen
De meest voorkomende complicatie tijdens behandeling met reteplase is een bloeding. In de volgende
omstandigheden kan het risico van behandeling met reteplase toegenomen zijn en dient dit risico
zorgvuldig te worden afgewogen tegen de te verwachten voordelen:
-
-
-
-
-
Cerebrovasculaire aandoeningen
Systolische bloeddruk bij begin van de behandeling > 160 mm Hg
Recente (binnen tien dagen) gastro-intestinale of urogenitale bloedingen.
Grote kans op stolsels in het linker hartdeel, bijv. mitralisstenose met atriumfibrilleren
Septische trombophlebitis of geoccludeerde arterioveneuze canule op een ernstig geïnfecteerde
plaats
ouder dan 75 jaar
Iedere andere aandoening waar bloedingen een significant gevaar vormen of bijzondere
moeilijkheden opleveren door de plaats van de bloeding.
-
-
Het gelijktijdig gebruik van heparine kan bijdragen tot het ontstaan van een bloeding. Daar tijdens
behandeling met reteplase lysis van de fibrine optreedt, kunnen bloedingen optreden bij recente
punctieplaatsen. Daarom dienen tijdens trombolytische therapie alle mogelijke bloedingsplaatsen
zorgvuldig te worden gecontroleerd (inclusief insertieplaatsen van catheters, arteriële en veneuze
punctieplaatsen, plaatsen waar in een bloedvat is gesneden en naaldpunctieplaatsen). Het gebruik van
starre katheters alsook intramusculaire injecties en niet-noodzakelijke manipulaties met de patiënt
dienen te worden vermeden tijdens de behandeling met reteplase.
Er dient voorzichtigheid betracht te worden als het middel samen wordt gebruikt met andere
geneesmiddelen die invloed uitoefenen op de hemostase zoals heparine, laagmoleculaire heparinen,
heparinoïden, orale anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, anders dan acetylsalicylzuur,
zoals dipyridamol, ticlopidine, clopidogrel of glycoproteïne IIb/IIIa receptorantagonisten.
Indien ernstige bloedingen, met name cerebrale bloedingen, optreden dient elke gelijktijdige
behandeling met heparine direct te worden gestaakt. Tevens dient de tweede bolusinjectie van
reteplase niet te worden toegediend indien voor zijn toediening een ernstige bloeding is opgetreden. In
het algemeen is het niet noodzakelijk om stollingsfactoren toe te dienen gezien de relatief korte
halfwaardetijd van reteplase. De meeste patiënten die een bloeding ontwikkelen kunnen behandeld
worden door staken van het trombolyticum en de antistollingstherapie, volumeherstel en manuele druk
op het vat. Protamine dient te worden overwogen indien heparine is toegediend binnen vier uur voor
het ontstaan van de bloeding. Bij patiënten die niet reageren op deze conservatieve maatregelen, dient
4
het oordeelkundig gebruik van transfusie-producten te worden overwogen. Transfusies met
cryoprecipitaat, fibrinogeen, vers bevroren plasma en trombocyten dienen te worden overwogen,
waarbij na iedere toediening een herbeoordeling op basis van klinische parameters en
laboratoriumwaarden dient plaats te vinden. Het is wenselijk om met de infusie van cryoprecipitaat of
fibrinogeen een plasmafibrinogeengehalte van 1 g/l na te streven.
Tot op heden zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar over het gebruik van reteplase bij patiënten
met een diastolische druk > 100 mmHg bij de start van de trombolytische behandeling.
Ritmestoornissen
Coronair-trombolyse kan aanleiding geven tot ritmestoornissen als gevolg van de reperfusie. Het
wordt ten sterkste aanbevolen anti-aritmische therapie voor de behandeling van bradycardie en/of
ventriculaire ritmestoornissen (bijv. ventriculaire tachycardie of fibrillatie) beschikbaar te hebben
tijdens toediening van reteplase.
Herhaalde toediening
Daar er geen ervaring is met herhaalde toediening van reteplase wordt opnieuw toedienen van
reteplase niet aanbevolen. Echter, vorming van antilichamen tegen het reteplase molecuul is niet
waargenomen. Indien een anafylactische reactie optreedt, dient de injectie direct te worden stopgezet
en adequate therapie te worden gestart.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er zijn geen interactiestudies uitgevoerd. Retrospectieve analyses van klinische studies hebben geen
klinisch relevante interacties aangetoond met andere geneesmiddelen en reteplase bij gelijktijdig
gebruik bij patiënten met AMI. Heparine, vitamine K antagonisten en geneesmiddelen die de functie
van de trombocyten beïnvloeden (zoals acetylsalicylzuur, dipyridamol en abciximab) kunnen het risico
op bloedingen doen toenemen indien voorafgaand, tijdens of na behandeling met reteplase toegediend.
Hierop dient speciaal gelet te worden tijdens perioden met een laag plasmafibrinogeengehalte (tot
circa twee dagen na fibrinolytische behandeling bij AMI).
Zie rubriek 4.2 voor informatie over product onverenigbaarheden.
4.6
Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding
Zwangerschap
Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van reteplase bij zwangere vrouwen. De enige
beschikbare gegevens uit dierstudies betreffen studies uitgevoerd bij konijnen die vaginale bloedingen
gepaard gaande met abortus (zie rubriek 5.3) lieten zien. Het potentiële risico bij zwangere vrouwen is
niet bekend.
Behalve in levensbedreigende situaties dient Rapilysin niet gebruikt te worden bij zwangere vrouwen
Borstvoeding
Het is onbekend of reteplase wordt uitgescheiden in de moedermelk. Moedermelk dient de eerste
24 uur na trombolytische therapie niet te worden gegeven.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen
Niet relevant.
4.8
Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
5
De meest vaak gemelde bijwerkingen die samenhangen met reteplase behandeling zijn bloedingen,
voornamelijk op de plaats van injectie. Lokale reacties op de plaats van injectie kunnen ook
voorkomen.
Zoals bij andere trombolytische middelen, zijn terugkerende ischemie/angina, hypotensie en
hartfalen/longoedeem frequent gemeld als sequelae van myocard infarct en/of trombolytische
toediening.
Bloedingen
De meest voorkomende bijwerking die voor kan komen tijdens de behandeling met reteplase is een
bloeding.
Meldingen van intracraniële bloeding, waarvan vele fataal, zijn van bijzonder belang.
Een systolische bloeddruk > 160 mm Hg bij starten van de behandeling met reteplase ging samen met
een verhoogd risico op cerebrale bloedingen. Het risico van intracraniële bloeding en fatale
intracraniële bloeding neemt toe naarmate de leeftijd toeneemt. Bloedtransfusies waren zelden
noodzakelijk. Overlijden en blijvende invaliditeit zijn niet zelden gemeld bij patiënten die een beroerte
(waaronder ook een intracraniële bloeding) en andere ernstige bloedingen hebben gehad.
Tabel met bijwerkingen
De frequentie van gemelde bijwerkingen wordt vermeld in de volgende tabel. De frequenties worden
gedefinieerd als zeer vaak (≥1/10), vaak (≥1/100,
<1/10),
soms (≥1/1.000, <1/100), zelden (≥1/10.000,
<1/1.000 ), zeer zelden (<1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden
bepaald).
Systeem/orgaanklasse
Immuunsysteemaandoeningen
Frequentie
Soms
Bijwerkinging gezien bij reteplase
Overgevoeligheidsreacties (bijv.
allergische reacties)
1
Ernstige anafylactische/anafylactoïde
reacties
1
Cerebrale bloeding
2
Bijwerkingen gerelateerd aan het
zenuwstelsel (bijv. epileptische
toevallen, convulsies, afasie,
spraakstoornis, delirium, acuut
hersensyndroom, opwinding,
confusie, depressie, psychose)
Opnieuw optreden van ischemie/
angina, hypotensie en hartfalen/
longoedeem
Aritmie (bijv. AV-block,
atriumfibrilleren/flutter, ventriculaire
tachycardie/fibrilleren,
elektromechanische dissociatie
(EMD)), hartstilstand, cardiogene
shock en nieuwe infarcering
Mitralisinsufficiëntie, longembolie,
overige systemische embolieën/
cerebrale embolie en
ventrikelseptumdefect
Gastro-intestinale bloedingen
Zeer zelden
Zenuwstelselaandoeningen
Soms
Zeer zelden
Hartaandoeningen
3
Zeer vaak
Vaak
Soms
Bloedvataandoeningen
Vaak
6
(haematemesis, melaena), gingivale
of urogenitale bloeding
Soms
Haemopericardium, retroperitoneale
bloeding, hersenbloeding, epistaxis,
haemoptysis, oogbloedingen en
bloeduitstortingen
Bloeding op de plaats van injectie
(bijv. hematoom), een lokale reactie
op de plaats van injectie,
bijvoorbeeld een branderig gevoel
Vetembolie, wat kan leiden tot
overeenkomstige gevolgen in de
betreffende organen
4
Algemene aandoeningen en
toedieningsplaatsstoornissen
Zeer vaak
Letsels, intoxicaties en
verrichtingscomplicaties
Niet bekend
1. Beschikbare documentatie over reteplase wijst niet op een antilichaam-gerelateerde basis voor
deze overgevoeligheidsreacties.
2. Ischemische of hemorrhagische cerebrovasculaire gebeurtenissen kunnen hieraan bijdragen of
een onderliggende aandoening zijn.
3. Alsook bij andere trombolytica, zijn deze cardiovasculaire gebeurtenissen gemeld als gevolg
van een myocardinfarct en/of toediening van trombolytica. Deze gebeurtenissen kunnen
levensbedreigend zijn en tot de dood leiden.
4.
Deze gebeurtenis is gemeld voor de therapeutische klasse van trombolytische middelen.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website www.lareb.nl.
4.9
Overdosering
In het geval van overdosering kunnen depletie van fibrinogeen en andere stollingsfactoren (bijv.
stollingsfactor V) verwacht worden, met als gevolg kans op bloedingen.
Voor verdere informatie zie rubriek 4.4, onder bloeding.
5.
5.1
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
Farmacodynamische eigenschappen
Farmaco-therapeutische groep: antitrombotica, ATC code:
B01AD
Werkingsmechanisme
Reteplase is een recombinant plasminogeenactivator die de splitsing van endogeen plasminogeen
katalyseert, waardoor plasmine ontstaat. Deze plasminogenolyse treedt met voorkeur op in de
aanwezigheid van fibrine. Plasmine zorgt voor een trombolytische werking door de afbraak van
fibrine, dat de belangrijkste component is van de thrombusmatrix.
Reteplase (10 +10 U) verlaagt dosis-afhankelijk de plasma fibrinogeenspiegels met ongeveer 60-80 %.
De fibrinogeenspiegel normaliseert binnen twee dagen. Zoals ook met andere plasminogeen-
activatoren, treedt vervolgens een rebound-fenomeen op gedurende welke de fibrinogeenspiegels een
maximum bereiken binnen 9 dagen en verhoogd blijven gedurende ca. 18 dagen.
7
Dalingen van de plasmaspiegels van plasminogeen en
α
2-antiplasmine normaliseren binnen 1-3
dagen. Stollingsfactor V, VIII,
α
2-macroglobuline en C1-esterase-remmer zijn slechts weinig
gereduceerd en normaliseren binnen 1 - 2 dagen . De werking van plasminogeenactivatorremmer-1
(PAI-1) kan verminderd zijn tot ca. nul, maar normaliseert zeer snel, binnen twee uur, met een
rebound-fenomeen. Prothrombine-activatie-fragment-1-spiegel en thrombine-antithrombine-III-
complexen nemen toe tijdens trombolyse hetgeen wijst op thrombineproduktie. De klinische relevantie
hiervan is onbekend.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Een grote vergelijkende mortaliteitsstudie (INJECT) bij ongeveer 6000 patiënten toonde aan dat
reteplase de incidentie van hartfalen (een secundair werkzaamheidscriterium) significant deed
afnemen en minimaal even effectief was als streptokinase in het verlagen van de mortaliteit (primair
eindpunt). In twee klinische studies die de doorgankelijkheid van de coronairvaten als primair
werkzaamheidscriterium hadden (RAPID I en RAPID II), bleek de behandeling met reteplase in
vergelijking met de behandeling met alteplase (in het 3-uurs en in het versnelde doseringsschema)
samen te gaan met een vroege doorgankelijkheid bij een groter deel van de patiënten ( primair
werkzaamheidscriterium) en met een lagere incidentie van hartfalen (secundair
werkzaamheidscriterium). Een klinisch onderzoek bij ongeveer 15.000 patiënten, waarbij reteplase
werd vergeleken met het versnelde doseringsschema van alteplase (GUSTO III) (reteplase : alteplase
2:1 randomisatie), liet geen statistisch verschillende resultaten zien voor het primaire eindpunt van de
30-dagen mortaliteit (reteplase: 7,47 %, alteplase: 7,23 %, p = 0,61) of voor het gecombineerde
eindpunt van de 30-dagen mortaliteit en niet-fatale invaliderende beroerte (reteplase: 7,89 %,
alteplase: 7,88 %, p = 0,99). Over het geheel genomen was de incidentie van beroertes in de
reteplasegroep 1,64 % en in de alteplasegroep 1,79 %. In de reteplasegroep waren 49,4 % van deze
beroertes fataal en 27,1 % invaliderend. In de alteplasegroep waren 33,0 % fataal en 39,8 %
invaliderend.
5.2
Farmacokinetische gegevens
Eliminatie
Na intraveneuze bolusinjectie van 10+10 U aan patiënten met AMI, vindt distributie van het reteplase-
antigeen in het plasma plaats met een dominante halfwaardetijd (t1/2α) van 18 ± 5 minuten en vindt
eliminatie plaats
met een terminale halfwaardetijd (t1/2β) van 5,5 uur ± 12,5 minuten bij een
plasmaklaring van 121 ± 25 ml/min. Reteplaseactiviteit wordt geklaard uit het plasma met een
snelheid van 283 ± 101
ml/min., resulterend in een dominante halfwaardetijd (t1/2α) van
14,6 ±
6,7
min en een terminale halfwaardetijd (t1/2β) van 1,6 uur ± 39 min. Slechts minimale hoeveelheden
reteplase konden immunologisch worden aangetoond in de urine. Exacte gegevens over de
belangrijkste eliminatieroutes van reteplase bij mensen zijn niet beschikbaar en de consequenties voor
patiënten met lever- of nierinsufficiëntie zijn niet bekend. Dierproeven bij de rat tonen aan dat de lever
en de nieren de belangrijkste organen zijn voor een actieve opname en lysosomale afbraak.
Aanvullende
in-vitro
studies in humaan plasma suggereren dat complexvorming met C1-inactivator,
α2
-antiplasmine en
α2
-antitrypsine bijdraagt aan de inactivatie van reteplase in het plasma. De
relatieve bijdrage van de inhibitoren aan de inactivatie van reteplase vermindert als volgt: C1-
inactivator >
α2
-antiplasmine >
α2
–antitrypsine.
De halfwaardetijd van reteplase was toegenomen bij patiënten met AMI in vergelijking met gezonde
vrijwilligers. Een verdere toename van de halfwaardetijd bij patiënten met een myocardinfarct en
ernstig gestoorde lever- of nierfunctie kan niet worden uitgesloten. Er zijn echter geen klinische
gegevens beschikbaar over de farmacokinetiek van reteplase bij deze patiënten. Gegevens bij dieren
tonen aan dat bij ernstige nierfunctiestoornissen, met een uitgesproken toename van het
serumcreatinine en het serumureum, een toename van de halfwaardetijd van reteplase moet worden
verwacht. Lichte nierfunctiestoornissen hadden geen significant effect op de farmacokinetiek van
reteplase.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
8
Acute toxiciteitsstudies zijn uitgevoerd bij ratten, konijnen en apen. Subacute toxiciteitsstudies zijn
uitgevoerd bij ratten, honden en apen. Het belangrijkste acute symptoom na eenmalige hoge doses van
reteplase bij ratten en konijnen was een voorbijgaande apathie, kort na de injectie. Bij
cynomolgusapen varieerde het sedatieve effect van lichte apathie tot bewusteloosheid, veroorzaakt
door een reversibele dosis-gerelateerde daling van de bloeddruk. Er was een toename van lokale
bloedingen op de plaats van de injectie.
Er zijn geen onverwachte bijwerkingen aangetoond in subacute toxiciteitsstudies. Herhaaldelijk
toedienen van het humane peptide reteplase aan honden leidde tot immunologisch-allergische reacties.
Vele in vitro en in vivo testen met verschillende genetische eindpunten hebben aangetoond dat
reteplase niet genotoxisch is.
Reproductietoxiciteits studies zijn uitgevoerd bij ratten (fertiliteits- en embryo-foetotoxiciteitsstudie
inclusief een fase van werpen) en bij konijnen (embryo-foetotoxiciteitsstudie, alleen ‘dose-range
finding’ studie). Bij ratten, een diersoort ongevoelig voor de farmacologische effecten van reteplase,
waren er geen nadelige effecten op de fertiliteit, de embryo-foetale ontwikkeling en bij de
nakomelingen. Bij konijnen werden vaginale bloedingen en abortussen waargenomen, mogelijk in
verband te brengen met voortgezette hemostase, maar er werden geen foetale afwijkingen
waargenomen. Met reteplase werd geen pre- en postnatale toxiciteitsstudie uitgevoerd.
6.
6.1
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
Lijst van hulpstoffen
Poeder:
Tranexaminezuur
dikaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
sucrose
Polysorbaat 80
Oplosmiddel:
Water voor injecties
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met Heparine en/of acetylsalicylzuur.
In verband met het ontbreken van onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met
andere geneesmiddelen gemengd worden.
Heparine en Rapilysin zijn onverenigbaar als ze in oplossing gemengd worden. Er kunnen ook andere
onverenigbaarheden bestaan. Er mogen geen andere geneesmiddelen toegevoegd worden aan de
oplossing voor injectie.
6.3
Houdbaarheid
Houdbaarheid in originele verpakking:
3 jaar.
Gereconstitueerd product:
Chemische en fysische stabiliteit na reconstitutie in water voor injecties is aangetoond gedurende 8 uur
tussen 2
°C
en 30
°C.
Vanuit een microbiologisch standpunt dient het product onmiddellijk na reconstitutie te worden
gebruikt. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaartermijn na reconstitutie en de condities voor gebruik.
9
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Niet bewaren boven 25 °C.
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Iedere verpakking bevat:
2 kleurloze glazen flacons (type I) met een rubberen (butyl) sluiting en een aluminium flip-off dop,
met 0,56 mg poeder.
2 voorgevulde glazen spuiten (borosilicaat, type I) voor eenmalig gebruik, met een bromobutyl
plunjerstop en een broombutylrubber dop, met 10 ml oplosmiddel.
2 reconstitutie
pinnen
2 naalden 19 G1
6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Er is onverenigbaarheid gemeld tussen enkele voorgevulde glazen spuiten (waaronder Rapilysin) met
bepaalde verbindingsstukken zonder naald. Daarom dient de verbinding tussen de glazen spuit en de
intraveneuze toegang zeker gesteld te zijn voor gebruik. In geval van onverenigbaarheid kan een
adapter gebruikt worden, deze kan onmiddellijk na toediening gelijktijdig met de glazen spuit
verwijderd worden.
De gehele bereiding en toediening dient aseptisch te gebeuren.
1.
Verwijder het beschermkapje van de injectieflacon met Rapilysin 10 U en maak de rubberstop
schoon met een alcoholdoekje.
Open de verpakking van de reconstitutiepin, verwijder beide beschermkapjes van de
reconstitutiepin.
Steek de pin door de rubberstop in de injectieflacon met Rapilysin 10 U.
Neem de 10 ml spuit uit de verpakking. Verwijder het afsluitdopje van de spuit. Verbind de
spuit met de reconstitutiepin en breng de 10 ml oplosmiddel over in de injectieflacon met
Rapilysin 10 U.
Laat de reconstitutiepin met de spuit vastzitten op de injectieflacon en zwenk de injectieflacon
zachtjes om het Rapilysin 10 U-poeder op te lossen. NIET SCHUDDEN.
Reconstitutie van het preparaat resulteert in een heldere, kleurloze oplossing. Als de oplossing
niet helder en kleurloos is dient deze vernietigd te worden.
Zuig 10 ml Rapilysin 10 U-oplossing terug op in de spuit. Door overvulling kan een kleine
hoeveelheid in de injectieflacon overblijven.
Maak de spuit los van de reconstitutiepin. De dosis is nu gereed voor intraveneuze toediening.
De gereconstitueerde oplossing moet direct worden gebruikt. Na reconstitutie is het
noodzakelijk de oplossing visueel te beoordelen. Alleen heldere en kleurloze oplossingen
mogen geïnjecteerd worden. Als de oplossing niet helder en kleurloos is dient zij vernietigd te
worden.
Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met, niet voorafgaand aan en niet na de toediening van Rapilysin.
10
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Dit geldt voor alle producten, inclusief heparine en acetylsalicylzuur die toegediend dienen te
worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase, om het risico van hernieuwde trombose
te verlagen.
11.
Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % dextrose-oplossing (zie rubriek 4.2 Dosering en wijze van
toediening).
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
220 Hafnarfjordur
IJsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/96/018/001
9.
DATUM VAN EERSTE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste vergunning: 29 augustus 1996
Datum van laatste hernieuwing: 29 augustus 2006
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van de European
Medicines Agency http://www.ema.europa.eu.
11
BIJLAGE II
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN NAGEKOMEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
B.
C.
D.
12
A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten van het biologisch werkzame bestanddeel
Wacker Biotech GmbH
Heinrich-Damerow-Str. 4
06120 Halle
Duitsland
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Actavis Italy S.p.A.
Nerviano Plant
Via Pasteur 10
20014 Nerviano (Milan)
Italië
Cenexi
52, Rue Marcel et Jacques Gaucher
94120 Fontenay-Sous-Bois
Frankrijk
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch recept onderworpen geneesmiddel (Zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).
C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN
Periodieke veiligheidsverslagen
De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hieropvolgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.
D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Niet van toepassing
13
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
14
A. ETIKETTERING
15
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING
MOETEN WORDEN VERMELD
Buitenverpakking
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Water voor injecties voor Rapilysin 10 U oplossing voor intraveneus gebruik
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Reteplase 10 U (recombinant plasminogeen activator, thrombolyticum)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
Tranexaminezuur
di-kaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
sucrose
Polysorbaat 80
Oplosmiddel:
Water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor injectie (bevat 2x [0,56 g poeder in een flacon en 10 ml oplosmiddel in
een voorgevulde spuit met reconstitutiepin en naald])
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik
Lees vóór gebruik de ingesloten bijsluiter
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De oplossing direct na reconstitutie gebruiken
8.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
16
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet bewaren boven 25
˚C
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
220 Hafnarfjordur
IJsland
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/96/018/001
13.
Lot
PARTIJNUMMER
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE OVER BRAILLE
Braille is niet verplicht
17.
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18.
PC:
SN:
NN:
UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
17
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket van de injectieflacon
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Reteplase
Intraveneus gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
De oplossing direct na reconstitutie gebruiken
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 U reteplase
6.
OVERIGE
18
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN
WORDEN VERMELD
Etiket van de wegwerpspuit
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
EXP
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
4.
Lot
PARTIJNUMMER
5.
10 ml
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
6.
OVERIGE
19
B. BIJSLUITER
20
Bijsluiter: informatie voor de gebruiker
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
reteplase
Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Wat is RAPILYSIN en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
WAT IS RAPILYSIN EN WAARVOOR WORDT DIT MIDDEL GEBRUIKT?
Rapilysin bevat de werkzame stof reteplase (een recombinant plasminogeenactivator). Het is een
trombolytisch geneesmiddel, bestemd voor het oplossen van bloedstolsels die zijn ontstaan in bepaalde
bloedvaten en om de bloedvoorziening in deze verstopte bloedvaten weer te herstellen (= trombolyse).
Rapilysin wordt gebruikt na een acuut myocard infarct (hartaanval) om het bloedstolsel, dat de
hartaanval veroorzaakt, op te lossen. Het moet binnen 12 uur na het begin van de symptomen worden
toegediend.
2.
WANNEER MAG U DIT MIDDEL NIET <GEBRUIKEN><INNEMEN> OF MOET U
ER EXTRA VOORZICHTIG MEE ZIJN?
De arts zal u enkele vragen stellen voordat Rapilysin wordt toegediend om te weten te komen of er bij
u een toegenomen risico van bloeding bestaat.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
als u een bloedingsstoornis hebt
als u een medicijn gebruikt om uw bloed te verdunnen (orale anticoagulantia, bijv. warfarine)
als u een hersentumor hebt of een bloedvatafwijking of een verwijding van een bloedvat
(aneurysma) in de hersenen
als u andere tumoren hebt die een toegenomen risico van bloeding met zich mee kunnen
brengen
als u een beroerte hebt gehad
als u in de laatste 10 dagen een uitwendige hartmassage hebt gehad
als u lijdt aan ernstige ongecontroleerde hoge bloedruk (hypertensie)
21
als u een zweer hebt in de maag of de dunne darm
als u spataderen hebt in de slokdarm (oesofagus) (vaak ten gevolge van een leverziekte)
als u een ernstige lever- of nierziekte hebt
als u een acute ontsteking hebt in de alvleesklier of het pericard (het zakje rondom het hart) of
als u een infectie in de hartspier hebt (bacteriële endocarditis)
als u in de laatste drie maanden een ernstige bloeding hebt gehad, een ernstige verwonding of
een grote operatie ( bijv. een open hartoperatie van de kransslagaderen (bypass) of een operatie
of verwonding aan het hoofd of de ruggengraat), bevallen bent of als bij u orgaanweefsel is
weggenomen voor onderzoek (biopt) of als u een andere medische of chirurgische ingreep hebt
ondergaan.
Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Bloeding
De meest voorkomende bijwerking van Rapilysin is een bloeding. Daarom moet Rapilysin uitsluitend
worden toegediend in de aanwezigheid en onder begeleiding van een eerstehulparts.
Besteed zorgvuldige aandacht aan alle mogelijke bloedingsplaatsen (bijv. injectieplaatsen). Heparine,
dat samen met Rapilysin toegediend wordt, kan ook de bloeding doen toenemen.
De risico's van een behandeling met Rapilysin kunnen groter zijn als:
u lijdt aan aandoeningen van de vaten in de hersenen
de bovenwaarde van uw bloeddruk hoger is dan 160 mmHg
u binnen de laatste tien dagen bloedingen in het maagdarmstelsel of in de urine- of
voortplantingswegen hebt gehad.
er bij u een hoge kans bestaat op een bloedstolsel in het hart (bijv. als gevolg van een
vernauwde hartklep of boezemfibrilleren)
u een infectie met ontsteking van een ader met stolselvorming hebt (septische tromboflebitis) of
verstopte bloedvaten op een geïnfecteerde plaats
u ouder bent dan 75 jaar
u enige andere aandoening hebt waarbij een bloeding bijzonder gevaarlijk is of waardoor een
bloeding kan optreden op een plaats waar deze bloeding moeilijk onder controle te krijgen is.
Tot op heden zijn er weinig gegevens beschikbaar over het gebruik van Rapilysin bij patiënten met een
onderwaarde van de bloeddruk boven 100 mmHg.
Afwijkend hartritme (aritmieën)
Trombolytische behandeling kan leiden tot het ontstaan van ritmestoornissen.
Vertel het daarom onmiddellijk aan het medisch personeel als u:
hartkloppingen of een onregelmatige hartslag krijgt
Herhaalde toediening
Er is momenteel geen ervaring met herhaalde toediening van Rapilysin. Daarom wordt opnieuw
toedienen niet aanbevolen. Vorming van antilichamen tegen het reteplase molecuul is niet
waargenomen.
Gebruik bij kinderen
Veiligheid en effectiviteit van Rapilysin bij kinderen zijn niet vastgesteld. Behandeling van kinderen
met Rapilysin wordt daarom niet aanbevolen.
Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
22
Gebruikt u naast Rapilysin nog andere geneesmiddelen, of heeft u dat kort geleden gedaan? Vertel dat
dan uw arts of apotheker.
Heparine en andere medicijnen die het bloed verdunnen (anticoagulantia) en acetylsalicylzuur (een
middel dat voorkomt in veel geneesmiddelen om pijn te verminderen en koorts te verlagen) kunnen
het risico van bloedingen doen toenemen.
Voor informatie over geneesmiddelen die niet mogen worden gemengd met Rapilysin oplossing voor
injectie, zie rubriek 3.
Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.
Zwangerschap
Er is geen ervaring met Rapilysin bij zwangere vrouwen. Daarom mag het niet gebruikt worden,
behalve in levensbedreigende situaties. U moet uw arts vertellen als u zwanger bent of zwanger denkt
te zijn. Uw arts kan dan de risico's en de voordelen van een behandeling met Rapilysin tijdens de
zwangerschap met u bespreken.
Borstvoeding
U mag geen borstvoeding geven tijdens een behandeling met Rapilysin omdat het niet bekend is of
Rapilysin in de moedermelk wordt uitgescheiden. De moedermelk moet tijdens de eerste 24 uur na de
behandeling met Rapilysin worden weggegooid. Bespreek met uw arts wanneer u weer borstvoeding
mag geven.
3.
HOE GEBRUIKT U DIT MIDDEL?
Rapilysin wordt meestal toegediend in een ziekenhuis. Het geneesmiddel is verkrijgbaar in flacons als
poeder voor injectievloeistof. Voordat het wordt gebruikt moet het poeder voor injectie worden
opgelost in het water voor injectie dat wordt geleverd in de voorgevulde wegwerpspuit die ook in de
verpakking zit. Voeg geen andere geneesmiddelen toe. De bereide oplossing moet direct worden
toegediend. De oplossing moet onderzocht worden om er zeker van te zijn dat alleen een heldere en
kleurloze oplossing geïnjecteerd wordt. Als de oplossing niet helder en kleurloos is, moet deze
weggegooid worden.
Behandeling met Rapilysin 10 U moet zo snel mogelijk na het begin van de symptomen van een
hartaanval worden begonnen.
Heparine en Rapilysin kunnen niet worden gemengd in dezelfde oplossing.
Ook andere
geneesmiddelen kunnen mogelijk niet goed met Rapilysin gemengd worden. Er mag geen ander
geneesmiddel aan de injectievloeistof worden toegevoegd (zie hieronder). Rapilysin dient bij voorkeur
te worden toegediend via een intraveneuze lijn die alleen voor de toediening van Rapilysin wordt
gebruikt. Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met en niet voorafgaand aan of na de toediening van de Rapilysininjectie.
Dit geldt voor alle geneesmiddelen, inclusief heparine en acetylsalicylzuur, die toegediend worden
voorafgaand aan en na Rapilysin, om het risico op de vorming van nieuwe bloedstolstels te
verminderen.
Als dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn), voorafgaand aan en na
toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natriumchloride-oplossing of 5 %
dextrose-oplossing.
Dosering van Rapilysin
Rapilysin wordt toegediend als een 10 U injectie, gevolgd door een tweede 10 U injectie 30 minuten
later (dubbele bolus).
23
Elke injectie moet binnen 2 minuten langzaam worden toegediend. De injectie moet niet per ongeluk
buiten de ader toegediend worden. Daarom moet u het beslist het medisch personeel vertellen als u
pijn ondervindt tijdens de injectie.
Heparine en acetylsalicylzuur
worden voorafgaand aan en na Rapilysin toegediend om het risico van
de vorming van nieuwe bloedstolsels te verminderen.
Dosering van heparine
De aanbevolen dosis van heparine is 5000 I.E. toegediend als een enkele injectie voorafgaand aan
Rapilysin, gevolgd door een infusie van 1000 I.E. per uur te beginnen na de tweede injectie met
Rapilysin. Heparine moet ten minste gedurende 24 uur, bij voorkeur gedurende 48 tot 72 uur, worden
toegediend om aPTT-waarden 1,5 tot 2 keer zo hoog als normaal te houden.
Dosering van acetylsalicylzuur
De dosering van acetylsalicylzuur die voorafgaand aan Rapilysin wordt gegeven moet ten minste 250 -
350 mg bedragen en moet dan vervolgd worden met 75 - 150 mg per dag, ten minste tot ontslag uit het
ziekenhuis.
Als meer Rapilysin is toegediend dan wordt aanbevolen:
In het geval van overdosering is er een verhoogd risico op bloedingen.
4.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij meer dan 1 op de 10 patiënten):
Bloedingen op de plaats van injectie, bijv. bloedblaren (hematomen)
Pijn op de borst / angina, lage bloeddruk en hartfalen / kortademigheid kunnen zich opnieuw
voordoen
Brandend gevoel als Rapilysin geïnjecteerd wordt
Vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij 1 op de 10 patiënten):
Bloedingen in het spijsverteringskanaal (bijv. bloederig of zwart braaksel of ontlasting), van het
tandvlees of in de urine- of voortplantingswegen
Abnormale hartslag (hartritmestoornis), hartstilstand, stilvallen van de bloedsomloop of
nogmaals een hartaanval kunnen voorkomen
Soms voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij 1 op de 100 patiënten):
Bloedingen rondom het hart, in de buik, de hersenen of de ogen, onder de huid, uit de neus of
als ophoesten van bloed
Schade aan het hart of de hartkleppen, of een bloedstolling in de longen, hersenen of een ander
deel van het lichaam kunnen optreden
overgevoeligheid (bijv. allergische reacties)
Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij minder dan 1 op de 10.000 patiënten):
Bijwerkingen met betrekking tot het zenuwstelsel (bijv. epileptische aanval, stuiptrekking,
spraakverstoring, delirium, geprikkeldheid, verwardheid, neerslachtigheid, psychose)
ernstige allergische reacties, die shock of instorting veroorzaken
Bijwerkingen waarvan de frequentie niet bekend is (kan niet worden geschat op basis van de
beschikbare gegevens)
Verstopping van bloedvaten door cholesterol (vet)
Bijwerkingen op het hart of de bloedsomloop kunnen levensbedreigend zijn of de dood veroorzaken.
24
Patiënten met een bovengrens van de bloeddruk van meer dan 160 mmHg lopen een groter risico op
een hersenbloeding. Het risico van intracraniële bloeding en fatale intracraniële bloeding neemt toe
naarmate de leeftijd toeneemt. Bloedtransfusies waren zelden noodzakelijk. Overlijden of blijvende
invaliditeit komen niet zelden voor bij patiënten die een beroerte (waaronder hersenbloeding) of
andere ernstige bloedingsproblemen krijgen.
U moet het medisch personeel onmiddellijk informeren als een van deze bijwerkingen optreedt.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website www.lareb.nl. Door bijwerkingen te
melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.
5.
HOE BEWAART U DIT MIDDEL?
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
doos en het etiket van de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste
dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum
Niet bewaren boven 25 °C.
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
6.
INHOUD VAN DE VERPAKKING EN OVERIGE INFORMATIE
Wat bevat Rapilysin
-
-
De werkzame stof is reteplase, 10U/10 ml na reconstitutie.
De andere stoffen zijn:
Poeder:
Tranexaminezuur
dikaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
saccharose
polysorbaat 80
Oplosmiddel:
10 ml water voor injecties (voorgevulde spuit)
Hoe ziet Rapilysin eruit en hoeveel zit er in een verpakking?
-
-
-
-
-
Elke flacon bevat 0,56 g poeder voor oplossing voor injectie met 10 U reteplase (INN).
2 kleurloze flacons met 10 U poeder met rubberen sluiting
2 voorgevulde spuiten met 10 ml oplosmiddel voor eenmalig gebruik
2 reconstitutiepinnen
2 naalden 19 G1
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
25
220 Hafnarfjordur
IJsland
Fabrikant
Actavis Italy S.p.A.
Nerviano Plant
Via Pasteur 10
20014 Nerviano (Milan)
Italië
Cenexi
52, Rue Marcel et Jacques Gaucher
94120 Fontenay-Sous-Bois
Frankrijk
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
Teva Pharma Belgium N.V./S.A./AG
Tél/Tel: +32 38207373
България
Тева Фарма ЕАД
Teл: +359 24899585
Česká republika
Teva Pharmaceuticals CR, s.r.o.
Tel: +420 251007111
Danmark
Teva Denmark A/S
Tlf: +45 44985511
Lietuva
UAB Teva Baltics
Tel: +370 52660203
Luxembourg/Luxemburg
Teva Pharma Belgium N.V./S.A./AG
Belgique/Belgien
Tél/Tel: +32 38207373
Magyarország
Teva Gyógyszergyár Zrt
Tel: +36 12886400
Malta
Teva Pharmaceuticals Ireland
L-Irlanda
Tel: +44 2075407117
Nederland
Teva Nederland B.V.
Tel: +31 8000228400
Norge
Teva Norway AS
Tlf: +47 66775590
Österreich
ratiopharm Arzneimittel Vertriebs-GmbH
Tel: +43 1970070
Polska
Teva Pharmaceuticals Polska Sp. z o.o.
Tel: +48 223459300
Portugal
Teva Pharma - Produtos Farmacêuticos, Lda.
Tel: +351 214767550
Deutschland
ratiopharm GmbH
Tel: +49 73140202
Eesti
UAB Teva Baltics Eesti filiaal
Tel: +372 6610801
Ελλάδα
Specifar A.B.E.E.
Τηλ:
+30 2118805000
España
Teva Pharma, S.L.U.
Tel: +34 913873280
France
Teva Santé
Tél: +33 155917800
26
Hrvatska
Pliva Hrvatska d.o.o.
Tel: +385 13720000
Ireland
Teva Pharmaceuticals Ireland
Tel: +44 2075407117
Ísland
Teva Pharma Iceland ehf.
Sími: +354 5503300
Italia
Teva Italia S.r.l.
Tel: +39 028917981
Kύπρος
Specifar A.B.E.E.
Ελλάδα
Τηλ:
+30 2118805000
Latvija
UAB Teva Baltics
filiāle Latvijā
Tel: +371 67323666
România
Teva Pharmaceuticals S.R.L.
Tel: +40 212306524
Slovenija
Pliva Ljubljana d.o.o.
Tel: +386 15890390
Slovenská republika
TEVA Pharmaceuticals Slovakia s.r.o.
Tel: +421 257267911
Suomi/Finland
Teva Finland Oy
Puh/Tel: +358 201805900
Sverige
Teva Sweden AB
Tel: +46 42121100
United Kingdom (Northern Ireland)
Accord Healthcare Ireland Ltd.
Ireland
Tel: +353 214619040
Deze bijsluiter werd voor de laatste keer goedgekeurd
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van de European
Medicines Agency http://www.ema.europa.eu.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Instructies voor gebruik en verwerking
Er is onverenigbaarheid gemeld tussen enkele voorgevulde glazen spuiten (waaronder Rapilysin) met
bepaalde verbindingsstukken zonder naald. Daarom dient de verbinding tussen de glazen spuit en de
intraveneuze toegang zeker gesteld te zijn voor gebruik. In geval van onverenigbaarheid kan een
adapter gebruikt worden, deze kan onmiddellijk na toediening gelijktijdig met de glazen spuit
verwijderd worden.
De gehele bereiding en toediening dient aseptisch te gebeuren.
1.
Verwijder het beschermkapje van de injectieflacon met Rapilysin 10 U en maak de rubber stop
schoon met een alcoholdoekje.
Open de verpakking van de reconstitutiepin, verwijder beide beschermkapjes van de
reconstitutiepin.
Steek de pin door de rubber stop in de injectieflacon met Rapilysin 10 U.
Neem de 10 ml spuit uit de verpakking. Verwijder de beschermhoes van de spuit. Verbind de
spuit met de reconstitutiepin en breng de 10 ml oplosmiddel over in de injectieflacon met
Rapilysin 10 U.
2.
3.
4.
27
5.
Laat de reconstitutiepin met de spuit vastzitten op de injectieflacon en zwenk de injectieflacon
zachtjes om het Rapilysin 10 U-poeder op te lossen. NIET SCHUDDEN.
Het oplossen van het preparaat resulteert in een heldere, kleurloze oplossing. Als de oplossing
niet helder en kleurloos is dient deze vernietigd te worden.
Zuig 10 ml Rapilysin 10 U-oplossing terug op in de spuit. Door overvulling kan een kleine
hoeveelheid in de injectieflacon overblijven.
Maak de spuit los van de reconstitutiepin. De dosis is nu gereed voor intraveneuze toediening.
Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met, niet voorafgaand aan en niet na de toediening van Rapilysin.
Dit geldt voor alle producten, inclusief heparine en acetylsalicylzuur die toegediend dienen te
worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase, om het risico van hernieuwde trombose
te verlagen.
Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % glucose-oplossing.
6.
7.
8.
9.
10.
28

BIJLAGE I

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Eén flacon bevat 10 U* reteplase ** in 0,56 g poeder
Eén voorgevulde injectiespuit bevat 10 ml water voor injecties.
De gereconstitueerde oplossing bevat 1 U reteplase per ml.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
* De sterkte van reteplase is uitgedrukt in units (U) waarbij gebruik gemaakt is van een referentie-
standaard welke specifiek is voor reteplase en niet vergelijkbaar is met units welke worden gebruikt
voor andere trombolytica.
** Recombinant plasminogeen activator geproduceerd in Escherichia coli met behulp van recombinant
DNA technologie
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie.
Wit poeder en heldere kleurloze vloeistof (water voor injecties).
4.
KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Rapilysin is geïndiceerd voor trombolytische therapie bij verdenking van een myocardinfarct met
aanhoudende ST elevatie of recent linker bundeltak blok, binnen 12 uur na het optreden van de acuut
myocard infarct (AMI) symptomen.

4.2 Dosering en wijze van toediening
Behandeling met reteplase dient zo snel mogelijk na het optreden van de symptomen van het AMI te
worden begonnen.
Rapilysin dient voorgeschreven te worden door artsen die ervaren zijn in het gebruik van
trombolytische behandelingen en met faciliteiten om het effect van de behandeling te volgen.
Dosering
Dosering van Rapilysin
Rapilysin wordt toegediend als een 10 U bolus dosis, na 30 minuten gevolgd door een tweede 10 U
bolus dosis (dubbele bolus).
Iedere bolusinjectie wordt toegediend als een langzame intraveneuze injectie, binnen 2 minuten. Men
dient zich er van te verzekeren dat de injectie niet per ongeluk paraveneus wordt toegediend.

Heparine en acetylsalicylzuur
dienen te worden toegediend voorafgaand aan en na de toediening van
Rapilysin om het risico op hernieuwde trombose te verminderen.

Dosering van heparine
reteplase en gevolgd door een infuus met 1000 I.E per uur na de tweede reteplase bolusinjectie.
Heparine dient gedurende minimaal 24 uur, bij voorkeur 48 - 72 uur, te worden toegediend met als
doel de aPTT-waarden 1,5 tot 2 x hoger dan normaal te houden.
Dosering van acetylsalicylzuur
De startdosis van acetylsalicylzuur vóór starten van de trombolyse dient minimaal 250 mg (250 ­
350 mg) te bedragen, gevolgd door 75-150 mg per dag tot minimaal de dag van ontslag uit het
ziekenhuis.
Pediatrische patiënten
Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Wijze van toediening
Reteplase wordt geleverd als gevriesdroogde substantie in flacons. Het lyofilisaat wordt
gereconstitueerd met de inhoud van de bijbehorende injectiespuit. Voor instructies over reconstitutie
van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek 6.6.
Rapilysin dient bij voorkeur te worden toegediend via een intraveneuze lijn die alleen voor de
toediening van Rapilysin wordt gebruikt. Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via
de lijn die is gereserveerd voor Rapilysin, noch tegelijkertijd met, noch voorafgaand aan, noch na de
toediening van Rapilysin. Dit geldt voor alle producten inclusief heparine en acetylsalicylzuur die
toegediend dienen te worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase om het risico van
hernieuwde trombose te verminderen.
Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % glucose-oplossing.

4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
Trombolytische therapie verhoogt het risico op bloedingen. Reteplase is daarom gecontra-indiceerd in
de volgende situaties:
-
Bekende hemorrhagische diathese
-
Patiënten die orale anticoagulantia gebruiken (bijv. natriumwarfarine)
-
Intracraniële neoplasmata, arterioveneuze malformaties of aneurysmata
-
Neoplasmata met een verhoogde bloedingsneiging
-
Cerebrovasculair accident in de anamnese
-
Recente (d.w.z. < 10 dagen) langdurige en intensieve externe hartmassage
-
Ernstige ongecontroleerde hypertensie
-
Actief ulcus pepticum
-
Portale hypertensie (oesofagus-varices)
Ernstige lever- of nierinsufficiëntie
-
Acute pancreatitis, pericarditis, bacteriële endocarditis
-
Binnen 3 maanden na een ernstige bloeding, uitgebreid trauma of ingrijpende chirurgie
(bijv. CABG, intracraniële of intraspinale chirurgie of trauma), bevalling, orgaanbiopsie,
eerdere punctie van een niet te comprimeren bloedvat.

4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Iedere patiënt, waarbij een behandeling met reteplase wordt overwogen, dient zorgvuldig geëvalueerd
te worden. Zie rubriek 6.2 voor informatie over product onverenigbaarheden.
Bloedingen
De meest voorkomende complicatie tijdens behandeling met reteplase is een bloeding. In de volgende
omstandigheden kan het risico van behandeling met reteplase toegenomen zijn en dient dit risico
zorgvuldig te worden afgewogen tegen de te verwachten voordelen:
-
Cerebrovasculaire aandoeningen
-
Systolische bloeddruk bij begin van de behandeling > 160 mm Hg
-
Recente (binnen tien dagen) gastro-intestinale of urogenitale bloedingen.
-
Grote kans op stolsels in het linker hartdeel, bijv. mitralisstenose met atriumfibrilleren
-
Septische trombophlebitis of geoccludeerde arterioveneuze canule op een ernstig geïnfecteerde
plaats
-
ouder dan 75 jaar
-
Iedere andere aandoening waar bloedingen een significant gevaar vormen of bijzondere
moeilijkheden opleveren door de plaats van de bloeding.
Het gelijktijdig gebruik van heparine kan bijdragen tot het ontstaan van een bloeding. Daar tijdens
behandeling met reteplase lysis van de fibrine optreedt, kunnen bloedingen optreden bij recente
punctieplaatsen. Daarom dienen tijdens trombolytische therapie alle mogelijke bloedingsplaatsen
zorgvuldig te worden gecontroleerd (inclusief insertieplaatsen van catheters, arteriële en veneuze
punctieplaatsen, plaatsen waar in een bloedvat is gesneden en naaldpunctieplaatsen). Het gebruik van
starre katheters alsook intramusculaire injecties en niet-noodzakelijke manipulaties met de patiënt
dienen te worden vermeden tijdens de behandeling met reteplase.
Er dient voorzichtigheid betracht te worden als het middel samen wordt gebruikt met andere
geneesmiddelen die invloed uitoefenen op de hemostase zoals heparine, laagmoleculaire heparinen,
heparinoïden, orale anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, anders dan acetylsalicylzuur,
zoals dipyridamol, ticlopidine, clopidogrel of glycoproteïne IIb/IIIa receptorantagonisten.
Indien ernstige bloedingen, met name cerebrale bloedingen, optreden dient elke gelijktijdige
behandeling met heparine direct te worden gestaakt. Tevens dient de tweede bolusinjectie van
reteplase niet te worden toegediend indien voor zijn toediening een ernstige bloeding is opgetreden. In
het algemeen is het niet noodzakelijk om stollingsfactoren toe te dienen gezien de relatief korte
halfwaardetijd van reteplase. De meeste patiënten die een bloeding ontwikkelen kunnen behandeld
worden door staken van het trombolyticum en de antistollingstherapie, volumeherstel en manuele druk
op het vat. Protamine dient te worden overwogen indien heparine is toegediend binnen vier uur voor
het ontstaan van de bloeding. Bij patiënten die niet reageren op deze conservatieve maatregelen, dient
cryoprecipitaat, fibrinogeen, vers bevroren plasma en trombocyten dienen te worden overwogen,
waarbij na iedere toediening een herbeoordeling op basis van klinische parameters en
laboratoriumwaarden dient plaats te vinden. Het is wenselijk om met de infusie van cryoprecipitaat of
fibrinogeen een plasmafibrinogeengehalte van 1 g/l na te streven.
Tot op heden zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar over het gebruik van reteplase bij patiënten
met een diastolische druk > 100 mmHg bij de start van de trombolytische behandeling.
Ritmestoornissen
Coronair-trombolyse kan aanleiding geven tot ritmestoornissen als gevolg van de reperfusie. Het
wordt ten sterkste aanbevolen anti-aritmische therapie voor de behandeling van bradycardie en/of
ventriculaire ritmestoornissen (bijv. ventriculaire tachycardie of fibrillatie) beschikbaar te hebben
tijdens toediening van reteplase.
Herhaalde toediening
Daar er geen ervaring is met herhaalde toediening van reteplase wordt opnieuw toedienen van
reteplase niet aanbevolen. Echter, vorming van antilichamen tegen het reteplase molecuul is niet
waargenomen. Indien een anafylactische reactie optreedt, dient de injectie direct te worden stopgezet
en adequate therapie te worden gestart.

4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Er zijn geen interactiestudies uitgevoerd. Retrospectieve analyses van klinische studies hebben geen
klinisch relevante interacties aangetoond met andere geneesmiddelen en reteplase bij gelijktijdig
gebruik bij patiënten met AMI. Heparine, vitamine K antagonisten en geneesmiddelen die de functie
van de trombocyten beïnvloeden (zoals acetylsalicylzuur, dipyridamol en abciximab) kunnen het risico
op bloedingen doen toenemen indien voorafgaand, tijdens of na behandeling met reteplase toegediend.
Hierop dient speciaal gelet te worden tijdens perioden met een laag plasmafibrinogeengehalte (tot
circa twee dagen na fibrinolytische behandeling bij AMI).
Zie rubriek 4.2 voor informatie over product onverenigbaarheden.

4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding

Zwangerschap
Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van reteplase bij zwangere vrouwen. De enige
beschikbare gegevens uit dierstudies betreffen studies uitgevoerd bij konijnen die vaginale bloedingen
gepaard gaande met abortus (zie rubriek 5.3) lieten zien. Het potentiële risico bij zwangere vrouwen is
niet bekend.
Behalve in levensbedreigende situaties dient Rapilysin niet gebruikt te worden bij zwangere vrouwen
Borstvoeding
Het is onbekend of reteplase wordt uitgescheiden in de moedermelk. Moedermelk dient de eerste
24 uur na trombolytische therapie niet te worden gegeven.

4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen
Niet relevant.

4.8 Bijwerkingen

Samenvatting van het veiligheidsprofiel
voornamelijk op de plaats van injectie. Lokale reacties op de plaats van injectie kunnen ook
voorkomen.
Zoals bij andere trombolytische middelen, zijn terugkerende ischemie/angina, hypotensie en
hartfalen/longoedeem frequent gemeld als sequelae van myocard infarct en/of trombolytische
toediening.
Bloedingen
De meest voorkomende bijwerking die voor kan komen tijdens de behandeling met reteplase is een
bloeding.
Meldingen van intracraniële bloeding, waarvan vele fataal, zijn van bijzonder belang.
Een systolische bloeddruk > 160 mm Hg bij starten van de behandeling met reteplase ging samen met
een verhoogd risico op cerebrale bloedingen. Het risico van intracraniële bloeding en fatale
intracraniële bloeding neemt toe naarmate de leeftijd toeneemt. Bloedtransfusies waren zelden
noodzakelijk. Overlijden en blijvende invaliditeit zijn niet zelden gemeld bij patiënten die een beroerte
(waaronder ook een intracraniële bloeding) en andere ernstige bloedingen hebben gehad.
Tabel met bijwerkingen
De frequentie van gemelde bijwerkingen wordt vermeld in de volgende tabel. De frequenties worden
gedefinieerd als zeer vaak (1/10), vaak (1/100, <1/10), soms (1/1.000, <1/100), zelden (1/10.000,
<1/1.000 ), zeer zelden (<1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden
bepaald).

Systeem/orgaanklasse
Frequentie
Bijwerkinging gezien bij reteplase
Immuunsysteemaandoeningen
Soms
Overgevoeligheidsreacties (bijv.
allergische reacties)1

Zeer zelden
Ernstige anafylactische/anafylactoïde
reacties1
Zenuwstelselaandoeningen
Soms
Cerebrale bloeding 2

Zeer zelden
Bijwerkingen gerelateerd aan het
zenuwstelsel (bijv. epileptische
toevallen, convulsies, afasie,
spraakstoornis, delirium, acuut
hersensyndroom, opwinding,
confusie, depressie, psychose)
Hartaandoeningen3
Zeer vaak
Opnieuw optreden van ischemie/
angina, hypotensie en hartfalen/
longoedeem

Vaak
Aritmie (bijv. AV-block,
atriumfibrilleren/flutter, ventriculaire
tachycardie/fibrilleren,
elektromechanische dissociatie
(EMD)), hartstilstand, cardiogene
shock en nieuwe infarcering

Soms
Mitralisinsufficiëntie, longembolie,
overige systemische embolieën/
cerebrale embolie en
ventrikelseptumdefect
Bloedvataandoeningen
Vaak
Gastro-intestinale bloedingen
(haematemesis, melaena), gingivale
of urogenitale bloeding

Soms
Haemopericardium, retroperitoneale
bloeding, hersenbloeding, epistaxis,
haemoptysis, oogbloedingen en
bloeduitstortingen
Algemene aandoeningen en
Zeer vaak
Bloeding op de plaats van injectie
toedieningsplaatsstoornissen
(bijv. hematoom), een lokale reactie
op de plaats van injectie,
bijvoorbeeld een branderig gevoel
Letsels, intoxicaties en
Niet bekend
Vetembolie, wat kan leiden tot
verrichtingscomplicaties
overeenkomstige gevolgen in de
betreffende organen4
1. Beschikbare documentatie over reteplase wijst niet op een antilichaam-gerelateerde basis voor
deze overgevoeligheidsreacties.
2. Ischemische of hemorrhagische cerebrovasculaire gebeurtenissen kunnen hieraan bijdragen of
een onderliggende aandoening zijn.
3. Alsook bij andere trombolytica, zijn deze cardiovasculaire gebeurtenissen gemeld als gevolg
van een myocardinfarct en/of toediening van trombolytica. Deze gebeurtenissen kunnen
levensbedreigend zijn en tot de dood leiden.
4.
Deze gebeurtenis is gemeld voor de therapeutische klasse van trombolytische middelen.

Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op
deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden
gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen
te melden via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website www.lareb.nl.

4.9 Overdosering
In het geval van overdosering kunnen depletie van fibrinogeen en andere stollingsfactoren (bijv.
stollingsfactor V) verwacht worden, met als gevolg kans op bloedingen.
Voor verdere informatie zie rubriek 4.4, onder bloeding.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmaco-therapeutische groep: antitrombotica, ATC code:
B01AD
Werkingsmechanisme
Reteplase is een recombinant plasminogeenactivator die de splitsing van endogeen plasminogeen
katalyseert, waardoor plasmine ontstaat. Deze plasminogenolyse treedt met voorkeur op in de
aanwezigheid van fibrine. Plasmine zorgt voor een trombolytische werking door de afbraak van
fibrine, dat de belangrijkste component is van de thrombusmatrix.
Reteplase (10 +10 U) verlaagt dosis-afhankelijk de plasma fibrinogeenspiegels met ongeveer 60-80 %.
De fibrinogeenspiegel normaliseert binnen twee dagen. Zoals ook met andere plasminogeen-
activatoren, treedt vervolgens een rebound-fenomeen op gedurende welke de fibrinogeenspiegels een
maximum bereiken binnen 9 dagen en verhoogd blijven gedurende ca. 18 dagen.
dagen. Stollingsfactor V, VIII, 2-macroglobuline en C1-esterase-remmer zijn slechts weinig
gereduceerd en normaliseren binnen 1 - 2 dagen . De werking van plasminogeenactivatorremmer-1
(PAI-1) kan verminderd zijn tot ca. nul, maar normaliseert zeer snel, binnen twee uur, met een
rebound-fenomeen. Prothrombine-activatie-fragment-1-spiegel en thrombine-antithrombine-III-
complexen nemen toe tijdens trombolyse hetgeen wijst op thrombineproduktie. De klinische relevantie
hiervan is onbekend.
Klinische werkzaamheid en veiligheid
Een grote vergelijkende mortaliteitsstudie (INJECT) bij ongeveer 6000 patiënten toonde aan dat
reteplase de incidentie van hartfalen (een secundair werkzaamheidscriterium) significant deed
afnemen en minimaal even effectief was als streptokinase in het verlagen van de mortaliteit (primair
eindpunt). In twee klinische studies die de doorgankelijkheid van de coronairvaten als primair
werkzaamheidscriterium hadden (RAPID I en RAPID II), bleek de behandeling met reteplase in
vergelijking met de behandeling met alteplase (in het 3-uurs en in het versnelde doseringsschema)
samen te gaan met een vroege doorgankelijkheid bij een groter deel van de patiënten ( primair
werkzaamheidscriterium) en met een lagere incidentie van hartfalen (secundair
werkzaamheidscriterium). Een klinisch onderzoek bij ongeveer 15.000 patiënten, waarbij reteplase
werd vergeleken met het versnelde doseringsschema van alteplase (GUSTO III) (reteplase : alteplase
2:1 randomisatie), liet geen statistisch verschillende resultaten zien voor het primaire eindpunt van de
30-dagen mortaliteit (reteplase: 7,47 %, alteplase: 7,23 %, p = 0,61) of voor het gecombineerde
eindpunt van de 30-dagen mortaliteit en niet-fatale invaliderende beroerte (reteplase: 7,89 %,
alteplase: 7,88 %, p = 0,99). Over het geheel genomen was de incidentie van beroertes in de
reteplasegroep 1,64 % en in de alteplasegroep 1,79 %. In de reteplasegroep waren 49,4 % van deze
beroertes fataal en 27,1 % invaliderend. In de alteplasegroep waren 33,0 % fataal en 39,8 %
invaliderend.

5.2 Farmacokinetische gegevens
Eliminatie
Na intraveneuze bolusinjectie van 10+10 U aan patiënten met AMI, vindt distributie van het reteplase-
antigeen in het plasma plaats met een dominante halfwaardetijd (t1/2) van 18 ± 5 minuten en vindt
eliminatie plaats met een terminale halfwaardetijd (t1/2) van 5,5 uur ± 12,5 minuten bij een
plasmaklaring van 121 ± 25 ml/min. Reteplaseactiviteit wordt geklaard uit het plasma met een
snelheid van 283 ± 101 ml/min., resulterend in een dominante halfwaardetijd (t1/2) van 14,6 ±
6,7 min en een terminale halfwaardetijd (t1/2) van 1,6 uur ± 39 min. Slechts minimale hoeveelheden
reteplase konden immunologisch worden aangetoond in de urine. Exacte gegevens over de
belangrijkste eliminatieroutes van reteplase bij mensen zijn niet beschikbaar en de consequenties voor
patiënten met lever- of nierinsufficiëntie zijn niet bekend. Dierproeven bij de rat tonen aan dat de lever
en de nieren de belangrijkste organen zijn voor een actieve opname en lysosomale afbraak.
Aanvullende in-vitro studies in humaan plasma suggereren dat complexvorming met C1-inactivator,
2 -antiplasmine en 2 -antitrypsine bijdraagt aan de inactivatie van reteplase in het plasma. De
relatieve bijdrage van de inhibitoren aan de inactivatie van reteplase vermindert als volgt: C1-
inactivator > 2 -antiplasmine > 2 ­antitrypsine.
De halfwaardetijd van reteplase was toegenomen bij patiënten met AMI in vergelijking met gezonde
vrijwilligers. Een verdere toename van de halfwaardetijd bij patiënten met een myocardinfarct en
ernstig gestoorde lever- of nierfunctie kan niet worden uitgesloten. Er zijn echter geen klinische
gegevens beschikbaar over de farmacokinetiek van reteplase bij deze patiënten. Gegevens bij dieren
tonen aan dat bij ernstige nierfunctiestoornissen, met een uitgesproken toename van het
serumcreatinine en het serumureum, een toename van de halfwaardetijd van reteplase moet worden
verwacht. Lichte nierfunctiestoornissen hadden geen significant effect op de farmacokinetiek van
reteplase.

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
uitgevoerd bij ratten, honden en apen. Het belangrijkste acute symptoom na eenmalige hoge doses van
reteplase bij ratten en konijnen was een voorbijgaande apathie, kort na de injectie. Bij
cynomolgusapen varieerde het sedatieve effect van lichte apathie tot bewusteloosheid, veroorzaakt
door een reversibele dosis-gerelateerde daling van de bloeddruk. Er was een toename van lokale
bloedingen op de plaats van de injectie.
Er zijn geen onverwachte bijwerkingen aangetoond in subacute toxiciteitsstudies. Herhaaldelijk
toedienen van het humane peptide reteplase aan honden leidde tot immunologisch-allergische reacties.
Vele in vitro en in vivo testen met verschillende genetische eindpunten hebben aangetoond dat
reteplase niet genotoxisch is.
Reproductietoxiciteits studies zijn uitgevoerd bij ratten (fertiliteits- en embryo-foetotoxiciteitsstudie
inclusief een fase van werpen) en bij konijnen (embryo-foetotoxiciteitsstudie, alleen `dose-range
finding' studie). Bij ratten, een diersoort ongevoelig voor de farmacologische effecten van reteplase,
waren er geen nadelige effecten op de fertiliteit, de embryo-foetale ontwikkeling en bij de
nakomelingen. Bij konijnen werden vaginale bloedingen en abortussen waargenomen, mogelijk in
verband te brengen met voortgezette hemostase, maar er werden geen foetale afwijkingen
waargenomen. Met reteplase werd geen pre- en postnatale toxiciteitsstudie uitgevoerd.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Poeder:
Tranexaminezuur
dikaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
sucrose
Polysorbaat 80
Oplosmiddel:
Water voor injecties

6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Dit geneesmiddel mag niet gemengd worden met Heparine en/of acetylsalicylzuur.
In verband met het ontbreken van onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met
andere geneesmiddelen gemengd worden.
Heparine en Rapilysin zijn onverenigbaar als ze in oplossing gemengd worden. Er kunnen ook andere
onverenigbaarheden bestaan. Er mogen geen andere geneesmiddelen toegevoegd worden aan de
oplossing voor injectie.

6.3 Houdbaarheid
Houdbaarheid in originele verpakking:
3 jaar.
Gereconstitueerd product:
Chemische en fysische stabiliteit na reconstitutie in water voor injecties is aangetoond gedurende 8 uur
tussen 2 °C en 30 °C.
Vanuit een microbiologisch standpunt dient het product onmiddellijk na reconstitutie te worden
gebruikt. Als het niet onmiddellijk wordt gebruikt, is de gebruiker verantwoordelijk voor de
bewaartermijn na reconstitutie en de condities voor gebruik.

Niet bewaren boven 25 °C.
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
Voor de bewaarcondities van het geneesmiddel na reconstitutie, zie rubriek 6.3.

6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Iedere verpakking bevat:
2 kleurloze glazen flacons (type I) met een rubberen (butyl) sluiting en een aluminium flip-off dop,
met 0,56 mg poeder.
2 voorgevulde glazen spuiten (borosilicaat, type I) voor eenmalig gebruik, met een bromobutyl
plunjerstop en een broombutylrubber dop, met 10 ml oplosmiddel.
2 reconstitutie
pinnen
2 naalden 19 G1

6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Er is onverenigbaarheid gemeld tussen enkele voorgevulde glazen spuiten (waaronder Rapilysin) met
bepaalde verbindingsstukken zonder naald. Daarom dient de verbinding tussen de glazen spuit en de
intraveneuze toegang zeker gesteld te zijn voor gebruik. In geval van onverenigbaarheid kan een
adapter gebruikt worden, deze kan onmiddellijk na toediening gelijktijdig met de glazen spuit
verwijderd worden.
De gehele bereiding en toediening dient aseptisch te gebeuren.
1.
Verwijder het beschermkapje van de injectieflacon met Rapilysin 10 U en maak de rubberstop
schoon met een alcoholdoekje.
2.
Open de verpakking van de reconstitutiepin, verwijder beide beschermkapjes van de
reconstitutiepin.
3.
Steek de pin door de rubberstop in de injectieflacon met Rapilysin 10 U.
4.
Neem de 10 ml spuit uit de verpakking. Verwijder het afsluitdopje van de spuit. Verbind de
spuit met de reconstitutiepin en breng de 10 ml oplosmiddel over in de injectieflacon met
Rapilysin 10 U.
5.
Laat de reconstitutiepin met de spuit vastzitten op de injectieflacon en zwenk de injectieflacon
zachtjes om het Rapilysin 10 U-poeder op te lossen. NIET SCHUDDEN.
6.
Reconstitutie van het preparaat resulteert in een heldere, kleurloze oplossing. Als de oplossing
niet helder en kleurloos is dient deze vernietigd te worden.
7.
Zuig 10 ml Rapilysin 10 U-oplossing terug op in de spuit. Door overvulling kan een kleine
hoeveelheid in de injectieflacon overblijven.
8.
Maak de spuit los van de reconstitutiepin. De dosis is nu gereed voor intraveneuze toediening.
9.
De gereconstitueerde oplossing moet direct worden gebruikt. Na reconstitutie is het
noodzakelijk de oplossing visueel te beoordelen. Alleen heldere en kleurloze oplossingen
mogen geïnjecteerd worden. Als de oplossing niet helder en kleurloos is dient zij vernietigd te
worden.
10. Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met, niet voorafgaand aan en niet na de toediening van Rapilysin.
worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase, om het risico van hernieuwde trombose
te verlagen.
11. Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % dextrose-oplossing (zie rubriek 4.2 Dosering en wijze van
toediening).
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale
voorschriften.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
220 Hafnarfjordur
IJsland
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/96/018/001
9.
DATUM VAN EERSTE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste vergunning: 29 augustus 1996
Datum van laatste hernieuwing: 29 augustus 2006
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST

Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van de European
Medicines Agency http://www.ema.europa.eu.

BIJLAGE II

A.
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME
STOF(FEN) EN FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK
VOOR VRIJGIFTE

B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN
VAN LEVERING EN GEBRUIK

C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN NAGEKOMEN

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET
BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND
GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
FABRIKANT(EN) VAN DE BIOLOGISCH WERKZAME STOF(FEN) EN
FABRIKANT(EN) VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikanten van het biologisch werkzame bestanddeel
Wacker Biotech GmbH
Heinrich-Damerow-Str. 4
06120 Halle
Duitsland

Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte
Actavis Italy S.p.A.
Nerviano Plant
Via Pasteur 10
20014 Nerviano (Milan)
Italië
Cenexi
52, Rue Marcel et Jacques Gaucher
94120 Fontenay-Sous-Bois
Frankrijk
In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel moeten de naam en het adres van de fabrikant die
verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende batch zijn opgenomen.
B.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN LEVERING EN
GEBRUIK
Aan beperkt medisch recept onderworpen geneesmiddel (Zie bijlage I: Samenvatting van de
productkenmerken, rubriek 4.2).

C.
ANDERE VOORWAARDEN EN EISEN DIE DOOR DE HOUDER VAN DE
VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN MOETEN WORDEN
NAGEKOMEN

·
Periodieke veiligheidsverslagen

De vereisten voor de indiening van periodieke veiligheidsverslagen worden vermeld in de lijst met
Europese referentiedata (EURD-lijst), waarin voorzien wordt in artikel 107c, onder punt 7 van
Richtlijn 2001/83/EG en eventuele hieropvolgende aanpassingen gepubliceerd op het Europese
webportaal voor geneesmiddelen.

D.
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN
DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Niet van toepassing

BIJLAGE III

ETIKETTERING EN BIJSLUITER


A. ETIKETTERING

MOETEN WORDEN VERMELD

Buitenverpakking
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Water voor injecties voor Rapilysin 10 U oplossing voor intraveneus gebruik
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
Reteplase 10 U (recombinant plasminogeen activator, thrombolyticum)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Poeder:
Tranexaminezuur
di-kaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
sucrose
Polysorbaat 80
Oplosmiddel:
Water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Poeder en oplosmiddel voor injectie (bevat 2x [0,56 g poeder in een flacon en 10 ml oplosmiddel in
een voorgevulde spuit met reconstitutiepin en naald])

5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Intraveneus gebruik
Lees vóór gebruik de ingesloten bijsluiter
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET
ZICHT EN BEREIK VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
De oplossing direct na reconstitutie gebruiken
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM

EXP
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Niet bewaren boven 25 °C
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
10. BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN
NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE
AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE
HANDEL BRENGEN
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
220 Hafnarfjordur
IJsland
12. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/96/018/001
13. PARTIJNUMMER
Lot
14. ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
15. INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16. INFORMATIE OVER BRAILLE
Braille is niet verplicht
17. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - 2D MATRIXCODE
2D matrixcode met het unieke identificatiekenmerk.
18. UNIEK IDENTIFICATIEKENMERK - VOOR MENSEN LEESBARE GEGEVENS
PC:
SN:
NN:


WORDEN VERMELD

Etiket van de injectieflacon

1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
Reteplase
Intraveneus gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
De oplossing direct na reconstitutie gebruiken
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID

10 U reteplase
6.
OVERIGE

WORDEN VERMELD

Etiket van de wegwerpspuit



1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG(EN)
Water voor injecties
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP
4.
PARTIJNUMMER
Lot
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml
6.
OVERIGE




B. BIJSLUITER
Rapilysin 10 U poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie
reteplase

Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke
informatie in voor u.
-
Bewaar deze bijsluiter. Misschien heeft u hem later weer nodig.
-
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.
-
Krijgt u last van een van de bijwerkingen die in rubriek 4 staan? Of krijgt u een bijwerking die
niet in deze bijsluiter staat? Neem dan contact op met uw arts of apotheker.

Inhoud van deze bijsluiter:
1.
Wat is RAPILYSIN en waarvoor wordt dit middel gebruikt?
2.
Wanneer mag u dit middel niet gebruiken of moet u er extra voorzichtig mee zijn?
3.
Hoe gebruikt u dit middel?
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Hoe bewaart u dit middel?
6.
Inhoud van de verpakking en overige informatie
1.
WAT IS RAPILYSIN EN WAARVOOR WORDT DIT MIDDEL GEBRUIKT?
Rapilysin bevat de werkzame stof reteplase (een recombinant plasminogeenactivator). Het is een
trombolytisch geneesmiddel, bestemd voor het oplossen van bloedstolsels die zijn ontstaan in bepaalde
bloedvaten en om de bloedvoorziening in deze verstopte bloedvaten weer te herstellen (= trombolyse).
Rapilysin wordt gebruikt na een acuut myocard infarct (hartaanval) om het bloedstolsel, dat de
hartaanval veroorzaakt, op te lossen. Het moet binnen 12 uur na het begin van de symptomen worden
toegediend.
2.
WANNEER MAG U DIT MIDDEL NIET <GEBRUIKEN><INNEMEN> OF MOET U
ER EXTRA VOORZICHTIG MEE ZIJN?
De arts zal u enkele vragen stellen voordat Rapilysin wordt toegediend om te weten te komen of er bij
u een toegenomen risico van bloeding bestaat.

Wanneer mag u dit middel niet gebruiken?
·
U bent allergisch voor één van de stoffen in dit geneesmiddel. Deze stoffen kunt u vinden in
rubriek 6.
·
als u een bloedingsstoornis hebt
·
als u een medicijn gebruikt om uw bloed te verdunnen (orale anticoagulantia, bijv. warfarine)
·
als u een hersentumor hebt of een bloedvatafwijking of een verwijding van een bloedvat
(aneurysma) in de hersenen
·
als u andere tumoren hebt die een toegenomen risico van bloeding met zich mee kunnen
brengen
·
als u een beroerte hebt gehad
·
als u in de laatste 10 dagen een uitwendige hartmassage hebt gehad
·
als u lijdt aan ernstige ongecontroleerde hoge bloedruk (hypertensie)
als u een zweer hebt in de maag of de dunne darm
·
als u spataderen hebt in de slokdarm (oesofagus) (vaak ten gevolge van een leverziekte)
·
als u een ernstige lever- of nierziekte hebt
·
als u een acute ontsteking hebt in de alvleesklier of het pericard (het zakje rondom het hart) of
als u een infectie in de hartspier hebt (bacteriële endocarditis)
·
als u in de laatste drie maanden een ernstige bloeding hebt gehad, een ernstige verwonding of
een grote operatie ( bijv. een open hartoperatie van de kransslagaderen (bypass) of een operatie
of verwonding aan het hoofd of de ruggengraat), bevallen bent of als bij u orgaanweefsel is
weggenomen voor onderzoek (biopt) of als u een andere medische of chirurgische ingreep hebt
ondergaan.

Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met dit middel?
Bloeding
De meest voorkomende bijwerking van Rapilysin is een bloeding. Daarom moet Rapilysin uitsluitend
worden toegediend in de aanwezigheid en onder begeleiding van een eerstehulparts.
Besteed zorgvuldige aandacht aan alle mogelijke bloedingsplaatsen (bijv. injectieplaatsen). Heparine,
dat samen met Rapilysin toegediend wordt, kan ook de bloeding doen toenemen.
De risico's van een behandeling met Rapilysin kunnen groter zijn als:
·
u lijdt aan aandoeningen van de vaten in de hersenen
·
de bovenwaarde van uw bloeddruk hoger is dan 160 mmHg
·
u binnen de laatste tien dagen bloedingen in het maagdarmstelsel of in de urine- of
voortplantingswegen hebt gehad.
·
er bij u een hoge kans bestaat op een bloedstolsel in het hart (bijv. als gevolg van een
vernauwde hartklep of boezemfibrilleren)
·
u een infectie met ontsteking van een ader met stolselvorming hebt (septische tromboflebitis) of
verstopte bloedvaten op een geïnfecteerde plaats
·
u ouder bent dan 75 jaar
·
u enige andere aandoening hebt waarbij een bloeding bijzonder gevaarlijk is of waardoor een
bloeding kan optreden op een plaats waar deze bloeding moeilijk onder controle te krijgen is.
Tot op heden zijn er weinig gegevens beschikbaar over het gebruik van Rapilysin bij patiënten met een
onderwaarde van de bloeddruk boven 100 mmHg.
Afwijkend hartritme (aritmieën)
Trombolytische behandeling kan leiden tot het ontstaan van ritmestoornissen.
Vertel het daarom onmiddellijk aan het medisch personeel als u:
·
hartkloppingen of een onregelmatige hartslag krijgt

Herhaalde toediening
Er is momenteel geen ervaring met herhaalde toediening van Rapilysin. Daarom wordt opnieuw
toedienen niet aanbevolen. Vorming van antilichamen tegen het reteplase molecuul is niet
waargenomen.

Gebruik bij kinderen
Veiligheid en effectiviteit van Rapilysin bij kinderen zijn niet vastgesteld. Behandeling van kinderen
met Rapilysin wordt daarom niet aanbevolen.

Gebruikt u nog andere geneesmiddelen?
dan uw arts of apotheker.

Heparine en andere medicijnen die het bloed verdunnen (anticoagulantia) en acetylsalicylzuur (een
middel dat voorkomt in veel geneesmiddelen om pijn te verminderen en koorts te verlagen) kunnen
het risico van bloedingen doen toenemen.
Voor informatie over geneesmiddelen die niet mogen worden gemengd met Rapilysin oplossing voor
injectie, zie rubriek 3.

Zwangerschap en borstvoeding
Bent u zwanger, denkt u zwanger te zijn, wilt u zwanger worden of geeft u borstvoeding? Neem dan
contact op met uw arts of apotheker voordat u dit geneesmiddel gebruikt.

Zwangerschap
Er is geen ervaring met Rapilysin bij zwangere vrouwen. Daarom mag het niet gebruikt worden,
behalve in levensbedreigende situaties. U moet uw arts vertellen als u zwanger bent of zwanger denkt
te zijn. Uw arts kan dan de risico's en de voordelen van een behandeling met Rapilysin tijdens de
zwangerschap met u bespreken.
Borstvoeding
U mag geen borstvoeding geven tijdens een behandeling met Rapilysin omdat het niet bekend is of
Rapilysin in de moedermelk wordt uitgescheiden. De moedermelk moet tijdens de eerste 24 uur na de
behandeling met Rapilysin worden weggegooid. Bespreek met uw arts wanneer u weer borstvoeding
mag geven.
3.
HOE GEBRUIKT U DIT MIDDEL?
Rapilysin wordt meestal toegediend in een ziekenhuis. Het geneesmiddel is verkrijgbaar in flacons als
poeder voor injectievloeistof. Voordat het wordt gebruikt moet het poeder voor injectie worden
opgelost in het water voor injectie dat wordt geleverd in de voorgevulde wegwerpspuit die ook in de
verpakking zit. Voeg geen andere geneesmiddelen toe. De bereide oplossing moet direct worden
toegediend. De oplossing moet onderzocht worden om er zeker van te zijn dat alleen een heldere en
kleurloze oplossing geïnjecteerd wordt. Als de oplossing niet helder en kleurloos is, moet deze
weggegooid worden.
Behandeling met Rapilysin 10 U moet zo snel mogelijk na het begin van de symptomen van een
hartaanval worden begonnen.

Heparine en Rapilysin kunnen niet worden gemengd in dezelfde oplossing. Ook andere
geneesmiddelen kunnen mogelijk niet goed met Rapilysin gemengd worden. Er mag geen ander
geneesmiddel aan de injectievloeistof worden toegevoegd (zie hieronder). Rapilysin dient bij voorkeur
te worden toegediend via een intraveneuze lijn die alleen voor de toediening van Rapilysin wordt
gebruikt. Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met en niet voorafgaand aan of na de toediening van de Rapilysininjectie.
Dit geldt voor alle geneesmiddelen, inclusief heparine en acetylsalicylzuur, die toegediend worden
voorafgaand aan en na Rapilysin, om het risico op de vorming van nieuwe bloedstolstels te
verminderen.
Als dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn), voorafgaand aan en na
toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natriumchloride-oplossing of 5 %
dextrose-oplossing.

Dosering van Rapilysin
Rapilysin wordt toegediend als een 10 U injectie, gevolgd door een tweede 10 U injectie 30 minuten
later (dubbele bolus).
buiten de ader toegediend worden. Daarom moet u het beslist het medisch personeel vertellen als u
pijn ondervindt tijdens de injectie.

Heparine en acetylsalicylzuur worden voorafgaand aan en na Rapilysin toegediend om het risico van
de vorming van nieuwe bloedstolsels te verminderen.

Dosering van heparine
De aanbevolen dosis van heparine is 5000 I.E. toegediend als een enkele injectie voorafgaand aan
Rapilysin, gevolgd door een infusie van 1000 I.E. per uur te beginnen na de tweede injectie met
Rapilysin. Heparine moet ten minste gedurende 24 uur, bij voorkeur gedurende 48 tot 72 uur, worden
toegediend om aPTT-waarden 1,5 tot 2 keer zo hoog als normaal te houden.

Dosering van acetylsalicylzuur
De dosering van acetylsalicylzuur die voorafgaand aan Rapilysin wordt gegeven moet ten minste 250 -
350 mg bedragen en moet dan vervolgd worden met 75 - 150 mg per dag, ten minste tot ontslag uit het
ziekenhuis.

Als meer Rapilysin is toegediend dan wordt aanbevolen:
In het geval van overdosering is er een verhoogd risico op bloedingen.
4.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals elk geneesmiddel kan ook dit geneesmiddel bijwerkingen hebben, al krijgt niet iedereen daarmee
te maken.
Zeer vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij meer dan 1 op de 10 patiënten):
Bloedingen op de plaats van injectie, bijv. bloedblaren (hematomen)
Pijn op de borst / angina, lage bloeddruk en hartfalen / kortademigheid kunnen zich opnieuw
voordoen
Brandend gevoel als Rapilysin geïnjecteerd wordt
Vaak voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij 1 op de 10 patiënten):
·
Bloedingen in het spijsverteringskanaal (bijv. bloederig of zwart braaksel of ontlasting), van het
tandvlees of in de urine- of voortplantingswegen
·
Abnormale hartslag (hartritmestoornis), hartstilstand, stilvallen van de bloedsomloop of
nogmaals een hartaanval kunnen voorkomen
Soms voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij 1 op de 100 patiënten):
·
Bloedingen rondom het hart, in de buik, de hersenen of de ogen, onder de huid, uit de neus of
als ophoesten van bloed
·
Schade aan het hart of de hartkleppen, of een bloedstolling in de longen, hersenen of een ander
deel van het lichaam kunnen optreden
·
overgevoeligheid (bijv. allergische reacties)
Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (kunnen optreden bij minder dan 1 op de 10.000 patiënten):
·
Bijwerkingen met betrekking tot het zenuwstelsel (bijv. epileptische aanval, stuiptrekking,
spraakverstoring, delirium, geprikkeldheid, verwardheid, neerslachtigheid, psychose)
·
ernstige allergische reacties, die shock of instorting veroorzaken
Bijwerkingen waarvan de frequentie niet bekend is (kan niet worden geschat op basis van de
beschikbare gegevens)
·
Verstopping van bloedvaten door cholesterol (vet)
Bijwerkingen op het hart of de bloedsomloop kunnen levensbedreigend zijn of de dood veroorzaken.
een hersenbloeding. Het risico van intracraniële bloeding en fatale intracraniële bloeding neemt toe
naarmate de leeftijd toeneemt. Bloedtransfusies waren zelden noodzakelijk. Overlijden of blijvende
invaliditeit komen niet zelden voor bij patiënten die een beroerte (waaronder hersenbloeding) of
andere ernstige bloedingsproblemen krijgen.
U moet het medisch personeel onmiddellijk informeren als een van deze bijwerkingen optreedt.
Het melden van bijwerkingen
Krijgt u last van bijwerkingen, neem dan contact op met uw arts of apotheker. Dit geldt ook voor
mogelijke bijwerkingen die niet in deze bijsluiter staan. U kunt bijwerkingen ook rechtstreeks melden
via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website www.lareb.nl. Door bijwerkingen te
melden, kunt u ons helpen meer informatie te verkrijgen over de veiligheid van dit geneesmiddel.


5.
HOE BEWAART U DIT MIDDEL?
·
Buiten het zicht en bereik van kinderen houden.
·
Gebruik dit geneesmiddel niet meer na de uiterste houdbaarheidsdatum. Die is te vinden op de
doos en het etiket van de injectieflacon na EXP. Daar staat een maand en een jaar. De laatste
dag van die maand is de uiterste houdbaarheidsdatum
·
Niet bewaren boven 25 °C.
·
Bewaar de flacon in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
6.
INHOUD VAN DE VERPAKKING EN OVERIGE INFORMATIE

Wat bevat Rapilysin


-
De werkzame stof is reteplase, 10U/10 ml na reconstitutie.
-
De andere stoffen zijn:
Poeder:
Tranexaminezuur
dikaliumwaterstoffosfaat
fosforzuur
saccharose
polysorbaat 80
Oplosmiddel:
10 ml water voor injecties (voorgevulde spuit)

Hoe ziet Rapilysin eruit en hoeveel zit er in een verpakking?

-
Elke flacon bevat 0,56 g poeder voor oplossing voor injectie met 10 U reteplase (INN).
-
2 kleurloze flacons met 10 U poeder met rubberen sluiting
-
2 voorgevulde spuiten met 10 ml oplosmiddel voor eenmalig gebruik
-
2 reconstitutiepinnen
-
2 naalden 19 G1

Houder van de vergunning voor het in de handel brengen en fabrikant
Houder van de vergunning voor het in de handel brengen
Actavis Group PTC ehf.
Reykjavikurvegi 76-78
IJsland
Fabrikant
Actavis Italy S.p.A.
Nerviano Plant
Via Pasteur 10
20014 Nerviano (Milan)
Italië
Cenexi
52, Rue Marcel et Jacques Gaucher
94120 Fontenay-Sous-Bois
Frankrijk
Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met de lokale
vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
België/Belgique/Belgien
Lietuva
Teva Pharma Belgium N.V./S.A./AG
UAB Teva Baltics
Tél/Tel: +32 38207373
Tel: +370 52660203



Luxembourg/Luxemburg
Teva Pharma Belgium N.V./S.A./AG
Te: +359 24899585
Belgique/Belgien

Tél/Tel: +32 38207373

Ceská republika
Magyarország
Teva Pharmaceuticals CR, s.r.o.
Teva Gyógyszergyár Zrt
Tel: +420 251007111
Tel: +36 12886400

Danmark
Malta
Teva Denmark A/S
Teva Pharmaceuticals Ireland
Tlf: +45 44985511
L-Irlanda
Tel: +44 2075407117

Deutschland
Nederland
ratiopharm GmbH
Teva Nederland B.V.
Tel: +49 73140202
Tel: +31 8000228400


Eesti
Norge
UAB Teva Baltics Eesti filiaal
Teva Norway AS
Tel: +372 6610801
Tlf: +47 66775590


Österreich
Specifar A.B.E.E.
ratiopharm Arzneimittel Vertriebs-GmbH
: +30 2118805000
Tel: +43 1970070

España
Polska
Teva Pharma, S.L.U.
Teva Pharmaceuticals Polska Sp. z o.o.
Tel: +34 913873280
Tel: +48 223459300

France
Portugal
Teva Santé
Teva Pharma - Produtos Farmacêuticos, Lda.
Tél: +33 155917800
Tel: +351 214767550

România
Pliva Hrvatska d.o.o.
Teva Pharmaceuticals S.R.L.
Tel: +385 13720000
Tel: +40 212306524


Ireland
Slovenija
Teva Pharmaceuticals Ireland
Pliva Ljubljana d.o.o.
Tel: +44 2075407117
Tel: +386 15890390


Ísland
Slovenská republika
Teva Pharma Iceland ehf.
TEVA Pharmaceuticals Slovakia s.r.o.
Sími: +354 5503300
Tel: +421 257267911


Italia
Suomi/Finland
Teva Italia S.r.l.
Teva Finland Oy
Tel: +39 028917981
Puh/Tel: +358 201805900


K
Sverige
Specifar A.B.E.E.
Teva Sweden AB
Tel: +46 42121100
: +30 2118805000

Latvija
United Kingdom (Northern Ireland)
UAB Teva Baltics filile Latvij
Accord Healthcare Ireland Ltd.
Tel: +371 67323666
Ireland

Tel: +353 214619040

Deze bijsluiter werd voor de laatste keer goedgekeurd


Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van de European
Medicines Agency http://www.ema.europa.eu.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Instructies voor gebruik en verwerking

Er is onverenigbaarheid gemeld tussen enkele voorgevulde glazen spuiten (waaronder Rapilysin) met
bepaalde verbindingsstukken zonder naald. Daarom dient de verbinding tussen de glazen spuit en de
intraveneuze toegang zeker gesteld te zijn voor gebruik. In geval van onverenigbaarheid kan een
adapter gebruikt worden, deze kan onmiddellijk na toediening gelijktijdig met de glazen spuit
verwijderd worden.
De gehele bereiding en toediening dient aseptisch te gebeuren.
1.
Verwijder het beschermkapje van de injectieflacon met Rapilysin 10 U en maak de rubber stop
schoon met een alcoholdoekje.
2.
Open de verpakking van de reconstitutiepin, verwijder beide beschermkapjes van de
reconstitutiepin.
3.
Steek de pin door de rubber stop in de injectieflacon met Rapilysin 10 U.
4.
Neem de 10 ml spuit uit de verpakking. Verwijder de beschermhoes van de spuit. Verbind de
spuit met de reconstitutiepin en breng de 10 ml oplosmiddel over in de injectieflacon met
Rapilysin 10 U.
Laat de reconstitutiepin met de spuit vastzitten op de injectieflacon en zwenk de injectieflacon
zachtjes om het Rapilysin 10 U-poeder op te lossen. NIET SCHUDDEN.
6.
Het oplossen van het preparaat resulteert in een heldere, kleurloze oplossing. Als de oplossing
niet helder en kleurloos is dient deze vernietigd te worden.
7.
Zuig 10 ml Rapilysin 10 U-oplossing terug op in de spuit. Door overvulling kan een kleine
hoeveelheid in de injectieflacon overblijven.
8.
Maak de spuit los van de reconstitutiepin. De dosis is nu gereed voor intraveneuze toediening.
9.
Andere geneesmiddelen mogen niet worden toegediend via de lijn die is gereserveerd voor
Rapilysin, niet tegelijkertijd met, niet voorafgaand aan en niet na de toediening van Rapilysin.
Dit geldt voor alle producten, inclusief heparine en acetylsalicylzuur die toegediend dienen te
worden voorafgaand aan en na toediening van reteplase, om het risico van hernieuwde trombose
te verlagen.
10. Bij patiënten bij wie dezelfde lijn moet worden gebruikt, moet deze lijn (inclusief een Y-lijn),
voorafgaand aan en na toediening van Rapilysin, grondig worden gespoeld met 0,9 % natrium-
chloride-oplossing of 5 % glucose-oplossing.

Heb je dit medicijn gebruikt? Rapilysin 10 U te vormen.

Je ervaring helpt anderen een beeld over het gebruik van Rapilysin 10 U te vormen.

Deel als eerste jouw ervaring over Rapilysin 10 U

Opgepast

  • Gebruik geen geneesmiddelen zonder het advies van je geneesheer
  • Vertrouw enkel de bijsluiter die meegeleverd werd met je geneesmiddel
  • Gebruik geen geneesmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is
  • Bijsluiters zijn aangeleverd door het FAGG
  • FAGG